Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Instantie:
Vindplaats:

Inhoudsindicatie:

5.5 Bij de beantwoording van de vraag of ongewijzigde handhaving van de termijn naar

maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet van de vrouw gevergd kan worden stelt de rechtbank voorop dat het de bedoeling van de wetgever is geweest dat verlenging van de van rechtswege geldende termijn op beperkte gronden verzocht kan worden en dat het initiatief moet uitgaan van de alimentatiegerechtigde, die dan ook de stelplicht en de bewijslast heeft van de omstandigheden die tot verlenging aanleiding kunnen geven. Voorts neemt de rechtbank in aanmerking de leeftijd van de vrouw - thans 61 jaar - , de omstandigheid dat uit het huwelijk geen kinderen zijn geboren en dat het huwelijk bijna 9 jaar heeft geduurd. Niet door de taakverdeling gedurende het huwelijk, doch slechts door de omstandigheid dat de vrouw uit Roemenië afkomstig is zou de verdiencapaciteit van de vrouw op negatieve wijze beïnvloed kunnen zijn. Tegenover de stelling van de man dat de vrouw zich actief had moeten inzetten om (meer) te gaan werken en dat dit in de gegeven omstandigheden van haar verlangd had mogen worden heeft de vrouw slechts aangevoerd dat zij dit wel heeft geprobeerd, maar dat dit niet is gelukt. Van de door de vrouw gestelde veelvuldige sollicitaties, heeft zij slecht drie sollicitatie brieven overgelegd van respectievelijk 11,5 jaar, 11 jaar en 7 jaar oud. De rechtbank is van oordeel dat gelet op de omstandigheid dat de vrouw ten tijde van de echtscheiding ca. 50 jaar oud was, zij voor het huwelijk van partijen een zelfstandig leven heeft geleid en daarbij een goede vooropleiding heeft genoten, nog gevolgd door Mavo diploma Nederlands en een Havo diploma Nederlands behaald gedurende het huwelijk van partijen, in alle redelijkheid voldoende gelegenheid en mogelijkheden heeft gehad om in Nederland een zelfstandig bestaan op te bouwen en dat dit ook van haar verlangd had kunnen worden. De omvang van de werkzaamheden die de vrouw vanaf 1997 verricht en de daaruit gegenereerde inkomsten kunnen niet geduid worden als een deugdelijke poging om zich dusdanige inkomsten te verwerven dat zij thans in haar eigen behoefte zou hebben kunnen voorzien.

Uitspraak



RECHTBANK HAARLEM

Sector Familie- en Jeugdrecht

alimentatie

zaak-/rekestnr.: 133890/2007-1116

beschikking van de enkelvoudige kamer voor familiezaken d.d. 11 september 2007

in de zaak van:

[naam vrouw],

wonende te Heemskerk,

hierna mede te noemen: de vrouw,

procureur mr. E.C.H. de Leon,

tegen

[naam man],

wonende te Heemskerk,

hierna mede te noemen: de man,

procureur mr. J.I. Vervest.

1 Verloop van de procedure

Voor het verloop van de procedure verwijst de rechtbank naar:

- het op 29 maart 2007 ter griffie van deze rechtbank ingekomen verzoekschrift van de vrouw met bijlagen;

- het op 17 april 2007 ingekomen verweerschrift van de man met bijlage;

- de op 4 juli 2007 ontvangen brief met bijlagen van de procureur van de vrouw

d.d. 3 juli 2007;

- de op 16 juli 2007 ontvangen brief met bijlagen van de procureur van de man van dezelfde datum;

- de op 25 juli 2007 ontvangen brief met bijlagen van de procureur van de vrouw van dezelfde datum;

- het verhandelde ter terechtzitting op 6 augustus 2007 in aanwezigheid van de vrouw bijgestaan door haar procureur en de man bijgestaan door mr. E.P.A. Zwart;

- de op 6 augustus 2007 ontvangen brief met bijlagen van de procureur van de vrouw van dezelfde datum;

- de op 7 augustus 2007 ontvangen brief met bijlagen van mr. Zwart

d.d. 6 augustus 2007;

- de op 7 augustus 2007 ontvangen brief van de procureur van de vrouw van dezelfde datum;

- de op 8 augustus 2007 ontvangen brief met bijlagen van mr. Zwart d.d. 7 augustus 2007.

2 Feiten en omstandigheden

Uit de stukken en bij het verhoor van partijen is onder meer het volgende gebleken.

2.1 Partijen zijn op [datum] 1986 te Roemenië met elkaar gehuwd, welk huwelijk op [datum] 1995 is ontbonden door inschrijving in de registers van de burgerlijke stand van de echtscheidingsbeschikking van deze rechtbank d.d. 3 januari 1995.

Bij deze beschikking is bepaald dat de man f. 2.000,-- per maand dient te betalen als uitkering tot levensonderhoud van de vrouw.

2.2 Bij beschikking van deze rechtbank d.d. 25 januari 2000 is het verzoek van de man tot nihilstelling van de door hem aan de vrouw te betalen uitkering tot levensonderhoud afgewezen. Deze beschikking is bij beschikking van 25 januari 2001 door het hof te Amsterdam bekrachtigd.

2.3 Ingevolge de wettelijke indexering bedraagt de door de man aan de vrouw te betalen uitkering tot levensonderhoud vanaf 1 januari 2007 € 1.205,73 per maand.

2.4 De vrouw is geboren op [datum] 1946 en alleenstaand. Vanaf 1997 is zij werkzaam als kookmedewerkster bij [naam bedrijf] Zij werkt de ene week acht uur en de andere week vier uur en heeft een inkomen van ca. € 235,26 netto per maand.

Zij betaalt ca. € 358,47 per maand aan huur en ontvangt een huurtoeslag van € 119,-- per maand. Haar premie zorgverzekering bedraagt € 111,30 per maand en zij ontvangt een zorgtoeslag van € 34,-- per maand.

2.5 De man is geboren op [datum] 1950. Hij is op [datum] 2006 gehuwd met zijn nieuwe partner mevrouw [naam partner] waarmee hij reeds langere tijd samenwoont. Tevens inwonend zijn de twee kinderen van zijn echtgenote, voor welke beide kinderen de man als stiefvader onderhoudsplichtig is. Zijn echtgenote heeft geen inkomen. De man heeft basisinkomen van € 3.956,91 bruto per maand, exclusief vakantietoeslag en ontvangt een ploegentoeslag van ca. € 128,-- bruto per maand, een gewenningsuitkering van € 184,93 bruto per maand en een voorschot rentesuppletie van € 170,-- bruto per maand. Daarnaast ontvangt hij jaarlijks een beoordelingstoeslag van ca. € 3.473,-- bruto.

De hypotheekrente van de door hem bewoonde woning bedraagt € 694,28 per maand.

Zijn premie uitvaartverzekering bedraagt € 26,97 per maand en zijn premie zorgverzekering bedraagt € 127,67 per maand.

3 Verzoek

3.1 De vrouw verzoekt op grond van artikel 1:157 lid 5 BW alsnog een termijn vast te stellen van 12 jaren gedurende welke de man een uitkering tot levensonderhoud van de vrouw dient te betalen, althans een zodanige termijn als de rechtbank juist oordeelt, met bepaling dat verlenging na ommekomst van deze termijn mogelijk is.

3.2 De vrouw stelt daartoe dat op grond van artikel 1:157 lid 4 BW de verplichting van de man tot betaling van een uitkering tot levensonderhoud van de vrouw van rechtswege op

20 juni 2007 eindigt, nu de man dan 12 jaar in het levensonderhoud van de vrouw heeft voorzien.

Zij is echter van mening dat de beëindiging voor haar zo ingrijpend van aard is dat ongewijzigde handhaving van de termijn van 12 jaar naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid van haar niet kan worden gevergd.

Zij voert daartoe aan dat zij bij het einde van de onderhoudsverplichting aangewezen zal zijn op een aanvullende bijstandsuitkering hetgeen een aanzienlijke inkomensachteruitgang betekent. Voorts voert zij aan dat haar verdiencapaciteit ten gevolge van het huwelijk nadelig is beïnvloed. Zij is afkomstig uit Roemenië en heeft in verband met het huwelijk met de man haar hele bestaan aldaar moeten opgegeven voor de man, zoals haar eigen woning en haar baan als lerares Engels. Ondanks de veelvuldige sollicitaties in Nederland heeft de vrouw nooit passend werk kunnen vinden, althans geen werk kunnen vinden waarmee zij thans in haar eigen levensonderhoud kan voorzien. Zij heeft gedurende het huwelijk zes tot acht uur per week in het bedrijf van de vader van de man gewerkt als koffiejuffrouw/schoonmaakster totdat het bedrijf werd verkocht. Nadien genoot zij een WW-uitkering. Eind 1997 - na de echtscheiding - is de vrouw in dienst getreden bij de [naam bedrijf] te [naam plaats] als kookmedewerkster,

alwaar zij nog steeds werkt. De ene week acht uren en de andere week vier uren.

Gelet op haar leeftijd -thans 61 jaar oud- en haar gezondheidssituatie zal zij geen andere baan meer kunnen vinden. Tengevolge van het feit dat zij pas sinds 1986 in Nederland woont heeft zij voorts zeer beperkt AOW opgebouwd en gelet op haar geringe inkomen is zij financieel niet in staat geweest om aanvullende premies te voldoen voor een volledige AOW-uitkering. Daarnaast vindt, gelet op de jongere leeftijd van de man, pensioenverevening pas plaats nadat de vrouw de AOW-gerechtigde leeftijd heeft bereikt. De vrouw wijst er voorts op dat de man op 11 oktober 1984 een garantverklaring heeft ondertekend en dat zij er daarom op mocht vertrouwen dat zij nooit aanspraak zou hoeven te maken op een bijstandsuitkering.

4 Verweer

De man heeft het verzoek gemotiveerd bestreden. Hij is van mening dat de enkele omstandigheid dat de vrouw thans niet in haar eigen levensonderhoud voorziet, onvoldoende zwaarwegend is om de wettelijke vervaltermijn van twaalf jaar opzij te zetten.

Hij is voorts van mening dat een eventueel bij de vrouw bestaande behoefte niet meer gerelateerd kan worden aan het huwelijk van partijen dat ca. acht jaar heeft geduurd.

Daarnaast is de man van mening dat de vrouw onvoldoende heeft aangetoond dat zij daadwerkelijk serieus getracht heeft financiële zelfstandigheid te bereiken, terwijl zij van het begin af aan heeft kunnen weten dat en rekening heeft kunnen houden met het gegeven dat zij in principe in eigen levensonderhoud zou moeten kunnen voorzien. Bovendien zal volgens de man de inkomensachteruitgang van de vrouw na de beëindiging beperkt zijn.

5 Beoordeling

5.1 Ingevolge artikel 1:157 lid 4 BW is de onderhavige alimentatieplicht van de man, nu deze voor het eerst is vastgesteld na 1 juli 1994 en de rechter geen termijn heeft vastgesteld, van rechtswege twaalf jaar na inschrijving van de echtscheidingsbeschikking, dus op 20 juni 2007, geëindigd.

5.2 Artikel 1:157 lid 5 BW bepaalt dat indien de be ëindiging van de uitkering ten gevolgen van het verstrijken van de in het vierde lid bedoelde termijn van zo ingrijpende aard is dat ongewijzigde handhaving van die termijn naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid van degene die tot de uitkering gerechtigd is niet kan worden gevergd, de rechter op diens verzoek alsnog een termijn kan vaststellen. De rechtbank stelt vast dat het verzoek van de vrouw tot het alsnog vaststellen van een termijn tijdig is ingediend.

5.3 Voor het aannemen van onaanvaardbaarheid (van de beëindiging) gelden zware eisen. De gevolgen van de beëindiging van de alimentatie moeten van ingrijpende aard zijn. Niet alleen de financiële omstandigheden moeten hierbij worden betrokken. De mogelijkheden van de alimentatiegerechtigde vrouw, om zich in twaalf jaren, gelet op haar leeftijd, gezondheidstoestand, arbeidsverleden en achtergrond een eigen inkomen te verwerven, en of dit van haar kan worden verlangd, zijn in dit kader onder meer van belang. Ook het belang van de man om na twaalf jaar in het levensonderhoud van de vrouw te hebben voorzien uitzicht te hebben op beëindiging van de alimentatieverplichting is van betekenis.

5.3 De concrete omstandigheden die de vrouw ter onderbouwing van haar stelling dat beëindiging van de uitkering in haar levensonderhoud met ingang van 20 juni 2007 zo ingrijpend is dat deze naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet van haar kan worden gevergd zijn - naast de terugval in inkomen - staan onder 3.2 vermeld. Ter zitting heeft zij nog aangevoerd dat de man het gedurende het huwelijk ook niet zo belangrijk vond dat zij zou gaan werken.

5.4 Allereerst dient beoordeeld te worden of beëindiging van de alimentatie voor de vrouw ingrijpend is. Voor de beantwoording van deze vraag vergelijkt de rechtbank de situatie van de vrouw voor de datum van de beoogde beëindiging met die waarin de vrouw als gevolg van de beëindiging zal komen te verkeren. Niet betwist is dat de vrouw voor de beoogde beëindiging een inkomen heeft van ca. € 1.029,-- netto per maand. Partijen verschillen van mening over het antwoord op de vraag wat het inkomen van de vrouw na de beoogde beëindiging zal zijn.

Vast is echter komen te staan dat de vrouw alsdan aangewezen zal zijn op een aanvullende WWB-uitkering. Op basis van de gegevens die de vrouw heeft overgelegd van de door haar in de maanden juli ontvangen voorlopige WWB-uitkering gaat de rechtbank ervan uit dat het inkomen van de vrouw alsdan ca. € 872,-- netto per maand zal bedragen. Dit betekent dat het inkomen van de vrouw met een bedrag van € 157,-- netto per maand zal verminderen. Een dergelijke terugval van ca. 15% acht de rechtbank voor de vrouw ingrijpend.

5.5 Bij de beantwoording van de vraag of ongewijzigde handhaving van de termijn naar

maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet van de vrouw gevergd kan worden stelt de rechtbank voorop dat het de bedoeling van de wetgever is geweest dat verlenging van de van rechtswege geldende termijn op beperkte gronden verzocht kan worden en dat het initiatief moet uitgaan van de alimentatiegerechtigde, die dan ook de stelplicht en de bewijslast heeft van de omstandigheden die tot verlenging aanleiding kunnen geven. Voorts neemt de rechtbank in aanmerking de leeftijd van de vrouw - thans 61 jaar - , de omstandigheid dat uit het huwelijk geen kinderen zijn geboren en dat het huwelijk bijna 9 jaar heeft geduurd. Niet door de taakverdeling gedurende het huwelijk, doch slechts door de omstandigheid dat de vrouw uit Roemenië afkomstig is zou de verdiencapaciteit van de vrouw op negatieve wijze beïnvloed kunnen zijn. Tegenover de stelling van de man dat de vrouw zich actief had moeten inzetten om (meer) te gaan werken en dat dit in de gegeven omstandigheden van haar verlangd had mogen worden heeft de vrouw slechts aangevoerd dat zij dit wel heeft geprobeerd, maar dat dit niet is gelukt. Van de door de vrouw gestelde veelvuldige sollicitaties, heeft zij slecht drie sollicitatie brieven overgelegd van respectievelijk 11,5 jaar, 11 jaar en 7 jaar oud. De rechtbank is van oordeel dat gelet op de omstandigheid dat de vrouw ten tijde van de echtscheiding ca. 50 jaar oud was, zij voor het huwelijk van partijen een zelfstandig leven heeft geleid en daarbij een goede vooropleiding heeft genoten, nog gevolgd door Mavo diploma Nederlands en een Havo diploma Nederlands behaald gedurende het huwelijk van partijen, in alle redelijkheid voldoende gelegenheid en mogelijkheden heeft gehad om in Nederland een zelfstandig bestaan op te bouwen en dat dit ook van haar verlangd had kunnen worden. De omvang van de werkzaamheden die de vrouw vanaf 1997 verricht en de daaruit gegenereerde inkomsten kunnen niet geduid worden als een deugdelijke poging om zich dusdanige inkomsten te verwerven dat zij thans in haar eigen behoefte zou hebben kunnen voorzien.

Onder deze omstandigheden en rekening houdend met het belang van de man dat na een termijn van twaalf jaar betaling van partneralimentatie deze financiële verplichting eindigt, is de rechtbank van oordeel dat beëindiging van de uitkering voor de vrouw met ingang van 20 juni 2007 naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid van haar gevergd kan worden.

Aan dit oordeel doet niet af het feit dat de man op zichzelf voldoende draagkracht heeft om de onderhoudsbijdrage te blijven voldoen en het op zich aannemelijk is dat de vrouw thans niet meer in staat zal zijn om meer eigen inkomsten te verwerven en op een (aanvullende) uitkering van de Wet Werk en Bijstand zal zijn aangewezen.

6 Beslissing

De rechtbank:

Wijst het verzoek van de vrouw af.

Deze beschikking is gegeven door mr. J.G. Kok en in het openbaar uitgesproken ter terechtzitting van 11 september 2007, in tegenwoordigheid van E. Dijkstra als griffier.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature