U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

Verdeling / IPR. Op de vermogensbestanddelen die partijen gedurende het huwelijk doch vóór de vestiging van de vrouw in Nederland hebben verkregen is het Turkse huwelijksvermogensrecht van toepassing. Ten aanzien van de vermogensbestanddelen die partijen na dat tijdstip hebben verkregen, geldt het Nederlandse wettelijke stelsel inzake huwelijksvermogensrecht, de wettelijke gemeenschap van goederen.

Uitspraak



RECHTBANK HAARLEM

Sector civiel

familie- en jeugdrecht

echtscheiding /tegenspraak

zaak-/rekestnr.: 147672/08-2335 (echtscheiding) en 150174/08-3398 (verdeling)

beschikking van de meervoudige kamer voor familiezaken van 16 februari 2010

in de zaak van:

[naam vrouw],

wonende te [plaats],

hierna mede te noemen: de vrouw,

advocaat mr. N. Türkkol, kantoorhoudende te Amsterdam,

tegen

[naam man],

wonende te [plaats],

doch feitelijk verblijvende te [plaats],

hierna mede te noemen: de man,

advocaat mr. A. Sarioglu, kantoorhoudende te Hilversum.

1 Procedure

1.1 Het verloop van de procedure blijkt uit:

- de beschikking van deze rechtbank van 28 april 2009 en de daarin vermelde stukken;

- de brief, met bijlagen, van de advocaat van de man van 8 juli 2009;

- de brief van de advocaat van de vrouw, met bijlagen, van 8 juli 2009;

- de dagbepalingsbeschikking van 28 augustus 2009;

- de brief, met bijlagen, van de advocaat van de man van 2 oktober 2009;

- de brief, met bijlagen, van de advocaat van de man van 27 december 2009.

1.2 De voortgezette behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op de zitting van de meervoudige kamer van 7 januari 2010 in aanwezigheid van partijen, bijgestaan door hun advocaten.

2 Verdere beoordeling

2.1 Bij beschikking van 28 april 2009 is onder meer tussen partijen de echtscheiding uitgesproken. De echtscheidingsbeschikking is op 25 augustus 2009 ingeschreven.

De behandeling van de zaak met betrekking tot de verdeling van de huwelijksgemeenschap is aangehouden. De rechtbank heeft partijen verzocht zich met stukken onderbouwd uit te laten over de eerste huwelijksdomicilie en het toepasselijke recht op de verdeling, nu de vrouw verzoekt Nederlands recht van toepassing te verklaren op de verdeling en de man opteert voor toepassing van Turks recht.

2.2 Bij de bepaling van het toepasselijk recht gaat de rechtbank uit van de volgende gegevens.

Partijen zijn op [datum] 1998 te [plaats], Turkije, met elkaar gehuwd. De vrouw, geboren op [datum] 1976, heeft de Turkse nationaliteit. Zij heeft tot haar komst naar Nederland op [datum] 2000 in Turkije gewoond.

De man, geboren op [datum] 1972, heeft zowel de Turkse als de Nederlandse nationaliteit. Hij woont sinds [datum] 1978 in Nederland. De man heeft ter terechtzitting verklaard dat hij na de huwelijkssluiting nog een paar weken in Turkije is gebleven en deze periode als vakantie beschouwde. Hij heeft daar geen zelfstandige woonruimte gehad.

2.3 Volgens de vrouw dient aansluiting te worden gezocht bij het recht van het land waar partijen hun eerste gewone verblijfplaats na het huwelijk vestigden, ofwel hun eerste huwelijksdomicilie hadden, te weten Nederland. Zij stelt zich op het standpunt dat het feit dat partijen beiden de Turkse nationaliteit bezitten voor de bepaling van het toepasselijk recht niet van belang is, aangezien van de man de Turkse nationaliteit niet als effectieve nationaliteit kan worden aangemerkt.

2.4 De man voert aan dat het eerste huwelijksdomicilie van partijen in Turkije was gelegen en dat het huwelijksvermogensregime van partijen derhalve wordt beheerst door Turks recht. Partijen hebben, aldus de man, na de huwelijkssluiting nog enige tijd samen in Turkije gewoond.

2.5 De rechtbank overweegt als volgt. Partijen zijn na 1 september 1992 gehuwd, zodat het Haags Huwelijksvermogensverdrag 1978 op het huwelijksvermogensregime van partijen van toepassing is. Wanneer partijen, zoals in dit geval, vóór de sluiting van het huwelijk geen toepasselijk recht hebben aangewezen, wordt hun huwelijksvermogensregime op grond van artikel 4 lid 1 van het verdrag in beginsel beheerst door het interne recht van de Staat op welks grondgebied zij hun eerste gewone verblijfplaats na het huwelijk vestigen. Met ‘gewone verblijfplaats’ wordt bedoeld de maatschappelijke woonplaats, de plaats waar iemand zijn gewone vóórtdurende verblijfplaats heeft. Indien zich echter een omstandigheid voordoet als bedoeld in lid 2 van artikel 4 van het verdrag, geldt deze bepaling in plaats van de algemene bepaling van lid 1 van artikel 4 van het verdrag. De rechtbank is van oordeel dat zich de omstandigheid voordoet als bedoeld in artikel 4 lid 2 sub 3 van het verdrag, te weten dat partijen hun eerste gewone verblijfplaats niet op het grondgebied van dezelfde Staat vestigden. De man is immers kort na de huwelijksvoltrekking weer naar Nederland - waar hij al woonde - teruggekeerd. De vrouw is tot [datum] 2000 in Turkije blijven wonen. De paar weken die hij na de huwelijksvoltrekking in Turkije doorbracht hebben niet tot gevolg dat partijen daardoor hun eerste gewone verblijfplaats als bedoeld in artikel 4 lid 1 van het verdrag in Turkije vestigden.

2.6 Nu de vrouw zich pas ruim twee jaar na de huwelijkssluiting in Nederland heeft gevestigd, is de rechtbank van oordeel dat er evenmin sprake kan zijn van een eerste gewone verblijfplaats van partijen na het huwelijk in Nederland. Het feit dat er geen sprake is van een eerste gewone verblijfplaats na het huwelijk van beide partijen in Nederland (of elders op het grondgebied van eenzelfde Staat) brengt mee dat op grond van artikel 4 lid 2 sub 3 van voormeld Verdrag het huwelijksvermogensregime van partijen wordt beheerst door het interne recht van de Staat van hun gemeenschappelijke nationaliteit, te weten de Turkse. Hierbij wordt aangetekend dat voor de bepaling van het op een huwelijksvermogensregime toepasselijk recht niet van belang is dat de Turkse nationaliteit van de man niet zijn effectieve nationaliteit is, zodat hetgeen de vrouw daaromtrent aanvoert geen doel treft.

2.8 De rechtbank is voorts van oordeel dat met ingang van [datum] 2000, de datum waarop de vrouw zich volgens de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens in Nederland heeft gevestigd, het op het huwelijksvermogensregime van partijen toepasselijke recht ingevolge artikel 7 lid 2 sub 3 van het verdrag, automatisch is gewijzigd in Nederlands recht. De rechtbank wijst partijen erop dat op grond van artikel 8 lid 1 van het verdrag deze wijziging slechts geldt voor die vermogensbestanddelen die na [datum] 2000 door partijen zijn verkregen. Het vorenstaande brengt mee dat op de vermogensbestanddelen die partijen gedurende het huwelijk doch vóór de vestiging van de vrouw in Nederland hebben verkregen, het Turkse huwelijksvermogensrecht van toepassing is. Ten aanzien van de vermogensbestanddelen die partijen na dat tijdstip hebben verkregen, geldt het Nederlandse wettelijke stelsel inzake huwelijksvermogensrecht, de wettelijke gemeenschap van goederen.

Partijen zijn het echter met elkaar eens dat zij in de periode waarin het Turkse huwelijksvermogensrecht van toepassing was, geen vermogensbestanddelen verkregen hebben.

2.9 Op grond van het Nederlandse huwelijksvermogensrecht geldt als peildatum voor de omvang van de gemeenschap 25 augustus 2009, de datum waarop de huwelijk door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking is ontbonden. De man heeft bepleit om op grond van de redelijkheid als peildatum te hanteren 1 juli 2008, aangezien op die datum het echtscheidingsverzoek is ingediend en partijen sindsdien financieel onafhankelijk van elkaar hebben geleefd. De vrouw heeft zich aan het oordeel van de rechtbank ter zake gerefereerd.

De rechtbank overweegt dat het partijen vrijstaat om in onderling overleg een andere datum te kiezen voor de bepaling van de omvang van de gemeenschap. Nu partijen hierover geen overeenstemming hebben bereikt, ziet de rechtbank geen rechtsgrond om af te wijken van het wettelijk stelsel betreffende de bepaling van de peildatum.

2.10 Tijdens de mondelinge behandeling heeft de rechtbank, voorafgaand aan de inhoudelijke bespreking van de standpunten van partijen betreffende de (bestanddelen van de) verdeling, vastgesteld dat het verzoek van de man ertoe strekt dat de rechtbank de wijze van verdeling zal vaststellen.

2.11 Partijen zijn het erover eens dat de te verdelen huwelijksgoederengemeenschap als volgt is samengesteld:

activa

a. de voormalige echtelijke woning aan de [adres];

b. de (waarde van) de aan de hypotheek op de echtelijke woning gekoppelde levensverzekeringen ([nummer] en [nummer]);

c. de nieuwbouwwoning in [plaats];

d. de levensverzekering bij Nationale Nederlanden (polisnummer [nummer]) gekoppeld aan de hypotheek ten behoeve van de woning in [plaats];

e. de levensverzekering bij Aegon , [nummer];

f. de onderneming van de man, [naam];

g. de onderneming van de vrouw, de deelname in [naam].

Ad a. Deze woning staat al geruimte tijd te koop en zal worden verkocht. Ter zitting hebben partijen afgesproken dat elk van hen binnen een week makelaarkantoor Van Vulpen opdracht zal geven om de verkoop van de woning ter hand te nemen. De kosten van inschakeling van deze makelaar, alsmede die van makelaarskantoor Makelaarsland dat tot op heden bij de verkoop betrokken was, zullen bij de verkoop van de echtelijke woning door partijen worden verrekend.

Ad b. De dagwaarde van deze verzekeringen zal bij de vaststelling van de overwaarde van de echtelijke woning worden verrekend.

Ad c. en d. Partijen zijn het erover eens dat de woning en de eraan gekoppelde levensverzekering zonder verdere verrekening kunnen worden toegedeeld aan de man. Omdat de man nog niet heeft geverifieerd of hij de toedeling kan financieren, is ter zitting afgesproken dat de man binnen drie maanden uitsluitsel zal geven over de vraag of toedeling aan hem financieel haalbaar is. Derhalve wordt de woning toegedeeld aan de man, onder de opschortende voorwaarde dat hij binnen drie maanden na heden bewerkstelligt dat de woning wordt overgeschreven op zijn naam en dat de vrouw als hoofdelijk schuldenaar van de op de woning rustende hypotheek zal worden ontslagen uit haar verplichtingen verbonden aan die hypothecaire schuld. Indien aan deze voorwaarde niet wordt voldaan, zal de woning voor beider rekening worden verkocht en de opbrengst of het verlies daarvan bij helfte worden gedeeld.

Ad e. Deze levensverzekering is afgesloten ten behoeve van de minderjarige zoon van partijen. Afgesproken is dat de verzekering zal worden afgekocht en de waarde bij helfte zal worden gedeeld. Partijen zullen zelf een bestemming voor het vrijkomende bedrag kiezen.

Ad f. en g.: Partijen zijn ter zitting overeengekomen dat aan de man en de vrouw, zonder verdere verrekening, zullen worden toegedeeld zijn/haar eigen (aandeel in de) onderneming, alsmede de hieronder bij de passiva sub c en d. vermelde, op hun naam gestelde studieschulden, waarbij de (onderneming van de) man voorts de hieronder sub e genoemde lening bij [naam] voor zijn rekening zal nemen.

passiva

a. de hypotheek ten behoeve van de financiering van de echtelijke woning bij ABN-AMRO , restant schuld € 214.148;

b. de hypothecaire geldlening ten behoeve van de financiering van de woning in [plaats] bij ING , nr. 45282137, pro resto € 455.000;

c. de IBG - schuld t.n.v de man, € 7.934 ;

d. de IBG – schuld t.n.v. de vrouw, € 40.924 per 1 januari 2008, waarvan € 12.881 prestatiebeurs;

e. de lening bij [naam] groot € 15.000, afgesloten bij overeenkomst van geldlening d.d. 18 februari 2008 tussen de man en (de firma van) zijn broer.

ad a. deze hypotheek zal worden afgelost bij de verkoop van de woning;

ad b. deze hypotheek zal, indien de man de toedeling van de woning kan financieren, worden toegedeeld aan de man, onder de verplichting de vrouw als hoofdelijk schuldenaar te doen ontslaan uit haar verplichtingen verbonden aan de hypothecaire schuld. Als de man de financiering niet binnen drie maanden kan realiseren zodat de woning verkocht moet worden, zal de hypotheek worden afgelost bij de verkoop van de woning.

ad c. en d.: partijen zijn ter zitting overeengekomen dat ieder van hen, zonder verdere verrekening, de eigen studieschuld zal afbetalen.

ad e. de lening bij [naam] blijkt, om fiscale redenen, in de (boeken van de) onderneming van de man te zijn opgenomen. De toedeling van deze onderneming aan de man impliceert dat in het kader van de verdeling de kwestie van de lening is afgerond.

diverse verrekenposten

2.12 De man heeft aangevoerd dat de vrouw de helft van de (notaris)kosten verbonden aan de toedeling aan hem van de woning in [plaats] dient te dragen, omdat hij, als hij geweten zou hebben dat tussen partijen kort na de aankoop van de woning een echtscheidingsprocedure zou worden gestart, niet met aankoop ingestemd zou hebben. Dit betoog wordt verworpen. De rechtbank ziet geen aanleiding om af te wijken van het uitgangspunt dat deze kosten geheel voor rekening komen van de partner die de toedeling wenst. Immers, in geval van verkoop van de woning zouden deze kosten voor rekening van de koper komen en zou de vrouw die niet (mede) hoeven te dragen.

2.13 De man maakt aanspraak op verrekening van een bedrag van € 3.200 dat de fiscus bij hem heeft teruggevorderd, omdat hij ten onrechte kinderopvangtoeslag zou hebben ontvangen. Ter zitting hebben partijen afgesproken dat de vrouw de helft van dit bedrag aan de man zal betalen.

2.14 Naar aanleiding van de wens van de man tot verrekening van lasten die hij voor de woning in [plaats] heeft betaald over de periode 1 juli 2008 tot 1 juli 2009, door hem becijferd op een bedrag van € 17.285, overweegt de rechtbank het volgende. De vrouw heeft aangevoerd dat dit bedrag voor rekening van de man dient te blijven, omdat het om de lasten gaat die als dubbele woonlast bij de vaststelling van de draagkracht van de man ten behoeve van de alimentatie in aanmerking zijn genomen. De rechtbank overweegt dat uit de beschikking van 28 april 2009 blijkt dat de rechtbank heeft vastgesteld dat de man, zolang hij de lasten van de echtelijke woning nog betaalt, geen draagkracht heeft om een bijdrage te betalen. Na de verkoop van de woning wordt de man in staat geacht een bijdrage te betalen van € 160. Ook in de beschikking van 3 december 2008 in de tussen partijen gevoerde voorlopige procedure was de rechtbank tot de conclusie gekomen dat de man, zolang hij meervoudige woonlasten heeft, geen bijdrage voor de minderjarige kan betalen. In de gegeven omstandigheden acht de rechtbank het redelijk dat de door de man betaalde maandelijkse - doorlopende - lasten te zijner tijd bij de overdracht van de echtelijke woning tussen partijen worden verrekend, met dien verstande dat de dan te verrekenen som dient te worden verminderd met het bedrag dat wordt gevonden door het aantal maanden waarop de verrekening betrekking heeft, te vermenigvuldigen met het bedrag dat de man na verkoop van de woning geacht wordt aan kinderalimentatie te betalen, te weten € 160. De vrouw betaalt dan dus de helft van de maandelijkse lasten van de echtelijke woning, verminderd met € 160 per maand. Tot die maandelijkse lasten behoren – anders dan de man heeft aangevoerd – uitsluitend de (netto) rentelasten van de hypotheek, de premies van de daaraan verbonden spaar- en risicoverzekering, de premie voor de aansprakelijkheidsverzekering en de onroerende zaaksbelasting. De overige lasten komen voor rekening van de man, omdat hij door middel van het gebruik dat hij van de woning maakte en het al dan niet opzeggen van de verschillende overeenkomsten (bijvoorbeeld met UPC) in de hand had of deze kosten werden en worden gemaakt. De gemaakte voorschotten ter zake de nutsvoorzieningen zullen waarschijnlijjk grotendeels terugbetaald worden, aangezien de man de woning nauwelijks heeft gebruikt.

pensioenrechten

2.15 De door partijen opgebouwde pensioenaanspraken vallen onder de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding. Partijen zijn op grond van die wet jegens elkaar gehouden over te gaan tot verevening van de tijdens het huwelijk opgebouwde pensioenrechten en dienen de daartoe in die wet beschreven procedure te volgen.

3 Beslissing

De rechtbank:

3.1 Beveelt partijen over te gaan tot verdeling van de tussen hen bestaande gemeenschap van goederen op de in rechtsoverwegingen 2.12 tot en met 2.14 beschreven wijze.

3.2 Verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.

3.3 Wijst af het meer of anders verzochte.

Deze beschikking is gegeven door mr. M. Flipse, voorzitter, en mrs.E.A. Coyajee-Kappers

en P.R. de Geus, leden van deze kamer, en in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van mr. J. Kroon, griffier, op 16 februari 2010.

Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en/of de zich verwerende partij dient het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature