Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:

Inhoudsindicatie:

Vrijspraak van de ten laste gelegde ontucht, de rechtbank komt tot het oordeel dat de aangifte van aangeefster onvoldoende wordt ondersteund door andere bewijsmiddelen. De benadeelde partij wordt niet-ontvankelijk verklaard.

Uitspraak



RECHTBANK GELDERLAND

Team strafrecht

Zittingsplaats Zutphen

Parketnummer: 05/061414-23

Datum uitspraak : 5 juli 2024

Tegenspraak

vonnis van de meervoudige kamer

in de zaak van

de officier van justitie

tegen

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum 1] 1968 in [geboorteplaats] ,

wonende aan de [adres] , [postcode] [woonplaats] ,

Raadsman: mr. M.J. van den Hoonaard, advocaat in Apeldoorn.

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting

van 21 juni 2024.

1 De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:

1

hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 augustus 2014 tot en met 16 april 2018 te Beekbergen (gemeente Apeldoorn), althans in Nederland, met zijn minderjarig kind,

te weten [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum 2] 2002, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , te weten:

- het (tong)zoenen van die [slachtoffer] en/of

- het (met zijn, verdachtes, vinger(s)/hand en/of mond/tong en/of penis) betasten van de borsten en/of schaamstreek en/of billen van die [slachtoffer] en/of

- het brengen van één of meer van zijn, verdachtes, vinger(s) in de vagina en/of tussen de schaamlippen van die [slachtoffer] en/of

- het brengen van zijn, verdachtes, tong tussen en/of over de schaamlippen van die [slachtoffer] en/of

- het brengen van zijn, verdachtes, penis in de mond van die [slachtoffer] en/of

- het brengen van zijn, verdachtes, penis in de vagina en/of tussen de schaamlippen

van die [slachtoffer] en/of

- het laten betasten en/of aftrekken van zijn penis door die [slachtoffer] ;

2

hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 augustus 2014 tot en met 16 april 2019 te Beekbergen (gemeente Apeldoorn), althans in Nederland, ontucht heeft gepleegd met zijn minderjarig kind te weten [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum 2] 2002, door

- die [slachtoffer] te (tong)zoenen en/of

- de borsten en/of schaamstreek en/of billen van die [slachtoffer] (met zijn, verdachtes, vinger(s)/hand en/of mond/tong en/of penis) te betasten en/of

- één of meer van zijn, verdachtes, vinger(s) in de vagina en/of tussen de schaamlippen van die [slachtoffer] te brengen en/of

- zijn, verdachtes, tong tussen en/of over de schaamlippen van die [slachtoffer] te brengen en/of

- zijn, verdachtes, penis in de mond van die [slachtoffer] te brengen en/of

- zijn, verdachtes, penis in de vagina en/of tussen de schaamlippen van die [slachtoffer] te brengen en/of

- zijn, verdachtes, penis door die [slachtoffer] te laten betasten/aftrekken.

2 De standpunten

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het tenlastegelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen en heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 56 maanden.

De verdediging heeft voor vrijspraak gepleit.

3 Overwegingen ten aanzien van het bewijs

De rechtbank overweegt meer in het algemeen het volgende over bewijsrecht in zedenzaken.

Volgens artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) kan het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Over deze bepaling heeft de Hoge Raad – onder meer – in zijn arrest van 15 mei 2018 (ECLI:NL:HR:2018:717) overwogen dat die bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen ingeval de door één getuige gereleveerde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. Ook geldt dat die bepaling de tenlastelegging in haar geheel betreft en niet een onderdeel daarvan. De vraag of aan het bewijsminimum van artikel 342, tweede lid, Sv is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval.

Zedenzaken worden vaak gekenmerkt door het gegeven dat naast de verklaring van het slachtoffer en de ontkennende verklaring van de verdachte weinig of geen steunbewijs voorhanden is, omdat bij de tenlastegelegde handelingen alleen de verdachte en het slachtoffer aanwezig zijn geweest. Indien steunbewijs ontbreekt of door de rechter ontoereikend wordt bevonden, blijven de beschuldigende verklaring van het slachtoffer en de ontkennende verklaring van de verdachte als onverenigbaar tegenover elkaar staan. In dat geval laat het systeem van de strafwet – zoals hierboven uiteen gezet – geen ruimte voor een bewezenverklaring. De verdachte kan dan niet worden veroordeeld.

De vraag is vervolgens wat dit algemene uitgangspunt betekent voor deze concrete zaak.

Op 8 maart 2022 heeft aangeefster [slachtoffer] aangifte gedaan van ontucht gepleegd door verdachte, haar biologische vader. De ontucht zou ongeveer 9 keer hebben plaatsgevonden in een periode van 5 jaar, eindigend in 2019. Tegenover de belastende verklaring van aangeefster staat de ontkennende verklaring van verdachte. Voor een bewezenverklaring van het tenlastegelegde is dus naast de verklaring van aangeefster bewijs nodig dat steun biedt aan haar verklaring.

De rechtbank stelt vast dat aangeefster voor het eerst in maart 2022 met haar moeder en zusje over de ontucht heeft gesproken en dat laatstgenoemden een verklaring hebben afgelegd. De moeder van aangeefster kan niet meer vertellen dan wat zij van aangeefster heeft gehoord. De verklaring van moeder kan dus niet gelden als een zelfstandige bewijsbron, nu zij de informatie van aangeefster zelf heeft. De zus van aangeefster heeft daarentegen verklaard dat zij zelf een aantal keer ontuchtige handelingen tussen haar vader en aangeefster heeft gezien. Zo verklaart de zus van aangeefster dat zij (meermalen) heeft gezien dat aangeefster onder de douche de penis van haar vader waste en dat haar vader daarbij ook een erectie kreeg. Verder heeft de zus verklaard dat zij vanuit de slaapkamer van het chalet zag dat verdachte, op de dag dat aangeefster was gevallen en oxycodon had ingenomen, buiten aan de blote borsten van aangeefster zat. De rechtbank stelt vast dat aangeefster zelf niet heeft verklaard over ontuchtige handelingen onder de douche en slechts in beperkte bewoordingen over de dag van de valpartij, en niet over ontuchtige handelingen die buiten het chalet plaatsvonden. Gezegd kan wel worden dat er sprake is van een verdenking als het gaat om ontucht gepleegd op de dag van de valpartij, maar dat is onvoldoende voor wettig en overtuigend bewijs. Nu geen (voldoende) overlap bestaat tussen de twee verklaringen, kan naar het oordeel van de rechtbank de verklaring van het zusje van aangeefster niet dienen als steunbewijs.

De rechtbank komt alles afwegend tot het oordeel dat de aangifte van aangeefster onvoldoende wordt ondersteund door andere bewijsmiddelen. Deze beslissing betekent niet dat de rechtbank de verklaringen van aangeefster onbetrouwbaar acht. Haar verklaring vindt echter op specifieke punten onvoldoende steun in ander bewijsmateriaal. Daarom komt de rechtbank niet tot een bewezenverklaring en zal zij verdachte vrijspreken.

4 De beoordeling van de civiele vordering

De benadeelde partij [slachtoffer] heeft in verband met het tenlastegelegde een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert € 2.592,- aan materiële schade en € 15.000,- aan immateriële schade, allebei vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.

Overweging van de rechtbank

Nu de rechtbank niet tot een bewezenverklaring komt, zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering. De proceskosten worden gecompenseerd in die zin dat ieder de eigen kosten draagt.

5 De beslissing

De rechtbank:

 spreekt verdachte vrij van het tenlastegelegde;

 verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijk in de vordering;

 compenseert de proceskosten in die zin dat ieder de eigen kosten draagt.

Dit vonnis is gewezen door mr. C.H. van Breevoort-de Bruin (voorzitter), mr. M.C. van der Mei en mr. W.H.S. Duinkerke, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J. Hut, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 5 juli 2024.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde jurisprudentie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature