Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

Kind geboren uit Indiase draagmoeder. De Minister van Buitenlandse Zaken heeft op juiste gronden een aanvraag om een Nederlands paspoort voor het kind afgewezen. Ten tijde van de paspoortaanvraag bij het Consulaat-Generaal te Mumbai, India was (nog) geen sprake van een familierechtelijke betrekking tussen eiser en kind, zodat het kind niet van rechtswege het Nederlanderschap heeft verkregen.

Uitspraak



RECHTBANK HAARLEM

Sector bestuursrecht

zaaknummer: AWB 11 - 3637

uitspraak van de meervoudige kamer van 28 november 2012

in de zaak van:

[eiser],

in zijn hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van [naam],

wonende te [woonplaats]

eiser,

gemachtigde: S.J. Molenaar,

tegen:

de minister van Buitenlandse Zaken,

verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 9 november 2010 heeft de consul te [geboorteplaats], India, eiser meegedeeld dat zijn aanvraag om afgifte van een Nederlands paspoort ten name van [naam], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] (hierna: [naam]) niet in behandeling wordt genomen.

Tegen dit besluit heeft eiser bezwaar gemaakt.

Tevens heeft eiser de voorzieningenrechter van deze rechtbank verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

Bij uitspraak van 10 januari 2011 (kenmerk AWB 10-6420) heeft de voorzieningenrechter het verzoek toegewezen in die zin dat het besluit van

9 november 2010 wordt geschorst tot zes weken na de beslissing op bezwaar. Tevens is verweerder opgedragen om binnen 72 uur na verzending van de uitspraak een nooddocument af te geven ten behoeve van [naam].

Bij besluit van 26 mei 2011 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.

Tegen dit besluit heeft eiser beroep ingesteld.

Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en een verweerschrift ingediend.

Het beroep is behandeld ter zitting van 18 oktober 2012, alwaar eiser in persoon is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde.

2. Overwegingen

2.1 De rechtbank gaat uit van het volgende. Eiser heeft de Nederlandse nationaliteit en heeft een geregistreerd partnerschap met S.J. Molenaar (tevens gemachtigde). Op

3 september 2009 heeft eiser in [geboorteplaats], India, een ‘surrogacy agreement’ gesloten met [naam] (hierna: de draagmoeder). De draagmoeder is sinds

17 september 1994 gehuwd met [naam]. De draagmoeder en haar echtgenoot zijn in het bezit van de Indiase nationaliteit en wonen in India. Op

3 september 2009 zijn door middel van IVF met het zaad van eiser bevruchte eicellen van een anonieme donor in de draagmoeder geplaatst. Op [geboortedatum] is de draagmoeder in [geboorteplaats] bevallen van [naam]. Op 25 mei 2010 is door de Indiase autoriteiten een geboorteakte opgemaakt, waarin de draagmoeder als de moeder van [naam] is opgenomen en eiser als de vader van [naam]. Op 15 juni 2010 is een DNA-onderzoek uitgevoerd door DNA-IDcheck in Chicago, Verenigde Staten. Uit dit onderzoek is naar voren gekomen dat eiser de biologische vader is van [naam]. Op

5 augustus 2010 heeft de rechtbank in Vasai (India) op verzoek van eiser en zijn partner een ‘order’ opgesteld waarin is aangegeven dat ‘the suit is decreed in terms of consent terms at Exh. 14’ en dat hierover een decreet zal worden opgesteld. De rechtbank heeft diezelfde dag een decreet opgesteld waarin is vermeld dat eiser de juridische vader van [naam] is. De draagmoeder heeft in een op 13 augustus 2010 ondertekende en gelegaliseerde schriftelijke verklaring (‘Affidavit’) afstand gedaan van al haar rechten en verplichtingen ten opzichte van [naam]. Op 16 augustus 2010 heeft eiser bij het Consulaat-Generaal der Nederlanden te [geboorteplaats], India, (hierna: de consul) ten behoeve van [naam] verzocht om de afgifte van een Nederlands paspoort, althans een reisdocument. Op 17 augustus 2010 heeft eiser bij de consul over zijn aanvraag een gesprek gevoerd en het desbetreffende aanvraagformulier ingevuld. Op

1 oktober 2010 heeft eiser zijn aanvraag aangevuld. Eiser heeft op 22 oktober 2010 de nadere vragen die hem door de consul waren gesteld, (schriftelijk) beantwoord. Vervolgens heeft de consul op 9 november 2010 een besluit genomen, inhoudend dat de aanvraag om afgifte van een Nederlands paspoort ten behoeve van [naam] niet in behandeling wordt genomen. Op 12 januari 2011 is naar aanleiding van de uitspraak van de voorzieningenrechter van deze rechtbank (LJN:BP0426) een laissez-passer ten behoeve van [naam] verstrekt, waarmee hij op 5 februari 2011 Nederland is ingereisd. Op 29 november 2011 heeft eiser [naam] erkend. Bij beschikking van 6 april 2012 heeft de kinderrechter van deze rechtbank eiser benoemd tot (tijdelijk) voogd van [naam]. Op 3 mei 2012 is aan [naam] door de gemeente Zaanstad een Nederlands paspoort verstrekt.

2.2 De rechtbank overweegt ambtshalve in verband met de ontvankelijkheid van het beroep allereerst het volgende. Nu [naam] inmiddels in het bezit is van een Nederlands paspoort is het de vraag of eiser nog voldoende procesbelang heeft bij de onderhavige procedure. Eiser heeft aangegeven dat hij nog belang heeft bij een oordeel over de rechtmatigheid van het besluit met het oog op het door verweerder nog te nemen zuiver schadebesluit, naar aanleiding van eisers verzoek om schadevergoeding. Tevens heeft eiser aangegeven verdere gezinsuitbreiding via draagmoederschap te overwegen, zodat een oordeel van de rechtbank over deze zaak gewenst is. De rechtbank is van oordeel dat in hetgeen door eisers is aangevoerd voldoende procesbelang is gelegen bij een uitspraak door de rechtbank over onderhavige zaak, zodat het beroep ontvankelijk is.

2.3 Eiser heeft in beroep – samengevat – aangevoerd dat de consul te [geboorteplaats] ten onrechte de aanvraag om een paspoort voor [naam] heeft afgewezen. Eiser is van mening dat de identiteit en nationaliteit van [naam] voldoende vaststond om aan hem een Nederlands paspoort af te geven. Eiser is geregistreerd als vader op [naam]s geboorteakte. Op grond van artikel 10 van de Wet conflictenrecht afstemming (WCA) moet deze geboorteakte in Nederland worden erkend. De Indiase rechter heeft de gegevens uit de geboorteakte bovendien in een decreet bevestigd en geoordeeld dat eiser de juridische vader is van [naam]. Deze uitspraak van de rechter dient op grond van artikel 9 van de WCA te worden erkend. Tevens blijkt uit DNA-onderzoek dat eiser de biologische vader is van [naam]. De gemeente Zaanstad heeft op basis van dezelfde gegevens en juridische documenten wel een paspoort aan [naam] afgegeven. Eiser ziet niet in waarom verweerder niet eerder hetzelfde heeft kunnen doen. Ter zitting heeft eiser nog een beroep gedaan op het gelijkheidsbeginsel, omdat in een vergelijkbare zaak wel een paspoort zou zijn afgegeven door de consul te [geboorteplaats].

2.4 Verweerder heeft zich – kort weergegeven – op het standpunt gesteld dat ten tijde van de paspoortaanvraag in India er geen familierechtelijke betrekking bestond tussen eiser en [naam]. [naam] was op dat moment niet in het bezit van het Nederlanderschap, zodat aan hem geen Nederlands paspoort kon worden verstrekt. Pas door de erkenning van [naam] door eiser op 29 november 2011 heeft [naam] het Nederlanderschap verkregen, aldus verweerder.

2.5 Ingevolge artikel 9 van de Paspoortwet heeft iedere Nederlander binnen de grenzen bij deze wet bepaald, recht op een nationaal paspoort, geldig voor vijf jaren en voor alle landen.

2.6 Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN) is Nederlander het kind waarvan ten tijde van zijn geboorte de vader of de moeder Nederlander is.

2.7 Ingevolge artikel 1, eerste lid, aanhef en onder d, van de RWN wordt in de Rijkswet en de daarop berustende bepalingen onder vader verstaan, de man tot wie het kind, anders dan door adoptie, in de eerste graad in opgaande lijn in familierechtelijke betrekking staat.

2.8 Ingevolge artikel 1:199 van het Burgerlijk Wetboek (BW), voor zover hier van belang, is vader van een kind de man:

a. die op het tijdstip van de geboorte van het kind met de vrouw uit wie het kind is geboren, is gehuwd;

b. (…)

c. die het kind heeft erkend;

d. wiens vaderschap gerechtelijk is vastgesteld; of

e. die het kind heeft geadopteerd.

2.9 Vast staat dat eiser nimmer gehuwd is geweest met de moeder van [naam], zodat [naam] niet is geboren staande dit huwelijk. Voorts staat vast dat eiser [naam] bij de geboorte niet heeft erkend en ook op het moment van de paspoortaanvraag in India nog niet had erkend. Immers, de erkenning van [naam] heeft pas plaatsgevonden op 29 november 2011 te Zaanstad. Voorts staat vast dat in het onderhavige geval geen sprake was van adoptie. Er is dan ook in ieder geval niet voldaan aan het bepaalde in artikel 1:199, onder a, c en e van het BW .

2.10 De rechtbank ziet zich vervolgens geplaatst voor de vraag of op het moment van de paspoortaanvraag in India sprake was een gerechtelijke vaststelling van het vaderschap zoals bedoeld in artikel 1:199, onder d, van het BW . Eiser heeft in dit kader gewezen op de Indiase geboorteakte van [naam] en het decreet van de Indiase rechter van

5 augustus 2010. Verweerder heeft zijn beslissing op bezwaar gebaseerd op het rapport van het Internationaal Juridisch Instituut (IJI) te Den Haag van 17 maart 2011, waaruit – samengevat – volgt dat het Indiase recht de rechtsfiguur van gerechtelijke vaststelling van het vaderschap niet kent. De uitspraak van de Indiase rechter kan volgens dit rapport dan ook niet als zodanig worden opgevat, maar slechts worden begrepen als ontkenning van het vaderschap door de echtgenoot van de draagmoeder. De rechtbank stelt vast dat ook eiser er vanuit gaat dat de gerechtelijke vaststelling in beginsel ziet op de ontkenning van het vaderschap van de echtgenoot van de draagmoeder, gebaseerd op artikel 112 van de Indian Evidence Act, 1872. Eiser heeft voorts niet onderbouwd dat uit diezelfde gerechtelijke vaststelling naar Indiaas recht het vaderschap van eiser volgt. Voor zover eiser zich beroept op de ‘consent terms’ van de betrokken partijen heeft het IJI gerapporteerd dat het vestigen van een dergelijke betrekking niet ter vrije beschikking van partijen staat. De rechtbank ziet in het voorgaande aanleiding om met verweerder het rapport van het IJI te volgen en is van oordeel dat geen sprake is van een (met terugwerkende kracht) gerechtelijke vaststelling van het vaderschap als bedoeld in artikel 1:199, onder d, van het BW , waardoor een familierechtelijke betrekking is ontstaan tussen [naam] en eiser, zodat [naam] niet ingevolge artikel 3, eerste lid, van de RWN van rechtswege het Nederlanderschap heeft verkregen.

2.11 Eiser heeft aangevoerd dat op grond van zijn vermelding als vader in [naam]s geboorteakte en de Indiase rechterlijke uitspraak bij de paspoortaanvraag voldoende vaststond dat hij de vader van [naam] was, zodat wel sprake was van een familierechtelijke betrekking tussen eiser en [naam], terwijl deze documenten op grond van respectievelijk artikel 9 en 10 van de WCA naar Nederlands recht moeten worden erkend. De rechtbank kan eiser in dit standpunt niet volgen. In meergenoemd rapport van het IJI is vermeld dat naar Indiaas recht niet duidelijk is wat de juridische status is van de vermelding van eiser als vader van [naam] op de geboorteakte. Eiser heeft aangevoerd dat zijn vermelding als vader van [naam] is geschied overeenkomstig de National Guidelines voor Accreditation, Supervision and Regulation of ART Clinics (hierna: Guidelines). De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat de Guidelines geen wet in formele zin vormen. Dat toekomstige wetgeving mogelijk voortborduurt op deze Guidelines kan daaraan niet afdoen. Aldus heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank terecht op basis van het rapport van het IJI geconcludeerd dat op grond van de geboorteakte geen familierechtelijke betrekking tussen eiser en [naam] is gevestigd die in Nederland zou kunnen worden erkend.

2.12 Dat zich bij een toetsing van de Indiase uitspraak en van de geboorteakte aan respectievelijk artikel 9 en 10 van de WCA geen weigeringsgronden voordoen kan voorts evenmin leiden tot de door eiser gestelde conclusie. Deze artikelen bevatten volgens het rapport van het IJI slechts een processuele toets en niet een conflictenrechtelijke toets. Eiser heeft ook op dit punt geen argumenten aangedragen, dan wel stukken overgelegd waaruit blijkt dat de conclusies van het IJI niet juist zouden zijn. De vraag die in beide gevallen voorafgaat aan de processuele toets is of naar plaatselijke voorschriften een familierechtelijke betrekking tussen eiser en [naam] is gevestigd. Gelet op het hiervoor onder 2.10 en 2.11 overwogene luidt het antwoord in beide gevallen ontkennend

2.13 Het DNA-onderzoek om te onderbouwen dat eiser de biologische vader is van [naam] - nog daargelaten dat dit DNA-onderzoek niet is uitgevoerd door een bedrijf dat hiervoor de vereiste accreditaties bezit - kan evenmin leiden tot het oordeel dat ten tijde van de paspoortaanvraag sprake was van een familierechtelijke betrekking tussen eiser en [naam]. Immers, in artikel 1:199 van het BW is niet vastgelegd dat de vader van een kind de man is, die de biologische vader is van dat kind. Het enkele biologische vaderschap betekent dus niet direct dat ook sprake is van het juridisch vaderschap als bedoeld in artikel 1:199 van het BW, waardoor op grond van artikel 3 van de RWN van rechtswege het Nederlanderschap zou zijn verkregen.

2.14 Eisers beroep op het gelijkheidsbeginsel faalt. Eiser heeft voor het eerst ter zitting een beroep gedaan op een vergelijkbare zaak, zonder stukken van deze zaak te overleggen. Verweerder, wel bekend met deze zaak, heeft ter zitting echter uiteen gezet dat geen sprake is van een gelijk geval. Volgens verweerder heeft de betreffende vader in de zaak die eiser heeft aangehaald, anders dan eiser, de kinderen geboren uit een draagmoeder enige tijd in India achtergelaten. De vader heeft in Nederland de kinderen erkend en heeft daarna bij de consul in [geboorteplaats] een paspoort voor de kinderen aangevraagd. Eiser heeft een en ander niet weersproken. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat deze omstandigheden maken dat er geen sprake is van een gelijk geval. [naam] was immers ten tijde van de aanvraag om een paspoort nog niet door eiser erkend.

2.15 De rechtbank is op grond van al het voorgaande van oordeel dat verweerder op juiste gronden de aanvraag om een paspoort voor [naam] heeft afgewezen. Nu verweerder terecht in de beslissing op bezwaar het primaire besluit niet heeft herroepen, was verweerder ingevolge artikel 7:15 van de Awb geen vergoeding van proceskosten in bezwaar verschuldigd, zoals eiser in beroep heeft verzocht.

2.16 Het beroep zal ongegrond worden verklaard. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De rechtbank:

verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. A.D. Reiling, voorzitter van de meervoudige kamer, en mrs. C.E. Heyning – Huydecoper en S.I.A.C. Angenent – Bakker, leden, in tegenwoordigheid van mr. A. Buiskool, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 november 2012.

afschrift verzonden op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. Het hoger beroep dient te worden ingesteld door het indienen van een beroepschrift binnen zes weken onmiddellijk liggend na de dag van verzending van de uitspraak door de griffier.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature