Uitspraak
RECHTBANK GELDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Zutphen
Zaaknummer / rekestnummer: 11178126 \ HA VERZ 24-27
Beschikking van 14 november 2024
in de zaak van
[verzoekster] ,
te [woonplaats] ,
verzoekende partij,
hierna te noemen: [verzoekster] ,
gemachtigde: Anker Rechtshulp B.V.,
tegen
KINDERTHUISZORG-NEDERLAND B.V.,
te Lichtenvoorde,
verwerende partij,
hierna te noemen: Kinderthuiszorg,
gemachtigde: mr. M.H.M. Deppenbroek.
De zaak in het kort
Deze zaak gaat over zwangerschapsdiscriminatie. Het is de vraag of de arbeidsovereenkomst door de werkgever niet is verlengd in verband met de zwangerschap van de werkneemster. De werkneemster heeft genoeg gesteld om zwangerschapsdiscriminatie te vermoeden en de werkgever heeft niet bewezen dat het anders is.
De werkneemster heeft recht op schadevergoeding.
1 De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift
- het verweerschrift
- de brief van 20 september 2024 van de gemachtigde van [verzoekster] met daarbij de producties 16 tot en met 19
- de brief van 25 september 2024 van de gemachtigde van [verzoekster] met daarbij productie 20
- de mondelinge behandeling van 26 september 2024, waarvan de griffier aantekeningen heeft gemaakt en waarbij de gemachtigde van [verzoekster] spreekaantekeningen heeft voorgedragen.
2 De feiten
2.1.
Kinderthuiszorg is een zorgorganisatie die zich toelegt op verpleegkundige zorg aan kinderen thuis.
2.2.
[verzoekster] heeft bij Kinderthuiszorg gewerkt. Haar eerste arbeidsovereenkomst begon in mei 2021 en duurde een jaar. Hierna is haar arbeidsovereenkomst twee keer verlengd met telkens een jaar. Haar derde arbeidsovereenkomst is op 30 april 2024 geëindigd.
2.3.
[verzoekster] heeft vanaf begin januari 2023 ongeveer anderhalve maand niet gewerkt omdat zij ziek was. Dat had te maken met een zwangerschap die eindigde in een miskraam eind januari 2023.
2.4.
[verzoekster] is weer gaan werken vanaf eind februari 2023.
2.5.
Kinderthuiszorg heeft [verzoekster] per e-mail van 13 maart 2023 bericht dat haar arbeidsovereenkomst uiteraard zou worden verlengd als er geen bijzonderheden naar voren komen.
2.6.
Op 1 mei 2023 ging de derde arbeidsovereenkomst in.
2.7.
Op 26 juli 2023 viel [verzoekster] ziek uit met klachten die gerelateerd waren aan haar tweede zwangerschap. Sindsdien heeft zij haar eigen werk niet meer kunnen uitvoeren.
2.8.
Op 10 januari 2024 liet Kinderthuiszorg aan [verzoekster] weten dat haar derde arbeidsovereenkomst niet zou worden verlengd.
3 Het verzoek en het verweer
3.1.
[verzoekster] verzoekt, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, dat
- voor recht wordt verklaard dat Kinderthuiszorg zich schuldig heeft gemaakt aan verboden onderscheid op grond van geslacht,
- Kinderthuiszorg wordt veroordeeld tot betaling van een billijke vergoeding, bestaande uit
€ 8.793,84 bruto en € 17.160,00 netto aan materiële schadevergoeding en € 5.000,00 aan immateriële schadevergoeding, vermeerderd met wettelijke rente,
- de studieovereenkomst wordt vernietigd,
- Kinderthuiszorg wordt veroordeeld in de kosten van de procedure.
3.2.
Aan het verzoek legt [verzoekster] ten grondslag dat Kinderthuiszorg de arbeidsovereenkomst niet heeft verlengd omdat zij zwanger was.
3.3.
Kinderthuiszorg bestrijdt dat dat de reden was voor het niet aangaan van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. Volgens haar kwam dat omdat er onvoldoende vertrouwen was in [verzoekster] .
4 De beoordeling
Norm
4.1.
De wet bepaalt dat een werkgever geen onderscheid mag maken tussen mannen en vrouwen bij het aangaan en bij de opzegging van de arbeidsovereenkomst. Dit verbod geldt ook bij het niet verlengen van een arbeidsovereenkomst.
Onder verboden onderscheid wordt ook verstaan onderscheid op grond van zwangerschap. De werkgever zal moeten bewijzen dat niet in strijd met het discriminatieverbod is gehandeld als de werknemer feiten aanvoert die het verboden onderscheid kunnen doen vermoeden.
Verboden onderscheid
4.2.
[verzoekster] heeft feiten aangevoerd die het onderscheid kunnen doen vermoeden.
In de eerste plaats is niet in geschil dat Kinderthuiszorg normaal gesproken, na een of meerdere arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd, overgaat tot het aanbieden van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd als de werkneemster de benodigde opleiding heeft afgerond en goed functioneert.
Het staat vast dat [verzoekster] bedoelde opleiding heeft afgerond.
[verzoekster] stelt verder dat zij goed functioneerde en dit heeft zij gemotiveerd en onderbouwd met stukken (onder meer positieve feedbackformulieren over de periode 2021, 2022 en 2023). Kinderthuiszorg heeft hier onvoldoende tegenover gesteld. Ook heeft zij niet weersproken dat [verzoekster] nooit te horen heeft gekregen dat haar functioneren onder de maat zou zijn. Daarnaast weegt mee dat de arbeidsovereenkomst van [verzoekster] eerder tweemaal is verlengd. Deze aspecten in samenhang bezien betekent dat het goed functioneren van [verzoekster] aannemelijk is.
Aan de twee voorwaarden voor een gebruikelijke verlenging van de arbeidsovereenkomst was dus voldaan en toch heeft Kinderthuiszorg de arbeidsovereenkomst niet verlengd.
Verboden onderscheid bij de beslissing tot het niet verlengen van de arbeidsovereenkomst wordt daarom vermoed.
4.3.
Het is vervolgens aan Kinderthuiszorg om te bewijzen dat zij geen verboden onderscheid heeft gemaakt. Kinderthuiszorg zal dus moeten aantonen dat het niet verlengen van de arbeidsovereenkomst niet te maken had met de zwangerschap en/of de daaraan verbonden klachten van [verzoekster] . Daar is Kinderthuiszorg niet in geslaagd. Dat komt door het volgende.
4.4.
Kinderthuiszorg betoogt dat zij ‘uiteindelijk’ geen vertrouwen had in een duurzame vruchtbare arbeidsverhouding en dat dat komt omdat [verzoekster] onzeker was in haar werk.
Deze volgens Kinderthuiszorg echte en enige reden voor het niet verlengen is evenwel vaag en oppervlakkig gebleven.
De indruk van Kinderthuiszorg over de onzekerheid van [verzoekster] moet voornamelijk zijn ontstaan in de periode tussen 13 maart 2023 en 26 juli 2023. Kinderthuiszorg liet [verzoekster] immers op 13 maart 2023 weten dat haar contract zou worden verlengd. Toen was er kennelijk wel voldoende vertrouwen in [verzoekster] . Volgens Kinderthuiszorg heeft haar zienswijze over het functioneren van [verzoekster] niet te maken met het uitvallen van [verzoekster] op 26 juli 2023. Dit betekent dat het gebrek aan vertrouwen (of het verder inslijten van twijfel op dat punt) in genoemde periode moet zijn ontstaan. Maar Kinderthuiszorg heeft niet duidelijk gemaakt dat dat het geval is geweest. Zij heeft geen concrete gebeurtenissen in die periode benoemd waaraan het (verdere) gebrek aan vertrouwen werd ontleend. Daar komt nog bij dat [verzoekster] naar aanleiding van schriftelijke verklaringen van [naam 1] en [naam 2] (medewerkers van Kinderthuiszorg) op zitting heeft uitgelegd dat er in totaal maar één keer in haar loopbaan met haar is gesproken over de vraag of zij zich wel op haar gemak voelde in haar functie. Daar heeft Kinderthuiszorg niets meer tegenover gesteld, zodat daarvan uitgegaan wordt.
Het ontbreken van concrete aanleidingen en het slechts één keer voeren van een gesprek over de functie heeft tot gevolg dat het gebrek aan vertrouwen door de beweerdelijke onzekerheid van [verzoekster] overkomt als een gezocht of in ieder geval te sterk aangezet argument. Dit wordt overigens nog bevestigd doordat Kinderthuiszorg in de schriftelijke correspondentie over het einde van de werkrelatie niets heeft geschreven over dat gebrek aan vertrouwen.
Kinderthuiszorg heeft gelet op het voorgaande geen bewijs geleverd van feiten en omstandigheden waaruit volgt dat zij niet in strijd met het discriminatieverbod heeft gehandeld.
Gevolg
4.5.
Er moet dus van uit worden gegaan dat sprake is geweest van verboden onderscheid bij het niet verlengen van de arbeidsovereenkomst van [verzoekster] .
Vergoeding
4.6.
Door het verboden onderscheid heeft Kinderthuiszorg ernstig verwijtbaar gehandeld. De kantonrechter kan daarom beslissen dat Kinderthuiszorg een billijke vergoeding aan [verzoekster] moet betalen.
4.7.
Bij bepaling van de hoogte van de billijke vergoeding moet rekening worden gehouden met de omstandigheden van het geval en de door de Hoge Raad in de New Hairstyle-beschikking genoemde gezichtspunten.
4.8.
Volgens [verzoekster] zou de arbeidsovereenkomst bij het wegdenken van het einde van de arbeidsrelatie nog twee jaar hebben geduurd. Dit is door Kinderthuiszorg niet weersproken. Hiervan wordt dus uitgegaan. Het verschil in inkomsten die [verzoekster] nu ontvangt (ZW-uitkering) en die ze bij verlenging van de arbeidsovereenkomst zou hebben ontvangen bedraagt € 366,41 per maand. De vergoeding voor inkomstenverlies die wordt toegewezen bedraagt dus (24 x € 366,41) € 8.793,84 bruto.
4.9.
De vergoeding die [verzoekster] verzoekt omdat zij niet meer in aanmerking komt voor kinderopvangtoeslag wordt niet toegewezen. Terecht betoogt Kinderthuiszorg dat hier geen sprake is van vermogensschade. Het zoontje van [verzoekster] gaat namelijk niet naar de kinderopvang en [verzoekster] hoeft dus ook geen kinderopvang te betalen.
4.10.
Verder verzoekt [verzoekster] een bedrag van € 5.000,00 aan immateriële schadevergoeding omdat Kinderthuiszorg haar recht om niet gediscrimineerd te worden heeft geschonden. Volgens Kinderthuiszorg moet deze vordering worden afgewezen omdat niet is gebleken van geestelijk lijden.
Een benadeelde die in zijn of haar persoon is aangetast kan recht hebben op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding. Schending van een fundamenteel recht kan onder omstandigheden, ook zonder geestelijk letsel, aanleiding geven tot schadevergoeding. Discriminatie is een ernstige normschending. [verzoekster] heeft ook toegelicht dat zij het niet verlengen van de arbeidsovereenkomst in verband met haar zwangerschap als zeer onrechtvaardig heeft ervaren.
De kantonrechter is van oordeel dat [verzoekster] door die normschending recht heeft schadevergoeding en stelt deze op grond van de omstandigheden van dit geval naar billijkheid vast op een bedrag van € 2.500,00 bruto.
Tenslotte
4.11.
[verzoekster] verzoekt vernietiging van de studieovereenkomst voor het geval Kinderthuiszorg alsnog zou besluiten om aan [verzoekster] terugbetaling van studiekosten te vragen. Kinderthuiszorg voert aan dat [verzoekster] geen belang heeft bij deze vordering aangezien zij geen terugbetaling zal vorderen omdat zij daar naar eigen zeggen ook geen recht op heeft. [verzoekster] heeft niet weersproken dat Kinderthuiszorg geen recht heeft op terugbetaling. Zij heeft ook niet uitgelegd waarom zij dan toch belang zou hebben bij vernietiging van de studieovereenkomst. Dit verzoek wordt niet toegewezen omdat [verzoekster] daar geen belang bij heeft.
4.12.Kinderthuiszorg is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [verzoekster] worden begroot op:
- griffierecht
€
87,00
- salaris gemachtigde
€
814,00
- nakosten
€
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
€
1.036,00
5 De beslissing
De kantonrechter
5.1.
verklaart voor recht dat Kinderthuiszorg zich schuldig heeft gemaakt aan verboden onderscheid op grond van geslacht;
5.2.
veroordeelt Kinderthuiszorg tot betaling van een bedrag van € 8.793,84 bruto aan materiële schadevergoeding en een bedrag van € 2.500,00 aan immateriële schadevergoeding, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf deze beschikking tot aan de dag der algehele voldoening;
5.3.
veroordeelt Kinderthuiszorg in de proceskosten van € 1.036,00, te betalen binnen veertien dagen na vandaag, te vermeerderen met de kosten van betekening voor het geval de beschikking wordt betekend;
5.4.
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. S.E. Sijsma en in het openbaar uitgesproken op 14 november 2024.
HvJ EG van 4 oktober 2001, C-438/99 (Jimenez Melgar), «JAR» 2001/219
Artikel 7:646 lid 5 sub b BW
E-mails van Kinderthuiszorg van 28 maart 2024 en 16 april 2024
Artikel 7:673 lid 9 sub a BW
Artikel 6:106 onder b BW
ECLI:N:HR:2019:376 (EBI)