Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

Ontheffing van het gezag. Ouders ongeschikt en onmachtig om de minderjarige te verzorgen en op te voeden. De ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van de minderjarige zijn onvoldoende om de bedreiging als bedoeld in artikel 1:254 BW af te wenden (artikelen 1:266 en 1:268 BW ).

Uitspraak



RECHTBANK GRONINGEN

Sector Civielrecht

Meervoudige kamer

zaaknr.: 121855 / FA RK 10-2463

beschikking d.d. 18 januari 2011

in de zaak van:

De Raad van de Kinderbescherming,

regio Groningen en Drenthe, locatie Groningen,

gevestigd te 9726 AD Groningen, Cascadeplein 6,

v e r z o e k e r,

hierna te noemen de Raad,

en

[de moeder],

wonende te [adres],

hierna te noemen de moeder,

en

[de vader],

wonende te [adres],

hierna te noemen de vader.

Belanghebbenden:

- de heer en mevrouw [naam pleegouders], pleegouders van de minderjarige;

- Bureau Jeugdzorg Groningen (Bjz).

PROCESVERLOOP

De Raad heeft op 18 oktober 2010 een verzoekschrift met bijlagen d.d. 15 oktober 2010 ingediend, waarin wordt verzocht om bij beschikking - uitvoerbaar bij voorraad - de ouders (eventueel) gedwongen te ontheffen van het gezag over de minderjarige

[minderjarige], geboren [in 1999] te [geboorteplaats], en Bureau jeugdzorg Groningen (Bjz) tot voogd te benoemen.

De rechtbank heeft de zaak behandeld ter zitting met gesloten deuren van 4 januari 2011.

Verschenen zijn de vader, A.I. van Dijk en S. van der Laan namens de Raad, en

A. Ritsema namens Bjz.

De moeder is, ondanks daartoe behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen.

RECHTSOVERWEGINGEN

De feiten

Uit het rapport van de Raad komen de volgende feiten naar voren:

- uit het inmiddels ontbonden huwelijk van de ouders is geboren de thans nog minderjarige [minderjarige], geboren [in 1999] te [geboorteplaats];

- de ouders zijn gezamenlijk belast met het gezag over de minderjarige;

- de minderjarige is op 24 januari 2007 onder toezicht gesteld;

- sinds juni 2007 verblijft de minderjarige middels een machtiging tot uithuisplaatsing in een voorziening voor pleegzorg;

- de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing zijn sindsdien jaarlijks verlengd;

- de minderjarige verblijft sinds 25 april 2009 in het huidige pleeggezin.

Standpunt van de Raad

De Raad verzoekt de ouders te ontheffen van het gezag, aangezien zij ongeschikt of onmachtig zijn hun plicht tot verzorging en opvoeding van het minderjarige kind te vervullen en het Bureau Jeugdzorg Groningen te benoemen tot voogdes. De Raad legt het volgende aan zijn verzoek ten grondslag

[minderjarige] is een jongen met een belaste voorgeschiedenis. Het heeft hem ontbroken aan veiligheid, bescherming, stabiliteit en structuur. [minderjarige] heeft te maken gehad met veel verhuizingen en met het meerdere keren uit elkaar en weer samengaan van zijn ouders. Hij is getuige geweest van depressief gedrag van vader. Daarnaast heeft hij te maken gehad met zeer wisselvallig gedrag van moeder.

Bij [minderjarige] is ADHD geconstateerd. Er is daarbij sprake van hechtingsproblematiek, waaruit sociaal emotionele problematiek en oppositioneel gedrag is ontstaan. Doordat [minderjarige] als kind niet bij zijn leeftijd passende verantwoordelijkheid heeft gedragen, is tevens sprake van parentificatie. Door zijn problematiek en zijn belaste voorgeschiedenis is [minderjarige] extra kwetsbaar en heeft hij specifieke opvoedingsbehoeften.

De moeder heeft een belaste voorgeschiedenis, waarbij zij onder andere slachtoffer is geweest van fysieke agressie in de thuissituatie. Zij heeft de vader meerdere keren verlaten om vervolgens weer naar hem terug te keren, waardoor een patroon zichtbaar werd van aantrekken en afstoten.

De moeder is vanaf de geboorte van [minderjarige] niet in staat gebleken hem rust, veiligheid, structuur en continuïteit te bieden. Haar leven kenmerkt zich door vele wisselingen, onder andere van verblijfplaats. Zij laat impulsief, onrustig en wisselvallig gedrag zien naar haar omgeving en naar [minderjarige] in het bijzonder.

De vader is belast met psychiatrische problematiek en is niet in staat autonoom, zelfstandig te functioneren. Hij heeft zich vaak afhankelijk van de moeder opgesteld. Hij beschikt niet over voldoende zelfinzicht en is onmachtig om de belangen van [minderjarige] voorop te stellen.

De vader en de moeder zijn onmachtig/ongeschikt om [minderjarige] zelf te verzorgen en op te voeden. Moeders belaste voorgeschiedenis en haar moeite om stabiliteit in haar leven te creëren, maken het voor haar lastig om te voorzien in de opvoedingsbehoeften van [minderjarige].

Vaders problematiek maakt het voor hem lastig om [minderjarige] op te voeden.

Het perspectief van [minderjarige] ligt bij de pleegouders. Zij sluiten aan bij de specifieke ontwikkelingsbehoeften van [minderjarige]. [minderjarige] heeft zich aan zijn pleegouders gehecht.

Standpunt van de moeder

De moeder is niet ter zitting verschenen. Uit het raadsrapport en de toelichting van de Raad ter zitting blijkt echter dat zij zich niet tegen het verzoek verzet.

Standpunt van de vader

De vader verzet zich tegen het verzoek. Hij is het niet eens met de inhoud van het raadsrapport en vraagt zich af hoe de Raad aan al de informatie is gekomen. Er is met hem geen gesprek geweest. Wat Bjz ooit in haar rapportage heeft vermeld, wordt klakkeloos door de Raad overgenomen. De Raad heeft geen onderzoek gedaan naar zijn situatie op dit moment. Hij is al weer ruim drie jaar internationaal vrachtwagenchauffeur. Ook het alcoholgebruik is verleden tijd. Hij drinkt geen druppel alcohol meer.

Door zijn werk is hij vaak langdurig van huis. In verband hiermee is het voor hem vaak lastig om op de vastgestelde tijdstippen met [minderjarige] te bellen of bij hem op bezoek te gaan.

De vader is van mening dat [minderjarige] prima op zijn plek is in het pleeggezin. Hij is ook van mening, dat het belangrijk is voor [minderjarige] dat hij in het pleeggezin blijft wonen. De vader wil echter meer informatie over de ontwikkeling van [minderjarige] krijgen. Hij is bang dat hij bij toewijzing van het verzoek alle zeggenschap over [minderjarige] kwijt raakt.

Beoordeling

Op grond van artikel 1:266 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechtbank de ouders ontheffen van het ouderlijk gezag over hun kind(eren), indien zij ongeschikt of onmachtig zijn hun plicht tot verzorging en opvoeding te vervullen en de belangen van de minderjarige(n) zich daar niet tegen verzetten. Behoudens in de gevallen als bedoeld in artikel 1:268 lid 2 BW kan een ontheffing niet worden uitgesproken indien de ouder zich daartegen verzet.

Gelet op het rapport van de Raad, dat hiervoor summier is weergegeven, is de rechtbank van oordeel dat beide ouders onmachtig zijn om de verzorging en opvoeding van [minderjarige] op zich te nemen en dat zij ook op termijn niet in staat zullen zijn hun opvoedingsplicht te vervullen.

De rechtbank oordeelt daartoe dat uit het rapport blijkt dat bij [minderjarige] sprake is van hechtingsproblematiek, waaruit bij hem sociaal emotionele problematiek en oppositioneel gedrag is ontstaan. [minderjarige] is daarnaast gediagnosticeerd met ADHD. De ouders zijn in het verleden niet in staat gebleken om [minderjarige] voldoende veiligheid, bescherming, stabiliteit en structuur te bieden. Als gevolg van zijn stoornis en de belaste voorgeschiedenis is [minderjarige] erg kwetsbaar en is er sprake van een speciale opvoedingsbehoeften. Hij is gebaat bij een positief en verantwoord leefklimaat dat aansluit bij zijn niveau en behoeften. In tegenstelling tot de ouders zijn de pleegouders in staat dit leefklimaat aan [minderjarige] te bieden. Na een moeizame start gaat het met [minderjarige] goed in het pleeggezin en komt een hechting met het pleeggezin op gang.

Nu is voldaan aan het vereiste van artikel 1:266 BW en de moeder zich hiertegen niet verzet, zal de rechtbank het verzoek om de moeder te ontheffen van het gezag toewijzen.

De vader verzet zich tegen de ontheffing van het gezag over [minderjarige]. Artikel 1:268, lid 1 BW schrijft voor, dat ontheffing niet kan worden uitgesproken indien de ouder zich daartegen verzet. In het tweede lid van dat artikel is bepaald, dat deze regel uitzondering lijdt indien (voor zover hier van belang) na een ondertoezichtstelling van tenminste zes maanden blijkt of na een uithuisplaatsing krachtent het bepaalde in artikel 1:261 BW van meer dan een jaar en zes maanden gegronde vrees bestaat dat deze maatregel - door de ongeschiktheid of onmacht van een ouders om zijn of haar plicht tot verzorging en opvoeding te vervullen - onvoldoende is om de dreiging als bedoeld in artikel 1:254 BW af te wenden.

Vaststaat dat [minderjarige] vanaf 24 januari 2007 onafgebroken onder toezicht is gesteld en dat hij sinds juni 2007 uit huis is geplaatst krachtens het bepaalde in artikel 1:261 BW .

De vader deelt de mening van de Raad dat het toekomstperspectief van [minderjarige] in het pleeggezin ligt. Hij heeft verklaard zich niet te verzetten tegen een voortgezet verblijf van [minderjarige] in het pleeggezin. De vader betwist echter hetgeen de Raad heeft vermeld in de rapportage over zijn situatie. Deze is volgens hem niet meer actueel.

De rechtbank onderschrijft de stelling van de vader dat de rapportage deels is gebaseerd op achterhaalde informatie. Zo vermeldt de rapportage bijvoorbeeld dat de vader niet in staat is autonoom, zelfstandig te functioneren. De rechtbank kan deze omschrijving van de vader niet in overeenstemming brengen met het feit dat de vader al ruim drie jaren internationaal chauffeur is.

Het gegeven dat het raadsrapport niet gebaseerd is op de meest actuele informatie brengt naar het oordeel van de rechtbank echter niet mee dat het verzoek dus moet worden afgewezen. De rechtbank dient te beoordelen of de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing van [minderjarige] onvoldoende is om de bedreiging als bedoeld in artikel 1:254 BW af te wenden.

Gelet op hetgeen de rechtbank heeft overwogen ten aanzien van de ongeschiktheid en onmacht van de ouders om [minderjarige] te verzorgen en op te voeden, stelt de rechtbank vast dat het opvoedingsperspectief van [minderjarige] blijvend in het pleeggezin ligt. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van de minderjarige onvoldoende zijn om de bedreiging als bedoeld in artikel 1:254 BW af te wenden. Er kan immers niet meer gewerkt worden aan de terugplaatsing van [minderjarige] bij één van zijn ouders.

Derhalve is de ondertoezichtstelling niet langer de geëigende maatregel.

Ten aanzien van de belangen van [minderjarige] overweegt de rechtbank het volgende.

In het belang van [minderjarige] zal duidelijkheid geschapen moeten worden, wil hij zich in het pleeggezin harmonieus kunnen ontwikkelen. De onzekerheid die de jaarlijkse verlenging van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing voor hem en de overige betrokkenen met zich brengt draagt niet bij aan die harmonieuze ontwikkeling en moet worden weggenomen.

Het belang van [minderjarige] bij duidelijkheid over de continuïteit van zijn opvoedingssituatie en bij een ongestoord hechtingsproces weegt naar het oordeel van de rechtbank zwaarder dan de op zichzelf begrijpelijke wens van de vader om het gezag in stand te laten.

Gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat een gedwongen ontheffing van het gezag van de vader over [minderjarige] noodzakelijk is om te waarborgen dat [minderjarige] permanente duidelijkheid wordt geboden over zijn verblijfplaats.

Het toekomstperspectief van [minderjarige] ligt in het pleeggezin.

De ontheffing van de ouders zal ertoe leiden, dat een gezagsvoorziening over de minderjarige komt te ontbreken, zodat de rechtbank op grond van artikel 1:275, eerste lid BW een voogd dient te benoemen.

De Raad heeft geadviseerd om de voogdij op te dragen aan Bjz. Bjz kan als neutrale partij optreden als bemiddelaar bij eventuele conflicten in de toekomst tussen de ouders en de pleegouders en kan ondersteuning bieden bij het inzetten van eventueel noodzakelijke hulpverlening voor [minderjarige]. De rechtbank zal dit advies volgen.

De rechtbank overweegt ten overvloede dat genoemde maatregel niet meebrengt dat de vader geen informatie krijgt over [minderjarige] of dat er tussen [minderjarige] en zijn vader geen contact plaatsvindt. Van Bjz als voogdijinstelling mag worden verwacht dat zij het contact tussen [minderjarige] en zijn vader op een zodanige wijze vorm geeft dat recht gedaan wordt aan de bijzondere (werk)situatie waarin de vader verkeert.

BESLISSING

ontheft

[de moeder],

wonende te [adres],

en

[de vader],

wonende te [adres],

van het gezag over de minderjarigen:

[minderjarige], geboren [in 1999] te [geboorteplaats];

benoemt tot voogd over voornoemde minderjarige

Bureau Jeugdzorg Groningen,

p/a postbus 1203, 9701 BE Groningen;

verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.

Deze beschikking is gegeven door mrs. D.A. Flinterman (voorzitter), J.P. Evenhuis en

J.H.H.M. Dorscheidt en uitgesproken door eerstgenoemde ter openbare terechtzitting van

18 januari 2011, in tegenwoordigheid van mr. M.M. Verbeek, griffier.

mmv

De griffier deelt mede, dat partijen tegen deze beschikking in hoger beroep kunnen gaan bij het Gerechtshof te Leeuwarden. Dit beroep dient door partijen te worden ingesteld binnen drie maanden na de datum van de uitspraak. Deze datum staat in de beschikking vermeld.

Het beroep moet namens een partij worden ingesteld door een advocaat. Als u in aanmerking wilt komen voor door de overheid (gedeeltelijk) gefinancierde rechtsbijstand, dan kan uw advocaat daartoe namens u een verzoek indienen bij de Raad voor Rechtsbijstand. Uw advocaat kan u daarover nader informeren.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature