Uitspraak
Civiel recht
Zaaknummer: C/05/424400 / KG ZA 23-310
Vonnis in kort geding van 26 januari 2024
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eis in conv/verw in reconv] .,
statutair gevestigd te [vestigingsplaats] ,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
advocaten mr. S.P. Kamerbeek en mr. E.A.J. Schoenmakers te Amsterdam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[ged in conv/eis in reconv] ,
statutair gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
advocaat mr. M.A. Mak te Alkmaar.
Partijen zullen hierna [eis in conv/verw in reconv] en [ged in conv/eis in reconv] worden genoemd.
1 De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties 1 tot en met 25 van 13 oktober 2023 - de brief met producties 1 tot en met 22, tevens houdende een vordering in reconventie, van [ged in conv/eis in reconv] van 24 oktober 2023 - het e-mailbericht met producties 26 tot en met 31 van [eis in conv/verw in reconv] van 25 oktober 2023 - de pleitnota van [eis in conv/verw in reconv] - de pleitnota van [ged in conv/eis in reconv]
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 26 oktober 2023, waarin de zaak in verband met een door partijen op te starten mediationtraject is aangehouden,
- het e-mailbericht van partijen van 29 december 2023 met het verzoek om op een termijn van ten minste twee weken na 2 januari 2024 vonnis te wijzen en de mededeling dat partijen gedurende die termijn nog verder zullen onderhandelen.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2 De feiten
2.1.
[eis in conv/verw in reconv] is compostproducent. [ged in conv/eis in reconv] is vervoerder en leverancier van paardenmest en tevens van slachtkuikenmest, gips en stro. [eis in conv/verw in reconv] is via een vennootschap van haar bestuurder, de heer [persoon 1] , indirect 50% aandeelhouder van [ged in conv/eis in reconv] .
2.2.
Op 28 januari 2011 hebben partijen een overeenkomst gesloten tot levering van grondstoffen, met een looptijd tot 28 januari 2026 (hierna: de grondstoffenovereenkomst). Op 1 juli 2019 hebben partijen een addendum aan die overeenkomst toegevoegd. Op grond van de grondstoffenovereenkomst en het addendum (hierna steeds gezamenlijk aangeduid als ‘de overeenkomst’) geldt tussen partijen – voor zover van belang – het volgende:
Ondergetekenden (...) verklaren (...):
1. Dat zij voor bepaalde tijd een niet tussentijds opzegbare verbintenis met elkaar aangaan voor het leveren c.q. afnemen van paardenmest, slachtkuikenmest, gips en stro welke benodigd zijn voor de compostering.
2. [ged in conv/eis in reconv] zal niet, behoudens met goedkeuring van [eis in conv/verw in reconv] , enige paardenmest, slachtkuikenmest, gips en stro bestemd voor compostering, leveren aan derden.
3. [zoals gewijzigd in artikel 2.a. van het addendum, voorzieningenrechter] [eis in conv/verw in reconv] verplicht zich alle bij [ged in conv/eis in reconv] beschikbare paardenmest, bestemd voor de bereiding van Fase 1 compost en afkomstig van de directe leveranciers (zoals bijvoorbeeld maneges en pensionstallen; niet zijnde paardenmest-handelaren), af te nemen van [ged in conv/eis in reconv] . [eis in conv/verw in reconv] is vrij en gerechtigd paardenmest bij andere paardenmest-handelaren rechtstreeks af te nemen en dus zonder interventie van [ged in conv/eis in reconv] .
Voor de overige grondstoffen (slachtkuikenmest, gips en stro) bestemd voor de bereiding van Fase 1 compost, geldt dat [eis in conv/verw in reconv] verplicht is deze af te nemen van [ged in conv/eis in reconv] .
De afnameverplichtingen, zowel met betrekking tot paardenmest als tot de overige grondstoffen bestemd voor de bereiding van Fase 1 compost, gelden niet indien bijzondere marktomstandigheden het [eis in conv/verw in reconv] redelijkerwijs onmogelijk maken daaraan te voldoen. Indien zich deze omstandigheid voordoet zal de afname naar rato over alle leveranciers gereduceerd worden.
4. [vervallen, zoals bepaald in artikel 2.b. van het addendum, voorzieningenrechter]
(…)
6. De grondstoffen dienen van voldoende kwaliteit te zijn, en geschikt voor compostering.
7. Indien [eis in conv/verw in reconv] de kwaliteit onvoldoende acht, dan zal dit per aangeleverde vracht met [ged in conv/eis in reconv] besproken worden, zodat er de gelegenheid bestaat aan de kwaliteit te werken, herhaling voorkomen kan worden en samen de kwaliteit te verhogen.
8. Indien vrachten niet aan de eisen voldoen, ondanks gevoerde besprekingen, conform 7, ontstaat er een terugnameplicht voor de leverancier. Indien de vrachten met terugkerende regelmaat niet aan de eisen voldoen, dan zal de aanvoer van deze vrachten afkomstig van die betreffende leverancier van [ged in conv/eis in reconv] mogelijkerwijs gestopt worden. Dit in overleg met een ter zaken onpartijdige deskundige.
9. [zoals gewijzigd in artikel 2.c. van het addendum, voorzieningenrechter]
Gedurende de tijdsduur van deze overeenkomst zullen steeds, voor de paardenmest per 3 jaar, nieuwe marktconforme prijzen worden afgesproken, en conform afspraak en/of overeenkomst met andere leveranciers van [ged in conv/eis in reconv] . (...) Voor slachtkuikenmest, gips en stro gelden de marktprijzen. Voor het vaststellen van de marktprijzen zijn de op het moment van het vaststellen daarvan actuele prijzen in de markt leidend.
(...)
12. De aanlevering van de grondstoffen, dient te alle tijden in samenspraak te gaan met de planner van [eis in conv/verw in reconv] . Vrachten welke op zon- en feestdagen geleverd zouden worden, worden waar mogelijk verschoven. Wanneer dit niet mogelijk is dient op deze dagen toch aangeleverd te worden.
2.3.
Partijen hebben in juli 2019 de prijs voor paardenmest vastgesteld op € 13,00 per ton. Medio april 2022 is tussen partijen een geschil ontstaan over een nieuwe vast te stellen prijs. [ged in conv/eis in reconv] heeft zich bij e-mailbericht van 9 november 2022 op het standpunt gesteld dat de marktconforme prijs € 16,00 tot € 18,00 bedraagt en dat zij daarmee de overeenkomst ten aanzien van paardenmest niet meer van toepassing acht, zodat leveranties zullen worden verricht op basis van incidentele koopovereenkomsten. [eis in conv/verw in reconv] heeft [ged in conv/eis in reconv] vervolgens bij brief van 18 november 2022 aan het exclusiviteitsbeding van artikel 2 in de overeenkomst gehouden. Bij e-mailbericht van 30 november 2022 heeft [ged in conv/eis in reconv] aan [eis in conv/verw in reconv] meegedeeld dat het exclusiviteitsbeding zijn gelding heeft verloren/is ontbonden. Tijdens een aandeelhoudersvergadering in maart 2023 heeft de heer [persoon 1] , die daar aanwezig was, bezwaar gemaakt tegen leveringen aan derden door [ged in conv/eis in reconv] .
2.4.
[eis in conv/verw in reconv] heeft [ged in conv/eis in reconv] daarna op 18 april 2023 gedagvaard in kort geding bij de rechtbank Noord-Holland (locatie Alkmaar). [eis in conv/verw in reconv] vordert daarin onder meer, kort samengevat, nakoming van de overeenkomst en naleving van het exclusiviteitsbeding. In die procedure is tijdens de zitting van 3 mei 2023 onder meer aan de orde gekomen dat [ged in conv/eis in reconv] (ook) paardenmest levert aan een derde partij.
2.5.
Bij e-mailbericht van 3 mei 2023 heeft [eis in conv/verw in reconv] (de advocaat van) [ged in conv/eis in reconv] , kort samengevat, bericht dat zij is geschrokken van het feit dat [ged in conv/eis in reconv] volgens haar eigen stellingen in het kort geding al maanden materiële tonnages paardenmest levert aan derden, waarmee [eis in conv/verw in reconv] tot het kort geding niet bekend was en wat haar aanleiding geeft zich over haar positie te beraden, waarbij [eis in conv/verw in reconv] zich haar rechten voorbehoudt.
2.6.
Bij vonnis van 17 mei 2023 van de voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-Holland (hierna: het eerste vonnis) is [ged in conv/eis in reconv] verboden om zonder toestemming van [eis in conv/verw in reconv] de bij haar beschikbare paardenmest aan derden te leveren, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 5.000,00 per dag met een maximum van € 200.000,00, en is [ged in conv/eis in reconv] veroordeeld om de bij haar beschikbare paardenmest exclusief aan [eis in conv/verw in reconv] te (blijven) leveren tegen een voorlopige prijs van € 14,00 per ton paardenmest (en de overeengekomen toeslagen en vergoedingen), totdat partijen een nieuwe marktconforme prijs zijn overeengekomen of hierover in een bodemprocedure is beslist. In het vonnis heeft de voorzieningenrechter onder meer het volgende overwogen:
5.5.
Partijen zijn het niet eens over de actuele marktprijs voor paardenmest per 1 juli 2022. (...) In de overeenkomst is niet bepaald hoe partijen moeten handelen als er geen overeenstemming wordt bereikt op dit punt. (...) Er bestaat dus ook geen grond voor [ged in conv/eis in reconv] om zich vrij te achten om geen uitvoering meer te geven aan het exclusiviteitsbeding.
(...)
5.8. (...)
Een redelijke uitleg van de overeenkomst brengt onder deze omstandigheden naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet mee dat de overeenkomst in dat geval eindigt. De voorzieningenrechter acht het aannemelijk dat de bodemrechter zal oordelen dat partijen zich nog steeds aan de overeenkomst moeten houden en dat artikel 2 van de overeenkomst nog steeds moet worden nageleefd. (...)
(...)
5.10.
In de tussentijd moeten partijen uitvoering geven aan artikel 2 van de overeenkomst. Om de impasse te doorbreken zal de voorzieningenrechter [ged in conv/eis in reconv] bij wijze van ordemaatregel veroordelen om de paardenmest exclusief aan [eis in conv/verw in reconv] te blijven leveren. Dit tegen een voorlopige basisprijs van € 14,- per ton paardenmest. Dit is de gemiddelde prijs van wat partijen als basisprijs aan elkaar hebben voorgesteld. Na een oordeel van een deskundige op dit punt of nadat partijen alsnog zelfstandig afspraken hebben gemaakt, zal de uiteindelijke actuele marktprijs vanaf 1 juli 2022 met terugwerkende kracht moeten worden verrekend met deze voorlopig vastgestelde prijs.
2.7.
Bij brief van 19 mei 2023 heeft [eis in conv/verw in reconv] [ged in conv/eis in reconv] bericht dat zij bij het kort geding bij de rechtbank Noord-Holland voor het eerst ermee bekend is geworden dat [ged in conv/eis in reconv] al maanden substantiële hoeveelheden paardenmest aan derden levert, dat zij daardoor het vertrouwen in [ged in conv/eis in reconv] als handelspartner definitief heeft verloren en dat zij zich neerlegt bij het standpunt van [ged in conv/eis in reconv] dat de grondstoffenovereenkomst niet meer geldig en van toepassing is. Voor zover nodig ontbindt [eis in conv/verw in reconv] de overeenkomst, waarbij zij meedeelt dat zij desalniettemin bereid is om nog vier weken paardenmest bij [ged in conv/eis in reconv] af te nemen tegen een prijs van € 13,00 per ton paardenmest.
2.8.
Bij e-mailbericht van 23 mei 2023 aan (de advocaten van) [eis in conv/verw in reconv] heeft de advocaat van [ged in conv/eis in reconv] meegedeeld dat [eis in conv/verw in reconv] al lang op de hoogte was van het feit dat [ged in conv/eis in reconv] zich niet gebonden achtte aan het exclusiviteitsbeding en dat [ged in conv/eis in reconv] de ontbinding niet accepteert.
2.9.
[ged in conv/eis in reconv] heeft tegen het eerste vonnis hoger beroep ingesteld.
2.10.
Bij dagvaarding van 7 juni 2023 heeft [ged in conv/eis in reconv] [eis in conv/verw in reconv] betrokken in een kort gedingprocedure bij de voorzieningenrechter van deze rechtbank. Bij vonnis van 16 juni 2023 (hierna: het tweede vonnis) heeft de voorzieningenrechter de vorderingen van [ged in conv/eis in reconv] toegewezen en [eis in conv/verw in reconv] bevolen om binnen twee dagen na de betekening van dat vonnis alle bij [ged in conv/eis in reconv] beschikbare paardenmest voor fase 1 compost af te nemen overeenkomstig het gestelde in de Grondstoffenovereenkomst en Addendum op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 5.000,00 per dag dat niet wordt voldaan aan dit bevel tot een maximum van € 250.000,00. De voorzieningenrechter heeft verder [eis in conv/verw in reconv] geboden voor de (op basis van de hiervoor genoemde veroordeling) geleverde paardenmest een voorlopige prijs te betalen van € 14,00 per ton paardenmest (vermeerderd met de overeengekomen toeslagen en (additionele) vergoedingen die thans nog van toepassing zijn), totdat partijen een nieuwe marktconforme prijs voor paardenmest zijn overeengekomen, althans totdat hierover in een bodemprocedure is beslist. De voorzieningenrechter heeft, voor zover van belang, het volgende overwogen:
4.4. (...)
[ged in conv/eis in reconv] heeft bevestigd dat zij in de periode van november 2022 tot en met mei 2023 (ook) paardenmest die wel bestemd was voor compostering aan [bedrijf 1] heeft geleverd. Dat betekent dat er sprake is van een toerekenbare tekortkoming die [eis in conv/verw in reconv] in beginsel het recht geeft tot ontbinding van de overeenkomst over te gaan.
(...)
4.6.
Uit de overgelegde stukken en hetgeen ter zitting aan de orde is gekomen is genoegzaam gebleken dat [eis in conv/verw in reconv] al voor de mondelinge behandeling van het kort geding op 3 mei 2023 op de hoogte was, althans had behoren te zijn, van het feit dat [ged in conv/eis in reconv] ook aan een (of meer) derde(n) leverde. (...) Ondanks deze wetenschap volhardde [eis in conv/verw in reconv] in haar vordering tot nakoming en entameerde daartoe het kort geding in Noord-Holland. Ook zag [eis in conv/verw in reconv] in de periode van 3 mei 2023 tot het moment waarop zij kennis nam van het kortgedingvonnis van 17 mei 2023 geen aanleiding tot ontbinding over te gaan. Onder deze omstandigheden heeft [ged in conv/eis in reconv] er gerechtvaardigd op mogen vertrouwen dat [eis in conv/verw in reconv] nakoming van het vonnis van 17 mei 2023 verlangde en niet vanwege de op dat moment bekend zijnde tekortkoming van [ged in conv/eis in reconv] tot ontbinding van de overeenkomst zou overgaan.
4.7.
Nu [ged in conv/eis in reconv] de overeenkomst met [bedrijf 1] heeft beëindigd teneinde aan het vonnis van 17 mei 2023 te kunnen voldoen en weer exclusief aan [eis in conv/verw in reconv] te gaan leveren, is bovendien voldoende aannemelijk dat zij als gevolg van de ontbinding door [eis in conv/verw in reconv] onredelijk benadeeld wordt. (...)
2.11.
Bij e-mailbericht van 16 juni 2023 heeft de planner van [ged in conv/eis in reconv] [eis in conv/verw in reconv] als volgt bericht:
We hebben voor volgende week 21 vrachten beschikbaar. Deze willen we als volgt brengen:
Maandag 5
Dinsdag 5
Woensdag 5
Donderdag 4
Vrijdag 2
Deze vrachten worden weer zoals normaliter aangeleverd. Dus zowel met kraanauto als walking floor gebracht op tijden van 05:00 tot 17:00.
2.12.
Op 16 juni 2023 heeft [eis in conv/verw in reconv] hierop als volgt gereageerd:
Wij wensen uitsluitend verse PM [paardenmest, voorzieningenrechter], direct vanaf de maneges met kraanauto’s geleverd krijgen en geen PM uit opslag en/of overslag locatie. De lostijden voor de kraanauto’s zijn: Maandag t/m Vrijdag van 07:30 tot 16:00 uur. Alleen op deze manier is het voor ons mogelijk om de kwaliteit van de door jullie geleverde PM te monitoren. Het dient absoluut verse (tarwe)stro-rijke PM te zijn, zonder verontreiniging van zand, stenen, houtkrullen, hooi, plastic ed.
Op Maandag kunnen we 4 vrachten PM ontvangen, op Dinsdag wederom 4 vrachten PM, op Woensdag nogmaals 4 vrachten PM, op Donderdag wederom 4 vrachten PM en op Vrijdag 5 vrachten PM. Alle vrachten buiten de hierboven aangegeven lostijden en hoeveelheden per dag, zullen niet worden geaccepteerd.
2.13.
Op 22 juni 2023 heeft [ged in conv/eis in reconv] het tweede vonnis aan [eis in conv/verw in reconv] laten betekenen.
2.14.
Bij e-mailbericht van 22 juni 2023 heeft de planner van [ged in conv/eis in reconv] [eis in conv/verw in reconv] bericht dat [ged in conv/eis in reconv] haar vrachten zoals sinds 2010 gebruikelijk wil leveren met kraanauto’s en walkingfloor auto’s op de reguliere openingstijden van de fabriek, dat het tegenhouden hiervan door [eis in conv/verw in reconv] strijdig is met de overeenkomst en met het tweede vonnis en dat [ged in conv/eis in reconv] in dat geval aanspraak zal maken op de verbeurde boetes.
2.15.
[eis in conv/verw in reconv] heeft hierop op 23 juni 2023 per e-mail gereageerd dat er geen sprake is van strijd met de overeenkomst of het tweede vonnis. Zij beroept zich op artikel 12 van de overeenkomst, op grond waarvan [ged in conv/eis in reconv] niet eenzijdig eisen mag opleggen zonder rekening te houden met de aanvoerwensen van [eis in conv/verw in reconv] . [eis in conv/verw in reconv] herhaalt haar standpunt uit het e-mailbericht van 16 juni 2023 (zie 2.12.) dat zij enkel verse mest wil ontvangen op de door haar aangegeven lostijden.
2.16.
Bij e-mailbericht van 23 juni 2023 heeft [eis in conv/verw in reconv] [ged in conv/eis in reconv] bericht dat [ged in conv/eis in reconv] tegen de nadrukkelijke opdracht in toch vier vrachten vanuit de opslag heeft geleverd, hetgeen vanwege het kwaliteitsbeleid van [eis in conv/verw in reconv] onacceptabel is omdat de herkomst van de mest dan niet getraceerd kan worden. [eis in conv/verw in reconv] deelt [ged in conv/eis in reconv] mee dat vrachten uit de opslag niet voldoen aan de kwaliteit die nodig is voor behoorlijke compostering en niet meer zullen worden geaccepteerd. [ged in conv/eis in reconv] wordt verzocht te bevestigen dat er uitsluitend vers vanuit de maneges zal worden geleverd.
2.17.
Bij e-mailbericht van 26 juni 2023 heeft [ged in conv/eis in reconv] [eis in conv/verw in reconv] bericht dat zij niet begrijpt dat [eis in conv/verw in reconv] weigert de paardenmest af te nemen op de gebruikelijke wijze zoals in de afgelopen twaalf jaar. Omdat [eis in conv/verw in reconv] het tweede vonnis overtreedt door de voorwaarden aan te passen eist [ged in conv/eis in reconv] onmiddellijke nakoming van het vonnis en zal zij een deurwaarder inschakelen.
2.18.
Bij e-mailbericht van 27 juni 2023 heeft [eis in conv/verw in reconv] [ged in conv/eis in reconv] bericht dat de vracht paardenmest van die ochtend is afgekeurd vanwege de aanwezigheid van zaagsel, waardoor de mest niet geschikt is voor de champignonteelt.
2.19.
Bij dagvaarding van 13 juli 2023 heeft [eis in conv/verw in reconv] hoger beroep ingesteld tegen het tweede vonnis.
2.20.
Bij e-mailbericht van 18 augustus 2023 heeft de advocaat van [ged in conv/eis in reconv] de advocaat van [eis in conv/verw in reconv] bericht dat [eis in conv/verw in reconv] op basis van het vonnis van 16 juni 2023 een bedrag van € 250.000,00 heeft verbeurd omdat zij ten onrechte weigert om paardenmest afkomstig uit de overslag af te nemen. Daarin doet zij tevens een schikkingsaanbod dat geldig is tot 25 augustus 2023, waarna [ged in conv/eis in reconv] het vonnis zal executeren. [eis in conv/verw in reconv] heeft hierop bij e-mailbericht van 25 augustus 2023 een tegenvoorstel gedaan, maar dat heeft niet tot overeenstemming geleid.
2.21.
Bij exploot van 29 augustus 2023 heeft [ged in conv/eis in reconv] jegens [eis in conv/verw in reconv] de executie van het tweede vonnis aangezegd en bevel gedaan binnen twee dagen het bedrag van € 250.000,00 aan verbeurde dwangsommen te betalen.
2.22.
Bij e-mailbericht van 31 augustus 2023 heeft de advocaat van [ged in conv/eis in reconv] de advocaat van [eis in conv/verw in reconv] bericht dat tot aan het oordeel in deze kort gedingprocedure (in elk geval in eerste instantie) niet zal worden geëxecuteerd.
2.23.
De mondelinge behandeling van dit kort geding heeft plaatsgevonden op 26 oktober 2023. Partijen hebben, zoals ook is vastgelegd in het proces-verbaal van de mondelinge behandeling, verzocht de procedure aan te houden vanwege een mediationtraject. Voor de looptijd van dit traject zijn zij verder het volgende overeengekomen:
Het is [ged in conv/eis in reconv] toegestaan de paardenmest vanuit de maneges in de kop van Noord-Holland, die normaliter naar de plaat gereden wordt, te lossen bij derden. Al de andere paardenmest wordt door [ged in conv/eis in reconv] met kraanwagens aan [eis in conv/verw in reconv] geleverd. De aflevertijden bij [eis in conv/verw in reconv] zijn van 7:00 uur tot 16:30 uur, waarbij de kraanwagen uiterlijk om 17:00 uur van het terrein van [eis in conv/verw in reconv] moet zijn vertrokken. Partijen zullen over deze levertijden intensief contact hebben om deze te optimaliseren. Deze afspraken gelden voor de duur van zes weken na heden.
3 Het geschil
in conventie
3.1.
[eis in conv/verw in reconv] vordert dat de voorzieningenrechter, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
1. (i) primair
a. [ged in conv/eis in reconv] onmiddellijk na het uitspreken van het vonnis in dit kort geding de per deurwaardersexploot van 29 augustus 2023 aangezegde executie van de in het tweede vonnis genoemde dwangsommen door [ged in conv/eis in reconv] te verbieden, op straffe van een dwangsom van € 5.000,00 per dag met een maximum van € 250.000,00 wanneer [ged in conv/eis in reconv] de dwangsommen executeert, althans een door de voorzieningenrechter in goede justitie te betalen hoogte van de dwangsom; of
b. voor zover de voorzieningenrechter van mening is dat [eis in conv/verw in reconv] niet aan de veroordeling onder 5.1 in het tweede vonnis voldoet, de dwangsommen op te heffen, althans te verminderen (tot nihil) vanwege de door [ged in conv/eis in reconv] veroorzaakte onmogelijkheid aan de zijde van [eis in conv/verw in reconv] om aan deze veroordeling te voldoen;
(ii) subsidiair de per deurwaardersexploot van 29 augustus 2023 aangezegde executie van de in het tweede vonnis genoemde dwangsommen schorst totdat in een door [eis in conv/verw in reconv] voor 1 december (bedoeld zal zijn:) 2023, althans een door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen datum, op te starten bodemprocedure onherroepelijk is beslist dat de grondstoffenovereenkomst niet rechtsgeldig is ontbonden en [eis in conv/verw in reconv] op grond van deze overeenkomst niet gerechtigd is van [ged in conv/eis in reconv] te vragen dat zij alleen nog maar paardenmest levert die rechtstreeks vanaf de maneges afkomstig is, dan wel te bepalen dat de executie slechts tegen zekerheidsstelling mag plaatsvinden, op straffe van een dwangsom van € 5.000,00 per dag met een maximum van € 250.000,00, althans een door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen hoogte van de dwangsom, wanneer [ged in conv/eis in reconv] de dwangsommen executeert, althans executeert zonder zekerheid te hebben gesteld;
(iii) meer subsidiair de zaak te verwijzen naar de bodemrechter met bepaling van de dag
waarop zij op de rol moet komen, voor zover de voorzieningenrechter van mening is dat de zaak zich niet leent voor behandeling in kort geding (artikel 438 lid 5 Rv);
2. [ged in conv/eis in reconv] veroordeelt in de kosten en nakosten van dit geding, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis, te vermeerderen met, indien tijdige betaling uitblijft, de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na dagtekening van het vonnis tot aan de dag van algehele voldoening.
3.2.
[eis in conv/verw in reconv] legt aan haar vorderingen ten grondslag dat [ged in conv/eis in reconv] ten onrechte aanspraak maakt op dwangsommen. Volgens [eis in conv/verw in reconv] voldoet zij aan de veroordelingen in het tweede vonnis en is zij op grond van de overeenkomst gerechtigd om van [ged in conv/eis in reconv] te vragen enkel paardenmest rechtstreeks vanaf de maneges te leveren binnen een bepaald tijdvak. [eis in conv/verw in reconv] beroept zich primair op de artikelen 611c en 611d Rv en stelt dat zij geen dwangsommen heeft verbeurd, zodat [ged in conv/eis in reconv] moet worden verboden de executie voort te zetten, dan wel dat de opgelegde dwangsom moet worden opgeheven of gematigd tot nihil, aangezien [ged in conv/eis in reconv] het [eis in conv/verw in reconv] onmogelijk maakt om aan de veroordeling in het tweede vonnis te voldoen. Subsidiair vordert [eis in conv/verw in reconv] dat de voorzieningenrechter de executie schorst, dan wel bepaalt dat deze slechts tegen zekerheidsstelling mag plaatsvinden, nu in een bodemprocedure mogelijk wordt beslist dat de dwangsommen onverschuldigd zijn betaald en [ged in conv/eis in reconv] deze niet meer zal kunnen terugbetalen.
3.3.
[ged in conv/eis in reconv] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [eis in conv/verw in reconv] , met veroordeling van [eis in conv/verw in reconv] in de kosten van deze procedure. Volgens [ged in conv/eis in reconv] heeft [eis in conv/verw in reconv] de in het tweede vonnis opgelegde dwangsommen verbeurd door te weigeren de paardenmest van de opslag (de plaat) af te nemen en eenzijdig restricties op te leggen voor wat betreft de aanlevertijden. Daarmee schendt [eis in conv/verw in reconv] de overeenkomst en heeft zij niet voldaan aan de veroordeling in het tweede vonnis, aldus [ged in conv/eis in reconv] .
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
In reconventie
3.5.
[ged in conv/eis in reconv] vordert in reconventie dat de voorzieningenrechter, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, [eis in conv/verw in reconv] beveelt binnen twee dagen na betekening van dit vonnis alle bij [ged in conv/eis in reconv] beschikbare paardenmest voor fase 1 compost – waaronder tevens begrepen paardenmest van de plaat afgeleverd door trailers/walking floors gedurende de tijdspanne van 5:00 uur tot 18:30 uur – af te nemen overeenkomstig het gestelde in de grondstoffenovereenkomst en addendum op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 10.000,00 per dag dat niet wordt voldaan aan dit bevel, met veroordeling van [eis in conv/verw in reconv] in de proceskosten.
3.6.
[ged in conv/eis in reconv] legt aan haar vordering ten grondslag dat [eis in conv/verw in reconv] de overeenkomst schendt en daarmee het tweede vonnis niet naleeft door nadere eisen te stellen aan de leveringen door [ged in conv/eis in reconv] . [eis in conv/verw in reconv] is gehouden ook de paardenmest uit de opslag (‘van de plaat’) af te nemen binnen de tussen partijen gebruikelijke levertijden. Nu [eis in conv/verw in reconv] dit weigert wordt de bedrijfsvoering van [ged in conv/eis in reconv] ontregeld en heeft zij belang bij ophoging van de dwangsommen in het tweede vonnis door het maximum van de dwangsommen af te halen, aldus [ged in conv/eis in reconv] .
3.7.
[eis in conv/verw in reconv] voert verweer. De verplichtingen om ook paardenmest uit de opslag af te nemen en binnen een bepaald tijdvak beschikbaar te zijn voor leveringen van [ged in conv/eis in reconv] volgen niet uit de overeenkomst en kunnen in dit kort geding niet worden opgelegd, aldus [eis in conv/verw in reconv] . Subsidiair vraagt zij de toewijzing van deze vordering niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren, vanwege het restitutierisico aan de zijde van [ged in conv/eis in reconv] .
3.8.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4 De beoordeling
in conventie
4.1.
Het spoedeisend belang bij de vorderingen van [eis in conv/verw in reconv] is voldoende gegeven, nu [ged in conv/eis in reconv] de executie van de dwangsommen heeft aangezegd en ook heeft aangekondigd verhoging van de dwangsommen te zullen vorderen.
4.2.
Dit executiegeschil gaat om de vraag of [ged in conv/eis in reconv] is gerechtigd tot de executie van het tweede vonnis en daarmee of [eis in conv/verw in reconv] de in dat vonnis opgelegde dwangsommen heeft verbeurd. Uitgangspunt is dat een uitgesproken veroordeling, hangende een hogere voorziening, uitvoerbaar moet zijn en zonder de voorwaarde van zekerheidstelling ten uitvoer kan worden gelegd. Afwijking van dit uitgangspunt kan worden gerechtvaardigd door omstandigheden die meebrengen dat het belang van de veroordeelde bij behoud van de bestaande toestand zolang niet op het door hem ingestelde rechtsmiddel is beslist, of diens belang bij zekerheidstelling, ook gegeven dit uitgangspunt, zwaarder weegt dan het belang van degene die de veroordeling in de ten uitvoer te leggen uitspraak heeft verkregen, bij de uitvoerbaarheid bij voorraad daarvan of bij deze uitvoerbaarheid zonder dat daaraan de voorwaarde van zekerheidstelling wordt verbonden. Bij de toepassing van deze maatstaf in kort geding moet worden uitgegaan van de beslissingen in de ten uitvoer te leggen uitspraak en van de daaraan ten grondslag liggende vaststellingen en oordelen. De kans van slagen van het tegen die beslissing aangewende of nog aan te wenden rechtsmiddel blijft buiten beschouwing, met dien verstande dat de rechter in zijn oordeelsvorming kan betrekken of de ten uitvoer te leggen beslissing(en) berust(en) op een kennelijke misslag (HR 20 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:2026).
4.3.
Bij de beoordeling van de vorderingen van [eis in conv/verw in reconv] staat de vraag centraal of zij heeft voldaan aan de veroordeling in het dictum van het tweede vonnis. Volgens [eis in conv/verw in reconv] is dat het geval, heeft zij geen dwangsommen verbeurd en dient daarom de executie gestaakt te worden. Indien de voorzieningenrechter van oordeel is dat [eis in conv/verw in reconv] niet aan de veroordeling heeft voldaan, stelt [eis in conv/verw in reconv] dat [ged in conv/eis in reconv] haar dit onmogelijk heeft gemaakt en vordert zij dat de dwangsom wordt opgeheven of gematigd.
4.4.
De voorzieningenrechter overweegt dat in een geschil als dit, waarbij het erom gaat of dwangsommen zijn verbeurd omdat een veroordeling niet of niet voldoende zou zijn nageleefd, de handelingen die zijn verricht ter uitvoering van het vonnis moeten worden getoetst aan de inhoud van de veroordeling, zoals deze door uitleg moet worden vastgesteld. De rechter heeft niet tot taak de rechtsverhouding zelfstandig opnieuw te beoordelen. Het dictum dient te worden uitgelegd met inachtneming van de overwegingen die tot de beslissing hebben geleid. Daarbij gaat het om het doel en de strekking van de veroordeling, waarbij die veroordeling niet verder strekt dan tot het bereiken van het daarmee beoogde doel (vgl. gerechtshof Den Bosch 10 september 2019, ECLI:NL:GHSHE:2019:3330 en gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 12 mei 2020, ECLI:NL:GHARL:2020:3686).
4.5.
[eis in conv/verw in reconv] is in het tweede vonnis veroordeeld om “alle bij [ged in conv/eis in reconv] beschikbare paardenmest voor fase 1 compost af te nemen overeenkomstig het gestelde in de Grondstoffenovereenkomst en Addendum”. Voor de beoordeling of [eis in conv/verw in reconv] aan die veroordeling heeft voldaan, is dus van belang wat het doel en de strekking daarvan waren. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het tweede vonnis moet worden gelezen in het licht van het eerste vonnis, waarin is geoordeeld dat partijen uitvoering dienden te geven aan artikel 2 van de overeenkomst tegen een voorlopige basisprijs, bij wijze van ordemaatregel in afwachting van de uitkomst van een door hen te voeren bodemprocedure. In het tweede vonnis was van belang dat [eis in conv/verw in reconv] zich in het eerste kort geding heeft beroepen op nakoming van de overeenkomst, waartoe [ged in conv/eis in reconv] vervolgens ook is veroordeeld in elk geval voor de duur van de door partijen te voeren bodemprocedure, dat [ged in conv/eis in reconv] daartoe maatregelen heeft genomen en dat zij met grote overschotten paardenmest zou blijven zitten als zij niet meer bij [eis in conv/verw in reconv] kon leveren. Of sprake was van een tekortkoming door [ged in conv/eis in reconv] zal door nadere bewijslevering in de bodemprocedure aan de orde moeten komen, maar vooralsnog was volgens de voorzieningenrechter blijkens het tweede vonnis onvoldoende aannemelijk dat het beroep van [eis in conv/verw in reconv] op ontbinding van de overeenkomst zal opgaan, waarbij de ingrijpende gevolgen daarvan voor [ged in conv/eis in reconv] werden meegewogen. [eis in conv/verw in reconv] was dus vooralsnog gehouden de overeenkomst na te komen.
4.6.
Het voorgaande in samenhang bezien brengt de voorzieningenrechter tot het oordeel dat het doel van het tweede dictum was om de ‘status quo’ tussen partijen te handhaven tot een oordeel in de door hen aangekondigde bodemprocedure. In beide kort gedingen kon immers geen oordeel worden gegeven over de tussen partijen gerezen geschillen over respectievelijk de marktprijs voor de paardenmest en de nakoming van het exclusiviteitsbeding. Mede omdat beide partijen op enig moment hebben gesteld belang te hebben bij de samenwerking, zoals die al twaalf jaar bestond, waren kennelijk het doel en de strekking van de veroordelingen in het eerste en tweede vonnis dat partijen de leveringen van paardenmest dienden voort te zetten volgens de tussen hen gebruikelijke gang van zaken, totdat in een bodemprocedure zou zijn beslist over hetgeen zij nog over en weer van elkaar te vorderen hebben en over een eventueel einde van de overeenkomst. Met dit als uitgangspunt zal de voorzieningenrechter de handelingen die [eis in conv/verw in reconv] heeft verricht ter uitvoering van het tweede vonnis toetsen aan de inhoud van de veroordeling in dat vonnis.
4.7.
Volgens [eis in conv/verw in reconv] volgt uit de veroordeling om de overeenkomst na te leven geen verplichting om paardenmest afkomstig uit de opslag van [ged in conv/eis in reconv] af te nemen. Deze paardenmest voldoet volgens haar immers niet aan de overeengekomen kwaliteitseisen en is daarmee ongeschikt voor compostering. Zij heeft uiteengezet dat zij vanaf 2022 veel klanten is verloren vanwege daling van de kwaliteit van de paardenmest en sindsdien inzet op compostering binnen 82 uur. Als [ged in conv/eis in reconv] de mest zelf al 48 uur opslaat, verdwijnen er veel voedingsstoffen. Datzelfde is het geval als [ged in conv/eis in reconv] te veel vrachten op één dag of te laat op de dag levert, waardoor deze vrachten niet meer tijdig kunnen worden verwerkt. Alle andere leveranciers willen aan deze redelijke eisen meewerken, behalve [ged in conv/eis in reconv] , aldus [eis in conv/verw in reconv] . Volgens [eis in conv/verw in reconv] is zij op grond van de overeenkomst gerechtigd van [ged in conv/eis in reconv] te vragen dat zij uitsluitend paardenmest levert die direct afkomstig is van de maneges en de paardenmest die tussentijds is opgeslagen te weigeren. Dat [eis in conv/verw in reconv] deze eisen stelt betekent dus niet dat zij de veroordeling in het tweede vonnis niet nakomt, zo stelt zij, zodat er geen dwangsommen zijn verbeurd. De voorzieningenrechter volgt dit standpunt niet. Daartoe wordt het volgende overwogen.
4.8.
Allereerst is, gelet op het hiervoor vastgestelde doel van de veroordeling, van belang wat tussen partijen gebruikelijk was voorafgaand aan het tweede vonnis. [eis in conv/verw in reconv] heeft tijdens de mondelinge behandeling erkend dat [ged in conv/eis in reconv] al sinds 2011 ook paardenmest uit de opslag levert. Zij stelt echter dat de hoeveelheid paardenmest die door [ged in conv/eis in reconv] bij de opslag (op de plaat) wordt gelost sinds het tweede vonnis fors is toegenomen en dat zij dit vanwege de kwaliteit en onbekende herkomst van de paardenmest niet hoeft te accepteren. [ged in conv/eis in reconv] heeft echter uitvoerig toegelicht dat haar bedrijfsvoering alleen kan bestaan met gebruikmaking van de mogelijkheid van kortdurende opslag van paardenmest, vooral van leveranciers uit de kop van Noord-Holland, vanwege de afstand naar het bedrijf van [eis in conv/verw in reconv] . Volgens [ged in conv/eis in reconv] was dit de gebruikelijke werkwijze voorafgaand aan het tweede vonnis, en kan zij vanwege haar logistieke systeem aan de restrictie van [eis in conv/verw in reconv] om niet meer via de opslag te leveren niet voldoen. De voorzieningenrechter overweegt dat in dit kort geding onvoldoende is gebleken dat [ged in conv/eis in reconv] sinds het tweede vonnis meer paardenmest dan voorheen bij de opslag lost, of doet alsof, zodat [eis in conv/verw in reconv] deze mest niet wil afnemen en [ged in conv/eis in reconv] deze voor een hogere prijs aan een derde kan verkopen, zoals [eis in conv/verw in reconv] stelt. Uit de e-mailberichten tussen partijen over de vrachten die per week geleverd en ontvangen kunnen worden, volgt dat niet. Zonder nadere bewijslevering kan over de hoeveelheid geleverde mest via de opslag dan ook niets worden vastgesteld. Het enkele feit dat de woorden “opslag” en “overslag” wel waren genoemd in het oorspronkelijke artikel 3 van de overeenkomst en niet meer in artikel 2 van het addendum, maakt dit niet anders. In het nieuwe artikel 3 is immers ook niet vastgelegd dat [ged in conv/eis in reconv] niet via de opslag mag leveren. Anders dan [eis in conv/verw in reconv] betoogt kan dat, naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter, uit de enkele zinssnede “afkomstig van directe leveranciers” niet worden afgeleid, nu [ged in conv/eis in reconv] heeft toegelicht dat deze zin is bedoeld om leveranties van andere paardenmesthandelaren via [ged in conv/eis in reconv] , zoals dat voor 1 juli 2019 nog het geval was, uit te sluiten. Dat het weigeren van paardenmest uit de opslag door [eis in conv/verw in reconv] past bij de gebruikelijke gang van zaken, de door de voorzieningenrechter in het tweede vonnis beoogde ‘status quo’, is dan ook niet gebleken.
4.9.
Niet gebleken is dus dat [ged in conv/eis in reconv] sinds het tweede vonnis is afgeweken van de tussen partijen gebruikelijke gang van zaken met betrekking tot het leveren van mest uit de opslag. Vervolgens is de vraag of [eis in conv/verw in reconv] op grond van de overeenkomst de mest uit de opslag mag weigeren omdat deze niet de vereiste kwaliteit heeft. [ged in conv/eis in reconv] heeft daartegen ingebracht dat voorafgaand aan het tweede vonnis nooit een vracht afkomstig uit de opslag is afgekeurd. [eis in conv/verw in reconv] heeft dat niet weersproken, maar stelt dat zij haar kwaliteitseisen heeft moeten aanscherpen en dat andere leveranciers daaraan, anders dan [ged in conv/eis in reconv] , wel willen meewerken. De voorzieningenrechter overweegt dat van belang is wat partijen zijn overeengekomen in de overeenkomst. Uit de artikelen 7 en 8 van de overeenkomst volgt slechts dat er een gesprek zal volgen indien [eis in conv/verw in reconv] de kwaliteit van een vracht onvoldoende acht en dat pas indien vrachten ondanks deze gesprekken niet aan de eisen voldoen, er een terugnameplicht ontstaat voor vrachten van deze leverancier, in overleg met een ter zake onpartijdige deskundige. In dit kort geding is slechts één e-mailbericht van [eis in conv/verw in reconv] overgelegd over het niet accepteren van een vracht vanwege onvoldoende kwaliteit. [eis in conv/verw in reconv] heeft niet kunnen aantonen dat over de eisen die zij aan de paardenmest stelt vaker met [ged in conv/eis in reconv] is gecorrespondeerd of dat, zoals de artikelen 7 en 8 van de overeenkomst voorschrijven, hierover overleg is gevoerd of een onpartijdige deskundige is ingeschakeld. Dat de artikelen zo moeten worden uitgelegd dat partijen hebben bedoeld een regeling overeen te komen op grond waarvan [eis in conv/verw in reconv] gerechtigd is vrachten van onvoldoende kwaliteit te weigeren vanwege de manier waarop [ged in conv/eis in reconv] deze aanlevert, is onvoldoende gebleken. Over de vraag welke gevolgen opslag heeft voor de kwaliteit van de mest en of de kwaliteit van de mest daarna nog “voldoende” is, kan zonder nadere bewijslevering geen oordeel worden gegeven. Of de mest uit de opslag daarmee al dan niet voldoet aan de overeenkomst in die zin dat deze mest “bestemd voor fase 1 compost” en “van voldoende kwaliteit” is, en of [eis in conv/verw in reconv] op grond van de overeenkomst gerechtigd is eenzijdig mest uit de opslag te weigeren, kan in dit kort geding niet worden vastgesteld. Daarmee is onvoldoende aannemelijk geworden dat het geheel weigeren van paardenmest uit de opslag in lijn is met de tussen partijen gesloten overeenkomst en de veroordeling in het tweede vonnis.
4.10.
Het voorgaande geldt ook voor de door [eis in conv/verw in reconv] aan [ged in conv/eis in reconv] meegedeelde aanlevertijden. [eis in conv/verw in reconv] heeft niet weersproken dat de aanlevertijden voor [ged in conv/eis in reconv] voorheen ruimer waren. [eis in conv/verw in reconv] stelt dat zij deze tijdspanne heeft willen beperken om de mest sneller te kunnen verwerken en de kwaliteit beter te monitoren. In artikel 12 van de overeenkomst is echter slechts vastgelegd dat de aanlevering van de grondstoffen te allen tijde in samenspraak dient te gaan met de planner van [eis in conv/verw in reconv] . Dat dit artikel zo uitgelegd moet worden dat [eis in conv/verw in reconv] eenzijdig de levertijden mag vaststellen of aanpassen is in dit kort geding onvoldoende aannemelijk geworden. Daarvoor is ook van belang wat de gebruikelijke gang van zaken is geweest tussen partijen en wat zij met dit artikel hebben bedoeld overeen te komen en ook op dat punt lopen hun standpunten uiteen, zodat zonder nadere bewijslevering ook hierover geen oordeel kan worden gegeven. De conclusie is dat vooralsnog niet kan worden vastgesteld dat [eis in conv/verw in reconv] op grond van de overeenkomst gerechtigd is om de aanlevertijden die tussen partijen gebruikelijk waren eenzijdig te beperken.
4.11.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat niet kan worden vastgesteld dat [eis in conv/verw in reconv] de overeenkomst na het tweede vonnis op de gebruikelijke wijze is nagekomen. Dat zij op grond van de overeenkomst gerechtigd was alle paardenmest uit de opslag te weigeren en de levertijden van [ged in conv/eis in reconv] eenzijdig te beperken is immers niet aannemelijk geworden. Nu deze twee beperkingen vooralsnog lijken af te wijken van wat tussen partijen gebruikelijk was, acht de voorzieningenrechter de handelingen van [eis in conv/verw in reconv] in strijd met het doel en de strekking van de veroordeling in het tweede vonnis. Dan moet het ervoor worden gehouden dat [eis in conv/verw in reconv] dwangsommen heeft verbeurd en dat [ged in conv/eis in reconv] bevoegd is het vonnis te executeren. Gelet op het voorgaande bestaat er geen grond voor toewijzing van de primaire vordering onder a om de executie te verbieden omdat [eis in conv/verw in reconv] aan het vonnis zou hebben voldaan. Ten overvloede overweegt de voorzieningenrechter dat een kort geding bedoeld is om een voorlopige voorziening te treffen. Alleen al om deze reden kan deze vordering, het verbieden van de tenuitvoerlegging van het vonnis, zonder een daarvoor bepaalde tijd, niet worden toegewezen.
4.12.
Gelet op hetgeen is overwogen in 4.7. tot en met 4.10. is ook onvoldoende aannemelijk geworden dat [ged in conv/eis in reconv] het [eis in conv/verw in reconv] onmogelijk maakt om aan de veroordeling in het tweede vonnis te voldoen. Zoals hiervoor is overwogen, kan immers niet worden vastgesteld dat [ged in conv/eis in reconv] uit hoofde van de overeenkomst tussen partijen verplicht is mee te werken aan de restricties van [eis in conv/verw in reconv] voor wat betreft de paardenmest uit de opslag en de aanlevertijden. Daarmee is dus niet voldaan aan art. 611d Rv, zodat de primaire vordering onder b. tot opheffing of matiging van de dwangsommen reeds op die grond zal worden afgewezen.
4.13.
Nu [eis in conv/verw in reconv] dezelfde standpunten ten grondslag legt aan haar subsidiaire vordering tot schorsing van de executie is deze vordering evenmin toewijsbaar. De in 4.2. genoemde belangenafweging kan niet tot een ander oordeel leiden. Dat het betalen van de dwangsommen een zware belasting voor het bedrijf van [eis in conv/verw in reconv] zou betekenen, zoals zij stelt en [ged in conv/eis in reconv] betwist, is niet verder onderbouwd. Dat het belang van [ged in conv/eis in reconv] om tot uitoefening van haar executiebevoegdheid over te gaan voor het financiële belang van [eis in conv/verw in reconv] zou moeten wijken, is dan ook niet gebleken. Dat sprake zou zijn van een restitutierisico aan de zijde van [ged in conv/eis in reconv] , indien in een bodemprocedure komt vast te staan dat de dwangsommen moeten worden terugbetaald, is door [eis in conv/verw in reconv] evenmin onderbouwd. Daarmee heeft zij ook onvoldoende belang gesteld bij de vordering om de executie slechts onder zekerheidsstelling doorgang te laten vinden. Dat dit noodzakelijk is, is reeds onvoldoende gebleken. Daarbij komt dat [ged in conv/eis in reconv] heeft toegezegd dat zij het bedrag van de te innen dwangsommen apart zal zetten, zodat dit niet kan verdampen bij de normale bedrijfsvoering.
4.14.
Ten slotte vordert [eis in conv/verw in reconv] meer subsidiair dat de voorzieningenrechter de zaak verwijst naar de bodemrechter. Art. 438 lid 4 Rv biedt de mogelijkheid de zaak naar de bodemprocedure te verwijzen voor het geval de zaak zich niet leent voor behandeling in kort geding. Dat is in deze zaak niet aan de orde. Met de voorgaande overwegingen is de vraag of de tenuitvoerlegging moet worden gestaakt dan wel geschorst in kort geding behandeld.
4.15.
[eis in conv/verw in reconv] is de partij die in het ongelijk wordt gesteld en zij zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van [ged in conv/eis in reconv] als volgt vastgesteld:
- griffierecht € 676,00
- salaris advocaat € 1.079,00
Totaal € 1.755,00
in reconventie
4.16.
Het spoedeisend belang van [ged in conv/eis in reconv] bij haar vordering is gegeven, nu zij stelt dat [eis in conv/verw in reconv] het maximale bedrag aan dwangsommen heeft verbeurd en tussen partijen nog onverminderd een geschil bestaat over de nakoming van de veroordeling en de uit de overeenkomst voortvloeiende verplichtingen.
4.17.
[ged in conv/eis in reconv] stelt dat [eis in conv/verw in reconv] gehouden is de veroordeling in het tweede vonnis en daarmee de overeenkomst na te komen, zonder restricties op te leggen voor paardenmest uit de opslag en aanlevertijden. Zij vordert dat de voorzieningenrechter het maximum van de dwangsommen in het tweede vonnis afhaalt en [eis in conv/verw in reconv] veroordeelt de overeenkomst na te komen, met dien verstande dat ook paardenmest van de plaat mag worden afgeleverd door trailers/walking floors gedurende de tijdspanne van 5:00 uur tot 18:30 uur. Met deze vordering wenst [ged in conv/eis in reconv] als het ware het dictum van het tweede vonnis te laten uitbreiden. De standpunten omtrent de opslag en aanlevertijden van paardenmest zijn echter niet aan de orde geweest in de tweede kort gedingprocedure. Gelet op het hiervoor overwogene bij de conventionele vordering kan daarover in deze procedure ook niets worden vastgesteld. Reeds daarom is de vordering in reconventie niet toewijsbaar.
4.18.
[ged in conv/eis in reconv] is de partij die ongelijk krijgt en zij zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van [eis in conv/verw in reconv] als vastgesteld op € 539,50 (€ 1.079,00 x 0,5) aan salaris advocaat.
5 De beslissing
De voorzieningenrechter
in conventie
5.1.
wijst de vorderingen van [eis in conv/verw in reconv] af,
5.2.
veroordeelt [eis in conv/verw in reconv] in de proceskosten, tot aan dit vonnis aan de zijde van [ged in conv/eis in reconv] begroot op € 1.755,00,
5.3.
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
in reconventie
5.4.
wijst de vordering van [ged in conv/eis in reconv] af,
5.5.
veroordeelt [ged in conv/eis in reconv] in de proceskosten, aan de zijde van [eis in conv/verw in reconv] tot dit vonnis vastgesteld op € 539,50,
5.6.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.J. Peerdeman en in het openbaar uitgesproken op 26 januari 2024.