U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Vindplaatsen:

Inhoudsindicatie:

Schenking onroerende zaak. Berekening eenmalige verhoogde vrijstelling schenkingsrecht. Verhouding artikel 33, tweede lid, SW en artikel 24, derde lid, SW . Zelfstandige toepassing artikel 33, tweede lid, SW .

Gepubliceerde uitspraken in deze zaak:

Uitspraak



RECHTBANK LEEUWARDEN

Sector bestuursrecht, belastingkamer

procedurenummer: AWB 08/1309

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 april 2010 als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)

in het geding tussen

[eiseres],

wonende te [woonplaats],

eiseres,

gemachtigde [gemachtigde],

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Randmeren Zwolle/Successie & Schenking/ kantoor Leeuwarden,

verweerder,

gemachtigde [gemachtigde].

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiseres een aanslag (aanslagnummer [aanslagnummer]) schenkingsrecht opgelegd, berekend naar een belaste verkrijging van € 67.951.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 10 juni 2008 de aanslag gehandhaafd.

Eiseres heeft daartegen bij brief van 8 juli 2008, ontvangen bij de rechtbank op 9 juli 2008, beroep ingesteld.

Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 januari 2010 te Leeuwarden.

Partijen zijn daar vertegenwoordigd door hun gemachtigden.

Motivering

Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

1.1 Eiseres is geboren op [datum] 1976 en is gehuwd met [echtgenoot].

1.2 Aan eiseres is door haar ouders bij akte van schenking van 11 juli 2006 enkele percelen weiland (hierna: de onroerende zaak) geschonken met een waarde van in totaal € 89.651.

1.3 Eiseres heeft op 11 juli 2006 een aangifte schenkingsrecht ingediend, waarbij eiseres een beroep doet op de eenmalige verhoogde vrijstelling voor het schenkingsrecht als bedoeld in artikel 33, eerste lid, ten vijfde van de Successiewet 1956 (tekst 2006) (de Wet).

1.4 De onder het procesverloop opgenomen belastingaanslag bedraagt € 7.068 en is als volgt berekend.

De belaste verkrijging is vastgesteld op € 89.651 verminderd met € 21.700 is € 67.951. Daarvan is € 21.703 belast met 5%, € 21.698 met 8% en € 24.550 met 12% schenkingsrecht, in totaal € 5.766. Tenslotte wordt 6% schenkingsrecht geheven over het bedrag van de vrijstelling van € 21.700.

Geschil

2.1 In geschil is het antwoord op de vraag of de onderhavige aanslag schenkingsrecht tot het juiste bedrag is opgelegd. Het geschil spitst zich toe op de vraag of verweerder over het bedrag van (de eenmalige vrijstelling van) € 21.700 terecht 6% schenkingsrecht heeft geheven.

2.2 Eiseres beantwoordt deze vraag ontkennend en verweerder bevestigend.

2.3 Eiseres voert daartoe - kort gezegd - aan dat de aanslag in het onderhavige geval maximaal € 5.766 dient te bedragen, berekend aan de hand van verkrijging van € 89.651 verminderd met de vrijstelling van € 21.700 maal het tarief voor het successierecht. De uitkomst hiervan bedraagt tenminste het bedrag van de overdrachtsbelasting over de verkrijging van de onroerende zaak, zijnde 6% maal € 89.651 is € 5.379. Ter zitting heeft eiseres haar grief dat zij in de bezwaarprocedure ten onrechte niet is gehoord, laten varen.

2.4 Verweerder voert ter onderbouwing van zijn standpunt - kort gezegd - aan dat over het vrijgestelde gedeelte van de schenking niettemin schenkingsrecht moet worden berekend, gelijk aan de overdrachtsbelasting die daarover verschuldigd zou zijn.

2.5 Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.

Beoordeling van het geschil

3.1 Ingevolge artikel 33, eerste lid, ten vijfde, van de Wet (tekst 2006) is van het recht van schenking vrijgesteld hetgeen wordt verkregen door een kind van de ouders, tot een bedrag van € 4.342. Voor een kind tussen de 18 en 35 jaar wordt het bedrag van € 4.342 voor één kalenderjaar tot € 21.700 verhoogd, mits op deze verhoogde vrijstelling in de aangifte een beroep wordt gedaan.

3.2 Ingevolge het tweede lid van artikel 33 van de Wet wordt, voor zover een schenking binnen het Rijk gelegen onroerende zaken tot voorwerp heeft, over het vrijgestelde gedeelte van de waarde van de onroerende zaken een recht van schenking geheven, gelijk aan de in artikel 24, derde lid, van de Wet bedoelde overdrachtsbelasting.

3.3 Ingevolge artikel 24, derde lid, van de Wet, bedraagt het recht van schenking, voor zover een schenking binnen het Rijk gelegen onroerende zaken tot voorwerp heeft, niet minder dan de overdrachtsbelasting welke zou zijn verschuldigd, indien artikel 15, eerste lid, letter d, van de Wet op belastingen van rechtsverkeer niet van toepassing zou zijn.

3.4 Ingevolge artikel 14 van de Wet op belastingen van rechtsverkeer bedraagt het tarief van de overdrachtsbelasting 6 %.

3.5 Ingevolge artikel 15, eerste lid, letter d, van de Wet op belastingen van rechtsverkeer is onder bij algemene maatregel van bestuur te stellen voorwaarden van de overdrachtsbelasting vrijgesteld de verkrijging krachtens schenking in de zin van artikel 175, eerste lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek.

3.6 Gelet op de feiten en hetgeen partijen daarover hebben verklaard, stelt de rechtbank vast, hetgeen tussen partijen overigens ook niet in geschil is, dat eiseres een onroerende zaak heeft verkregen krachtens schenking in de zin van artikel 175, eerste lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek en dat eiseres recht heeft op de eenmalige vrijstelling in de zin van het onder 3.1 vermelde wetsartikel.

3.7 De rechtbank stelt voorts vast, gelet op het voorgaande, dat eiseres' verkrijging van de onroerende zaak op grond van artikel 15, eerste lid, letter d, van de Wet op belastingen van rechtsverkeer is vrijgesteld van overdrachtsbelasting, hetgeen tussen partijen evenmin in geschil is. Wat betreft de heffing van het onderhavige schenkingsrecht ziet eiseres' grief op de toepassing van artikel 33, tweede lid, van de Wet en de betekenis die verweerder toekent aan artikel 24, derde lid, van de Wet. De rechtbank overweegt, onder verwijzing naar de uitspraak van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 10 november 1967 (BNB 1968/208), dat, gelet op de totstandkomingsgeschiedenis van artikel 33, tweede lid van de Wet, dit artikel gezien moet worden als een voorschrift dat zelfstandig moet worden toegepast. De rechtbank volgt eiseres niet in haar stelling dat met, het door haar als 'tenminste bepaling' aangeduide, artikel 24, derde lid, van Wet, "de kous af is". Zelfstandige toepassing van artikel 33, tweede lid, van de Wet brengt, naar het oordeel van de rechtbank, met zich mee dat de in dit artikel bedoelde verwijzing naar artikel 24, derde lid, van de Wet dan ook niet ziet op een maximering van de gehele op de verkrijging betrekking hebbende heffing, maar dat de tekst van artikel 33, tweede lid, van de Wet en die van artikel 24, derde lid, van de Wet voorschrijven dat het op grond van artikel 33, tweede lid, van de Wet berekende schenkingsrecht over het vrijgestelde gedeelte van de schenking respectievelijk evenveel en niet minder bedraagt dan indien er overdrachtsbelasting zou worden geheven. De rechtbank overweegt daarbij ten overvloede dat zij daarbij verweerders stelling juist acht dat door de zelfstandige toepassing van artikel 33, tweede lid, van de Wet er een gelijke uitkomst is van het heffingsbedrag bij de schenking van onroerende zaken en de overdracht van de onroerende zaak onder bezwarende titel gevolgd door de kwijtschelding (schenking) van de koopsom.

3.8 Gelet op het vorenoverwogene komt de rechtbank tot de conclusie dat verweerder bij de bepaling van de hoogte van het verschuldigde schenkingsrecht de juiste methodiek heeft toegepast en dat het beroep derhalve ongegrond dient te worden verklaard.

Proceskosten

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door mr. A.F. Germs-de Goede, rechter, in tegenwoordigheid van mr. H.J. Haanstra, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 29 april 2010.

w.g. H.J. Haanstra

w.g. A.F. Germs-de Goede

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 1704, 8901 CA Leeuwarden.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature