Uitspraak
vonnis
RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 108110 / HA ZA 10-974
Vonnis van 20 juli 2011
in de zaak van
[eiser] ,
hierna te noemen: [eiser] ,
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat: mr. P.R. van den Elst,
tegen
[gedaagde 1] ,
hierna te noemen: [gedaagde 1] ,
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat: mevr. mr. P. van Bommel,
en
[gedaagde sub 2] ,
hierna te noemen: [gedaagde sub 2] ,
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat: mevr. mr. P. van Bommel.
De procedure
1.1.Op de bij dagvaarding, met producties, vermelde gronden heeft [eiser] gevorderd om [gedaagde 1] en [gedaagde sub 2] te gebieden om binnen 14 dagen na betekening van het te wijzen vonnis alle overhangende takken te snoeien, af te voeren en gesnoeid te houden en voorts zodanige maatregelen te treffen dat [eiser] geen hinder ondervindt van overhangende takken en vallende peren, één en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom ten laste van [gedaagde 1] en [gedaagde sub 2] en ten behoeve van [eiser] ten bedrage van € 250,-- voor elke dag of gedeelte van de dag dat [gedaagde 1] en [gedaagde sub 2] in gebreke blijven met de voldoening van deze veroordeling en voorts [gedaagde 1] en [gedaagde sub 2] te veroordelen in de kosten van de procedure.
1.2.
[gedaagde 1] en [gedaagde sub 2] hebben geantwoord en op 5 april en 16 juni 2011 hebben comparities van partijen plaatsgevonden. Op 5 april 2011 hebben [gedaagde 1] en [gedaagde sub 2] een akte genomen. Van de comparitie van 16 juni 2011 is een proces-verbaal opgesteld. Vonnis is bepaald op heden.
Motivering
de feiten2.1.
Partijen zijn buren van elkaar. Het perceel van [eiser] grenst aan dat van [gedaagde 1] en [gedaagde sub 2] . Op het terrein van [gedaagde 1] en [gedaagde sub 2] bevindt zich binnen een afstand van twee meter van de erfgrens een tweetal perenbomen. Takken ervan hangen over het erf van [eiser] met als gevolg dat peren en bladeren op het erf van [eiser] terecht komen. [eiser] parkeert zijn auto onder die bomen waardoor er peren op de auto kunnen komen.
2.2.
Na een sommatie door [eiser] in maart 2010 hebben [gedaagde 1] en [gedaagde sub 2] ter hoogte van het erf van [eiser] snoeiwerkzaamheden aan de perenbomen laten verrichten. Toen resteerden nog twee takken die overhingen.
2.3.
[gedaagde sub 2] heeft in september 2010 [gedaagde 1] en [gedaagde sub 2] wederom gesommeerd ook de twee laatste overhangende takken te verwijderen. Aan die sommatie hebben [gedaagde 1] en [gedaagde sub 2] geen gehoor gegeven.
standpunt [eiser]
heeft onder meer het volgende gesteld:
2.4.[eiser] stelt zijn vordering in omdat hij hinder ondervindt van de vallende peren. Deze komen onder meer op zijn auto terecht.
2.5.
De verjaring waar [gedaagde 1] en [gedaagde sub 2] zich op beroepen geldt niet voor de vordering tot verwijdering van de overhangende beplanting.
standpunt [gedaagde 1] en [gedaagde sub 2]
[gedaagde 1] en [gedaagde sub 2] hebben onder meer het volgende gesteld:
2.6.Het tweetal perenbomen waar het hier over gaat is ongeveer 80 à 90 jaar oud.
De bomen stonden in het verleden langs een pad dat naar andere woningen leidde. Die erfdienstbaarheid is beëindigd. Het pad is een verhard gedeelte geworden van het erf van [eiser] .
2.7.
In 2010 hebben [gedaagde 1] en [gedaagde sub 2] de perenbomen tot het maximaal aanvaardbare laten snoeien. Een verdere inkorting van de takken zal het einde betekenen van de bomen, die een monumentale, beeldbepalende waarde hebben. De peren van dit ras hebben als kenmerk dat ze zeer vast aan de tak hangen zodat er geen sprake is van neervallende oogst.
2.8.
De vordering van [eiser] is verjaard krachtens art. 5: 42 BW.
2.9.
[eiser] heeft op zijn erf ruimschoots de gelegenheid zijn auto zo te parkeren dat deze niet onder de perenbomen hoeft te staan.
De rechtbank oordeelt over dit geschil als volgt
3.1.
Tijdens twee comparities hebben partijen tevergeefs getracht afspraken te maken om een zodanige bouwkundige voorziening te treffen dat de perenbomen in hun huidige vorm kunnen blijven bestaan maar [eiser] niet de hinder ondervindt van vallende peren. Nu partijen geen compromis hebben weten te bereiken zal de rechtbank haar oordeel dienen te geven.
3.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat de perenbomen waar het om gaat zich langer dan twintig jaar op een afstand van minder dan 2 meter van de erfgrens bevinden. Het recht van [eiser] om verwijdering van de bomen te vragen - hetgeen overigens door hem niet wordt gevorderd - is verjaard. De aanwezigheid van twee perenbomen bij de erfgrens is dus een gegeven.
3.3.
[gedaagde 1] en [gedaagde sub 2] hebben op 17 januari 2011 een rapport laten uitbrengen door de heer A.R. Kleefstra die als kweker en hovenier een bijzondere deskundigheid heeft op het gebied van fruitbomen. In maart 2010 hebben [gedaagde 1] en [gedaagde sub 2] de bomen laten snoeien. Kleefstra merkt hierover op dat uit een oogpunt van welzijn van de boom er 'zelfs veel te veel is gesnoeid'. Hij stelt in zijn rapport voorts dat de takken nauwelijks meer dan een meter over de erfscheiding groeien.
3.4.
Gezien deze rapportage en de door partijen in het geding gebrachte foto's moet het er naar het oordeel van de rechtbank voor worden gehouden dat een snoei van de bomen tot aan de erfgrens met zich zal meebrengen dat het hoofdgestel van de bomen wordt aangetast: door het afzagen van de grote takken wordt -schattenderwijs- bijna de helft van de kroon weggenomen.
3.5.
In de onderhavige kwestie heeft de rechtbank zich in het bijzonder de vraag gesteld of [eiser] onder de gegeven omstandigheden in redelijkheid gebruik kan maken van zijn recht om op grond van artikel 5: 44 BW verwijdering van overhangende beplanting te vorderen.
3.6.
De rechtbank beantwoordt die vraag ontkennend en overweegt daartoe het volgende.
Bij aankoop van zijn woning was [eiser] ermee bekend dat de oude perenbomen van [gedaagde 1] en [gedaagde sub 2] zich dicht tegen zijn erfgrens bevonden en dat gezien de verjaring hij tegen die bomen als zodanig niets zou kunnen uitrichten. De zware oude zijtakken van de perenbomen bevinden zich ten dele boven het perceel van [eiser] ; verwijdering van die takken betekent een zodanige aantasting van die bomen dat in feite er geen sprake meer is van de bomen in de hoedanigheid zoals deze zich daar tientallen jaren hebben bevonden en waarvan [eiser] de aanwezigheid wegens de verjaring heeft te respecteren; verwijdering van de takken betekent in dit concrete geval dus op de keper beschouwd een gedeeltelijke verwijdering van bomen die daar thans met recht staan. Daarnaast moet er voor gevreesd worden dat, ook gezien het rapport van Kleefstra een dergelijke tweede rigoureuze kap een gevaar oplevert voor het voortbestaan van de bomen.
Op de foto's is te zien dat [gedaagde 1] en [gedaagde sub 2] in maart 2010 de bomen al zoveel mogelijk hebben teruggesnoeid tot op het hoofdgestel. Dat neemt niet weg dat er desondanks sprake is van hinder door vallende peren, takken en bladeren. Gezien de betrekkelijk geringe overschrijding van de erfgrens moet de overlast niet als zodanig ernstig worden gekwalificeerd dat deze het terugsnoeien van de bomen zoals door [eiser] wordt gevorderd zou rechtvaardigen; in een historisch gegroeide situatie als de onderhavige heeft [eiser] naar het oordeel van de rechtbank enig ongerief voor lief te nemen. Onbestreden is in dit verband gebleven dat [eiser] in de tijd dat de peren rijpen zijn auto desgewenst elders kan plaatsen.
3.7.
De rechtbank gaat er bij dit alles overigens wel vanuit dat [gedaagde 1] en [gedaagde sub 2] er voortdurend op blijven toezien dat zij de bomen gesnoeid blijven houden naar de situatie zoals die was dadelijk na de snoei van maart 2010.
3.8.
De rechtbank komt tot de slotsom dat de vordering niet voor toewijzing in aanmerking komt.
3.9.
Gezien het bovenstaande dient [eiser] als in het ongelijk gestelde partij in de kosten van [gedaagde 1] en [gedaagde sub 2] te worden veroordeeld.
De beslissing
De rechtbank
verstaat dat [gedaagde 1] en [gedaagde sub 2] de twee perenbomen waar het in dit geding over gaat gesnoeid dienen te houden overeenkomstig de situatie dadelijk na de snoeibeurt zoals die heeft plaatsgevonden in maart 2010;
wijst de vorderingen af;
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde 1] en [gedaagde sub 2] tot op heden begroot op € 1.152,-- wegens salaris (3 punten ter waarde van € 384,-- per punt) en € 70,-- wegens griffierecht.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.K. Hoogslag en in het openbaar uitgesproken op 20 juli 2011.
c. 90