Uitspraak
Burgerlijk recht
Zittingsplaats Roermond
Zaaknummers: 4873633 \ AZ VERZ 16-67 en 4873724\ AZ VERZ 16-68
Beschikking van de kantonrechter van 23 mei 2016
in de zaak van:
[verzoeker] , wonende te [woonplaats verzoeker] aan de [adres verzoeker] ,
verzoeker,
gemachtigde: mr. M.H. van Roekel,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [A] B.V., gevestigd te [vestigingsplaats] aan het adres [vestigingsadres A] ,
verweerster,
gemachtigde: mr. E. van Otterloo.
Partijen worden hierna genoemd [verzoeker] en [A] .
1 De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
het op 29 februari 2016 ter griffie ontvangen verzoekschrift, met bijlagen;
de mondelinge behandeling d.d. 14 maart 2016, welke is aangehouden omdat [A] niet is verschenen;
het verweerschrift, met bijlagen;
de brief d.d. 10 mei 2016, met bijlagen, van [verzoeker] ;
de mondelinge behandeling, welke na voormelde aanhouding heeft plaatsgevonden op 11 mei 2016.
1.2.
Daarna is beschikking bepaald.
2 De feiten
2.1.[verzoeker] , thans 63 jaar oud, is op 1 december 2010 bij [A] in dienst getreden in de functie van directiechauffeur/ chauffeur personenvervoer tegen een laatstverdiend salaris van € 2.246,54 bruto per maand, exclusief vakantiebijslag en overige emolumenten. Reeds bij aanvang van dit dienstverband was [verzoeker] gedeeltelijk arbeidsongeschikt (15-25%).
2.2.
Sedert 11 september 2013 is [verzoeker] arbeidsongeschikt. [verzoeker] heeft last van hartklachten gekregen. Hij heeft vervolgens een operatie ondergaan en daarbij een pacemaker (ICD implantaat) gekregen. Op grond van CBR-normen mocht [verzoeker] hierdoor niet meer werken in het personenvervoer. Hij mocht wel maximaal 4 uur per dag beroepsmatig rijden met uitzondering van het personenvervoer.
2.3.
In het kader van de re-integratie heeft [A] [verzoeker] per 6 januari 2014 gedetacheerd bij [B] B.V. (2e spoor) als koerier voor maximaal 4 uur per dag, waarbij [verzoeker] zorg heeft gedragen voor het vervoer van medicatie.
2.4.
Op 1 oktober 2014 is [A] onderdeel geworden van de [C] . Dit betrof een aandelenoverdracht, zodat [A] werkgever is gebleven van [verzoeker] .
2.5.
In december 2014 heeft [verzoeker] zich ziek gemeld voor zijn re-integratiewerkzaamheden.
2.6.
Op 18 maart 2015 heeft er een “arbeidsdeskundig onderzoek” plaatsgevonden. De rapportage hiervan is gedateerd op 20 april 2015. Hierin is onder meer opgenomen dat het 2e spoor traject weer opgepakt moest worden.
2.7.
Op 6 mei 2015 heeft [verzoeker] aan het UWV laten weten dat zijn gezondheid is verslechterd. Bij brief van 10 juli 2015 heeft het UWV vervolgens aan [verzoeker] medegedeeld dat zijn verzoek om een hogere WAO-uitkering te krijgen wordt gehonoreerd per 9 september 2015 en dat deze beslissing gebaseerd is op 80 tot 100 % arbeidsongeschiktheid.
2.8.
Op 11 september 2015 was [verzoeker] 104 weken arbeidsongeschikt en is [A] gestopt met de loonbetaling.
3 Het verzoek
3.1.
[verzoeker] heeft bij verzoekschrift verzocht de arbeidsovereenkomst te ontbinden op grond van omstandigheden die maken dat de arbeidsovereenkomst dadelijk of na korte tijd behoort te eindigen. Daarnaast vraagt [verzoeker] aan hem een transitievergoeding toe te kennen van € 32.333,00 bruto en een billijke vergoeding van hetzelfde bedrag op grond dat
[A] ernstig verwijtbaar heeft gehandeld jegens hem.
3.2.
Aan het ernstig verwijtbaar handelen heeft [verzoeker] het navolgende ten grondslag gelegd. Vanaf het moment dat [A] onderdeel is geworden van de [C] (vanaf 1 oktober 2014) heeft [verzoeker] niets meer gehoord van [A] . [A] behandelde [verzoeker] niet meer als een “werknemer”. [verzoeker] heeft in tegenstelling tot zijn collega’s geen nieuwe arbeidsovereenkomst gekregen. [verzoeker] kon niet meer inloggen op de werknemerssite van [C] en hij had geen inzage in verlofgegevens. Ook kreeg hij geen reactie van [A] op door hem verzonden e-mails en werd hij niet teruggebeld. Hoewel de re-integratiewerkzaamheden bij [B] B.V. doorliepen, werd [verzoeker] niet meer opgeroepen om naar de bedrijfsarts te gaan. [verzoeker] heeft steeds moeten aandringen op afspraken bij de bedrijfsarts, het arbeidsdeskundig onderzoek en het opstellen van de FML. [verzoeker] verwijt [A] dat zij haar re-integratieactiviteiten niet serieus heeft opgepakt. [A] wist van meet af aan dat [verzoeker] nooit meer zijn eigen functie zou kunnen uitoefenen. Hoewel [verzoeker] vanaf begin januari 2014 passende (tijdelijke) re-integratiewerkzaamheden heeft verricht (2e spoor) bij [B] B.V. heeft [A] nagelaten vervolgens onderzoek te doen naar passende werkzaamheden met een structureel karakter binnen of buiten de onderneming van [A] dan wel om [verzoeker] om te scholen. [A] houdt bewust het dienstverband “slapend”, omdat zij geen transitievergoeding wil betalen aan [verzoeker] .
3.3.
[A] heeft verweer gevoerd tegen de verzoeken.
4 De beoordeling
4.1.Artikel 7:671c lid 1 BW bepaalt dat de kantonrechter op verzoek van de werknemer de arbeidsovereenkomst kan ontbinden op grond van omstandigheden die van dien aard zijn dat de arbeidsovereenkomst billijkheidshalve dadelijk of na korte tijd behoort te eindigen.
4.2.
De kantonrechter is van oordeel dat het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst dient te worden toegewezen. Bij dat oordeel heeft meegewogen het feit dat het hier om een werknemersverzoek gaat waarbij bijzondere opzegverboden niet aan de orde zijn. Verder is van belang dat gelet op het (grond)recht van arbeidskeuze een verzoek door de werknemer in beginsel gehonoreerd dient te worden. De kantonrechter is voornemens de arbeidsovereenkomst tussen partijen te ontbinden per 1 juli 2016.
4.3.
Vervolgens dient te worden beoordeeld of in deze zaak aanleiding is voor toekenning van de transitievergoeding als bedoeld in artikel 7:673 lid 1 onder b en de billijke vergoeding als bedoeld in artikel 7:671c lid 2 onder b BW. Voor toekenning van de ze vergoedingen dient sprake te zijn van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever.
4.4.
Uit de wetsgeschiedenis volgt dat ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van een werkgever zich slechts zal voordoen in uitzonderlijke gevallen, bijvoorbeeld als de werkgever grovelijk de verplichtingen niet nakomt die voortvloeien uit de arbeidsovereenkomst en er als gevolg daarvan een verstoorde arbeidsverhouding ontstaat, waarbij te denken valt aan een situatie waarin de werkgever zijn re-integratieverplichtingen bij ziekte ernstig heeft veronachtzaamd en de situatie waarin een werknemer arbeidsongeschikt is geworden als gevolg van verwijtbaar onvoldoende zorg van de werkgever voor de arbeidsomstandigheden (Kamerstukken II, 2013-2014, 33 818, nr. 3, pag. 34). Een dergelijke situatie doet zich hier naar het oordeel van de kantonrechter niet voor. Daartoe wordt het volgende overwogen.
4.5.
Een van de verwijten die [verzoeker] maakt aan het adres van [A] is dat zij hem niet heeft uitgenodigd voor een bijeenkomst voor chauffeurs. [A] heeft toegelicht dat zij hem daarvoor inderdaad niet heeft uitgenodigd omdat het de chauffeurs betrof die personenvervoer verrichtten, en dat deed [verzoeker] niet meer. Later, toen zij zich realiseerde dat [verzoeker] zich hierdoor gepasseerd voelde, heeft zij meermaals excuses aangeboden aan [verzoeker] hierover. Hoewel de kantonrechter van oordeel is dat dit verwijt van [verzoeker] terecht is, is dit mede gelet op de toelichting van [A] onvoldoende om aan te nemen dat er sprake is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van [A] .
4.6.
Verder overweegt de kantonrechter dat - anders dan [verzoeker] heeft aangevoerd - niet is gebleken dat [A] [verzoeker] heeft genegeerd (na 1 oktober 2014). Er hebben immers wel degelijk gesprekken plaatsgevonden tussen [verzoeker] enerzijds en [X] en/of [Y] namens [A] anderzijds. Ook zijn aan [verzoeker] op zijn verzoek inloggegevens verstrekt waarmee hij toegang had tot het intranet en heeft hij steeds een kerstpakket ontvangen. Dit alles neemt uiteraard niet weg dat [verzoeker] zich toch genegeerd kan voelen maar objectief gezien is er naar het oordeel van de kantonrechter geen sprake van een aan [A] verwijtbare situatie, in ieder geval niet van dien aard dat er recht zou zijn op een vergoeding als compensatie.
4.7.
De overige door [verzoeker] gestelde (en door [A] weersproken) verwijten zijn ook niet zodanig van aard dat deze maken dat er sprake is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van [A] . De kantonrechter stelt voorop dat de arbeidsongeschiktheid van [verzoeker] geen verband houdt met zijn werk. Zolang [verzoeker] in staat was een auto te besturen heeft [A] hem tewerk gesteld bij [B] B.V. (2e spoor) en hier is pas een einde aan gekomen toen [verzoeker] volledig arbeidsongeschikt werd verklaard en hij ook dit werk niet meer kon verrichten. [A] heeft daarbij aangegeven dat [verzoeker] , mocht hij toch weer in staat geraken om beroepsmatig voor een aantal uren per dag een auto te besturen, wederom welkom is en ingezet kan worden. [verzoeker] heeft weliswaar aangevoerd dat [A] haar re-integratie-activiteiten niet serieus heeft opgepakt maar heeft ook niet concreet aangegeven wat [A] dan nog had moeten of kunnen ondernemen. Gelet op de specifieke omstandigheden van [verzoeker] (leeftijd, ziektebeeld, plaats gevonden hebbende re-integratie, resterende inzetbaarheid) is de kantonrechter van oordeel dat [A] zich naar behoren heeft ingespannen om [verzoeker] te re-integreren. In ieder geval is er geen sprake van dat de werkgever zijn re-integratieverplichtingen bij ziekte zodanig ernstig heeft veronachtzaamd dat er sprake is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van [A] .
4.8.
Tot slot maakt ook het feit dat [A] de arbeidsovereenkomst slapend houdt niet dat er sprake is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van [A] . De werkgever is onder de huidige regelgeving nu eenmaal niet verplicht om aan een dienstverband na twee jaar ziekte een einde te maken.
4.9.
Bovenstaande overwegingen leiden tot het oordeel dat de gevorderde transitievergoeding en de gevorderde billijke vergoeding zal worden afgewezen.
4.10.
Nu de verzochte billijke vergoeding niet zal worden toegewezen zal [verzoeker] ingevolge het bepaalde in artikel 7:686a lid 7 BW in de gelegenheid worden gesteld om het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst in te trekken binnen de hierna te noemen termijn.
4.11.
Gelet op de uitkomst van de zaak, is de kantonrechter van oordeel dat het redelijk is dat partijen ieder hun eigen kosten dragen. Indien [verzoeker] het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst intrekt, zal hij evenwel de proceskosten van [A] moeten betalen. Deze proceskosten zullen in dat geval worden vastgesteld op een bedrag
van € 400,00 voor salaris gemachtigde.
5 De beslissing
De kantonrechter
In de zaken met nummers 4873633 \ AZ VERZ 16-67 en 4873724\ AZ VERZ 16-68
5.1.
stelt partijen in kennis van het voornemen de ontbinding van de arbeidsovereenkomst uit te spreken waaraan geen billijke vergoeding wordt toegekend;
5.2.
bepaalt dat de termijn, waarbinnen [verzoeker] het verzoek kan intrekken (door middel van een schriftelijke mededeling aan de griffier, met toezending van een kopie daarvan aan de (gemachtigde van de) wederpartij), zal lopen tot en met 06 juni 2016;
Bij handhaving van het verzoek
5.3.
ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen partijen met ingang van 1 juli 2016;
5.4.
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
5.5.
wijst het meer of anders verzochte af;
Bij intrekking van het verzoek
5.6.
veroordeelt [verzoeker] tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van de werknemer tot en met vandaag vaststelt op € 400,00 aan salaris gemachtigde;
5.7.
verklaart de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Aldus gegeven door mr. R.A.J. van Leeuwen, en in het openbaar uitgesproken.
type: no
coll: