Uitspraak
vonnis
RECHTBANK GELDERLAND
Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/393161 / HA ZA 21-470
Vonnis van 15 februari 2023
in de zaak van
[eiser] ,
wonende te [woonplaats ] ,
eiser,
advocaat mr. L.M. Schelstraete te 's-Hertogenbosch,
tegen
de vennootschap naar Duits recht
[gedaagde] ,
gevestigd te [woonplaats ] ,
gedaagde,
advocaat mr. M.J.F. van den Berg te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.
1 De procedure
1.1.Het verloop van de procedure blijkt uit:
het tussenvonnis van 6 juli 2022
het verkorte proces-verbaal van mondelinge behandeling van 27 oktober 2022 en de daarin genoemde processtukken
de brief van [gedaagde] van 24 november 2022
de brief van [eiser] van 29 november 2022.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2 De feiten
2.1.[gedaagde] fokt en verhandelt paarden en exploiteert een eigen springstal. [directeur gedaagde] is haar enig aandeelhouder en bestuurder.
2.2.
[eiser] , die voluit [eiser] heet, was bestuurder van een vastgoedonderneming en exploiteerde daarnaast een stoeterij, onder de naam Moorland Stables. In 2010 was Totilas, destijds een internationaal vermaard dressuurpaard, een van de dekhengsten. Sperma van Totilas werd door Holstud, de eenmanszaak van [Eigenaar Holstud] , voor [eiser] diepgevroren in rietjes bewaard en te koop aangeboden voor € 5.500,00 per dekking.
2.3.
In mei 2010 heeft [gedaagde] van [eiser] sperma van Totilas gekocht.
2.4.
Op 27 juli 2010 hebben [eiser] en [gedaagde] een overeenkomst gesloten op grond waarvan [gedaagde] Totilas voor [eiser] mocht proberen te verkopen voor een provisie. In de daarvan opgemaakte akte staat:
Falls das Pferd gar nicht verkauft wird, wird es dann zu gebener Zeit (Dezember 2010) ein Gesprach geben bezüglich des Samenverkaufs speziell für Deutschland geben.
2.5.
In september en oktober 2010 vonden de Wereldruiterspelen plaats in Lexington, Kentucky, Verenigde Staten. Totilas heeft daar drie dressuurwedstrijden gewonnen. [eiser] heeft tijdens de ruiterspelen met [directeur gedaagde] gesproken over verkoop van Totilas aan [gedaagde] . Partijen hebben na afloop van de dressuuronderdelen of vlak na afloop van de ruiterspelen mondeling een koopovereenkomst gesloten, waarbij [eiser] Totilas heeft verkocht aan [gedaagde] voor een koopprijs van € 9.500.000,00.
2.6.
Bij factuur van 18 oktober 2010 is aan [gedaagde] een bedrag van € 9.500.000,00 in rekening gebracht. Op de factuur staat:
We herewith charge you for the sale of the horse “Totilas”
en
We kindly request you to transfer the total amount immediately after receipt of this invoice to account No. (…) in the name of [eiser] (Stud/Service fees) in [plaatsnaam] (…)
Het paard is na betaling in oktober 2010 in [plaatsnaam] aan [gedaagde] afgeleverd.
2.7.
In november 2010 of begin 2011, hierover verschillen partijen van mening, heeft [eiser] , om niet, een partij van 301 rietjes met (diepvries)sperma van Totilas aan [gedaagde] verstrekt.
2.8.
In de jaren 2011 tot en met 2020 heeft [gedaagde] sperma van Totilas te koop aangeboden voor bedragen tussen € 2.500,00 en € 8.000,00 per dekking.
2.9.
Medio december 2020 is Totilas overleden. Daarna heeft [eiser] Holstud rietjes met sperma van Totilas te koop laten aanbieden en is Holstud op internet reclame gaan maken voor het sperma van Totilas.
2.10.
[directeur gedaagde] heeft [eiser] daarop telefonisch benaderd en voorgesteld dat [gedaagde] de resterende rietjes met sperma van Totilas van [eiser] zou kopen. [eiser] is daarmee niet akkoord gegaan.
2.11.
Bij brief van 20 januari 2021 heeft de advocaat van [gedaagde] [eiser] gevraagd om de verkoop van sperma van Totilas te staken en om een verklaring van die strekking te ondertekenen, aansprakelijkheid te erkennen en alle informatie over de verkoop te verstrekken, bij gebreke waarvan rechtsmaatregelen in het vooruitzicht worden gesteld. [eiser] heeft aan deze verzoeken niet voldaan.
2.12.
Bij beslissing in een einstweiligen Verfügungsverfahren van 12 maart 2021 heeft het Landgericht Oldenburg op vordering van [gedaagde] [eiser] , versterkt met een dwangsom c.q. vervangende hechtenis, verboden sperma van Totilas te koop aan te bieden of te verkopen.
2.13.
Bij beslissing van 7 juli 2021 heeft het Oberlandesgericht Oldenburg de beslissing van het Landgericht bekrachtigd, met dien verstande dat het opgelegde verbod voorlopig geldt.
2.14.
Bij beslissing van 10 augustus 2021 heeft het Landgericht Oldenburg [gedaagde] op de voet van § 936 jo § 926 ZPO opgedragen binnen drie maanden een bodemprocedure aanhangig te maken, bij gebreke waarvan de einstweilige Verfügung op verzoek van [eiser] zal worden opgeheven.
2.15.
Bij dagvaarding van 16 juli 2021 heeft [eiser] de onderhavige bodemprocedure aanhangig gemaakt. De rechtbank heeft bij vonnis in incident van 23 februari 2022 geoordeeld dat de rechtbank bevoegd is van de vorderingen van [eiser] kennis te nemen en heeft de vordering van [gedaagde] om zich onbevoegd te verklaren, afgewezen.
2.16.
Op 1 maart 2022 heeft [eiser] tot zekerheid van verhaal van een vordering van € 3.530.000,00 ten laste van [gedaagde] conservatoir derdenbeslag doen leggen.
2.17.
Bij beschikking van 25 april 2022 heeft deze rechtbank op verzoek van [eiser] tegen [gedaagde] een voorlopig getuigenverhoor bevolen (C/05/398802 / HA RK 22-6). Uit de processen-verbaal van voorlopig getuigenverhoor wordt geciteerd:
Na Kentucky zou [gedaagde] contact opnemen, wat hij ook heeft gedaan. Toen is besproken dat hij het paard zou kopen en dat het daarvoor gekeurd zou worden. We hebben alleen besproken dat het sportpaard onder de prijs zou vallen. Meer is niet besproken. ( [eiser] , 12 juli 2022, p. 3)
Ik denk dat hij ( [directeur gedaagde] , rb) pas achteraf heeft beseft dat er bij de verkoop niet is gesproken over het sperma. Het ging toen alleen over het sportpaard Totilas, zoals ook op de rekening staat. U vraagt mij of het geven van de spermarietjes niet een groot cadeau was. Het was een mooie prijs die [gedaagde] had betaald en ik ging ervan uit dat hij ook het risico nam zoals een koopman doet. ( [eiser] , 12 juli 2022, p. 6/7)
In 2011 heb ik sperma van Totilas verkocht aan derden in het buitenland. Dat is ook geregistreerd en kan worden nagegaan. ( [eiser] , 12 juli 2022, p. 4)
In 2010 heb ik sperma van Totilas verkocht waarbij ongeveer 50 procent in Nederland is gebleven en de rest is verkocht over de hele wereld, van Europa tot Nieuw Zeeland. In 2011 heb ik nog een beperkte hoeveelheid sperma in het buitenland verkocht. Tussen 2011 en 2021 lag het sperma in de diepvries. (…) Na 2011 heb ik geen sperma meer verkocht van dekhengsten (…). ( [eiser] , 12 juli 2022, p. 5)
Ik heb in Kentucky aan [eiser] gezegd dat ik Totilas voor 10,5 miljoen min de 1 miljoen euro commissie zelf wilde kopen. Ik geloof dat [eiser] heeft gezegd dat het hem niet uitmaakte, zolang hij maar 9,5 miljoen euro zou krijgen. Ik heb daar met [eiser] en [vrouw van eiser] in Kentucky over gesproken aan de hand van de overeenkomst die wij eerder schriftelijk hadden gesloten. [eiser] vond dat goed, ik stond erop dat al het sperma behalve voor zijn eigen merries meegeleverd zou worden. Dat heb ik in Kentucky met [eiser] besproken en hij heeft daarmee ingestemd. ( [directeur gedaagde] , 12 juli 2022, p. 15)
Ik heb een bedrijf dat gespecialiseerd is voor het invriezen van sperma voor paarden. Ik beheer dit voor eigenaren van dekhengsten en [eiser] is een van die eigenaren. Het sperma van Totilas ligt in stikstofcontainers bij mijn bedrijf (…) Na de levering van Totilas is er sperma van Totilas aan [gedaagde] geleverd waar ik bij betrokken was. Dat ging om 301 rietjes. (…) Toen we in de ruimte waren waar de NVWA de zending export-klaar maakte, werd er een vraag gesteld of alles erin zat of dat er nog meer was. Ik heb toen gezegd dat alles wat ik moest doen erin zat. ( [Eigenaar Holstud] , 12 juli 2022, p. 10 en 11)
Het diepvriessperma van Totilas dat na de verkoop van Totilas is verkregen door [gedaagde] is door [Eigenaar Holstud] bij het laboratorium van [gedaagde] in [plaatsnaam] afgegeven. Dat ging om ongeveer 300 rietjes, maar ik heb het toen niet nageteld. Het was in een TG (diepvriescontainer) en daarbij heeft hij gezegd: ‘dit is de rest van het Totilas sperma dat ik hier moet afgeven’. Ik wil daarmee zeggen dat hij heeft gezegd dat dit de rest van het sperma is. ( [getuige X] , 25 augustus 2022, p. 13)
Ik ben ermee bekend dat het sperma van Totilas later aan [gedaagde] is geleverd, ik weet alleen dat [gedaagde] daarover heeft gebeld en dat toen de ijskast aan hem is gegeven. Wij vonden dat vreemd omdat Totilas een sportpaard was maar wij wilden [gedaagde] ter wille zijn. Ik weet niet welk bedrag mijn man heeft genoemd met betrekking tot het sperma van Totilas. ( [vrouw van eiser] , 12 juli 2022, p. 9)
3 Het geschil
3.1.[eiser] vordert – na wijzigingen van eis – dat de rechtbank,
primair
a. a) voor recht zal verklaren dat diepvriessperma van Totilas geen onderdeel uitmaakt van de in oktober 2010 tussen [eiser] en [gedaagde] tot stand gekomen koopovereenkomst,
b) voor recht zal verklaren dat het [eiser] is toegestaan om diepvriessperma van Totilas te koop aan te bieden en te verkopen,
c) [gedaagde] , versterkt met een dwangsom, zal gebieden te gehengen en gedogen dat [eiser] diepvriessperma van Totilas te koop aanbiedt en verkoopt,
d) voor recht zal verklaren dat [gedaagde] uit hoofde van onrechtmatige daad ex artikel 6:162 BW jegens [eiser] aansprakelijk is uit hoofde van het door het Landgericht Oldenburg aan [eiser] opgelegde en door [gedaagde] gehandhaafde verbod tot het te koop aanbieden en verkopen van het diepvriessperma van Totilas, met veroordeling van [gedaagde] tot vergoeding van de dientengevolge door [eiser] geleden en nog te lijden schade op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet,
e) [gedaagde] zal veroordelen om binnen een termijn van 14 dagen na het in deze te verkrijgen vonnis aan [eiser] een bedrag te voldoen van € 3.000.000,-, althans een door de rechtbank te bepalen bedrag, ten titel van voorschot op de door [gedaagde] aan [eiser] uit hoofde van haar onrechtmatig handelen te betalen schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de 15e dag na het in deze te verkrijgen vonnis tot aan de dag van algehele voldoening,
subsidiair
f) [gedaagde] zal veroordelen om binnen een tennijn van 14 dagen na het in deze te verkrijgen vonnis aan [eiser] een bedrag te voldoen van € 18.000.000,-, althans een door de rechtbank te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de 15e dag na het in deze te verkrijgen vonnis tot aan de dag van algehele voldoening,
g) althans, de overeenkomst op grond van artikel 6:258 lid 1 BW conform randnummer 36 van de incidentele conclusie van antwoord, tevens akte vermeerdering eis in de hoofdzaak van 8 december 2021 zal wijzigen en [gedaagde] zal veroordelen om binnen een termijn van 14 dagen na het in deze te verkrijgen vonnis aan [eiser] een bedrag te voldoen van € 18.000.000,-, althans een door de rechtbank te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de 15e dag na het in deze te verkrijgen vonnis tot aan de dag van algehele voldoening,
meer subsidiair
h) [gedaagde] zal veroordelen om binnen een termijn van 14 dagen na het in deze te verkrijgen vonnis uit hoofde van ongerechtvaardigde verrijking ex artikel 6:212 BW aan [eiser] een bedrag te voldoen van € 18.000.000,-, althans een door de rechtbank te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de 15e dag na het in deze te verkrijgen vonnis tot aan de dag van algehele voldoening,
zowel primair, subsidiair als meer subsidiair
i. i) [gedaagde] zal veroordelen in de proceskosten, waaronder begrepen de beslagkosten en het nasalaris, onder de bepaling dat [gedaagde] de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW over deze kosten verschuldigd is indien deze kosten niet binnen 14 dagen na het in deze te verkrijgen vonnis (volledig) aan [eiser] zijn voldaan,
j) gelijktijdig met het wijzen van het vonnis een certificaat af te geven zoals bedoeld in artikel 5 3 (herschikte) EEX-Verordening.
3.2.
[eiser] stelt dat hij in 2010 Totilas aan [gedaagde] heeft verkocht, maar dat het diepvriessperma van en de exclusieve fokrechten met betrekking tot deze hengst geen onderdeel van de koopovereenkomst uitmaakten. [eiser] heeft naar eigen zeggen nog 244 rietjes diepvriessperma van Totilas in zijn bezit en stelt dat hij gerechtigd is om dat diepvriessperma te koop aan te bieden en te verkopen.
3.3.
[gedaagde] voert gemotiveerd verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen zal hierna, voor zover van belang, nader worden ingegaan.
4 De beoordeling
4.1.Deze zaak draait in de kern om de vraag of [gedaagde] alleen de hengst Totilas heeft gekocht, zoals [eiser] opwerpt, of ook het exclusieve recht om met deze hengst te fokken en zijn sperma te vermarkten, zoals [gedaagde] stelt. Deze vraag stond eveneens centraal in de procedure tussen partijen in twee instanties in Duitsland. De beslissingen van het Landgericht Oldenburg van 12 maart 2021 en van het Oberlandesgericht Oldenburg van 7 juli 2021 worden op de voet van art. 36 lid 1 van de Herschikte EEX-Vo (nr. 1215/2012) in Nederland erkend. De omvang van het gezag van gewijsde dat aan deze beslissingen toekomt en het rechtsgevolg daarvan worden bepaald door het recht van het land waarin de beslissingen zijn gegeven, dus door Duits recht. De Duitse procedure was een zogeheten einstweiligen Verfügungsverfahren, een procedure ter verkrijging van een voorlopige maatregel, in zekere zin vergelijkbaar met een kort gedingprocedure in Nederland. In die procedure is een voorlopig verbod uitgevaardigd voor [eiser] om het diepvriessperma van Totilas te koop aan te bieden en te verkopen. Naar Duits recht is de rechter die over het geschil ten gronde heeft te oordelen niet gebonden aan de overwegingen en beslissingen van de rechter die de einstweilige Verfügung heeft gegeven. Dat geldt dan dus ook voor de Nederlandse bodemrechter, zoals partijen aannemen. De rechtbank is in deze procedure ten gronde daarom niet gebonden aan de beslissingen van de Duitse rechter van 12 maart en 7 juli 2021.
4.2.
Vanwege de internationale aspecten van deze zaak is voor beantwoording van de kernvraag in de eerste plaats van belang welk recht op de koopovereenkomst van toepassing is. In dat verband geldt het volgende.
4.3.
Aan de orde is een koopovereenkomst betreffende een roerende zaak tussen partijen die ook ten tijde van de totstandkoming van de koop al waren gevestigd in staten die partij waren bij het Weens Koopverdrag (Trb. 1986/61). Het paard is niet gekocht voor persoonlijk gebruik of voor gebruik in gezin of huishouding en partijen hebben de toepasselijkheid van dit Verdrag niet uitgesloten. Het eenvormige privaatrecht uit het Weens Koopverdrag, verder aangeduid met CISG (de afkorting van de Engelse naam van het Verdrag) is dan op de overeenkomst van toepassing.
4.4.
Volgens art. 8 lid 3 CISG dient bij het bepalen van de bedoeling van een partij of de zin die een redelijk persoon daaraan zou hebben toegekend, naar behoren rekening te worden gehouden met alle ter zake dienende omstandigheden van het geval, waaronder begrepen de onderhandelingen, eventuele handelwijzen die tussen partijen gebruikelijk zijn, gewoonten en alle latere gedragingen van partijen.
4.5.
In art. 7 lid 2 CISG is bepaald dat vragen betreffende de door dit Verdrag geregelde onderwerpen, die hierin niet uitdrukkelijk zijn beslist, worden opgelost aan de hand van de algemene beginselen waarop dit Verdrag berust, of bij ontstentenis van zodanige beginselen, in overeenstemming met het krachtens de regels van internationaal privaatrecht toepasselijke recht. Tegen deze achtergrond is het volgende van belang.
4.6.
De koop is mondeling gesloten, zoals voorzien in art. 23 CISG. Schriftelijke stukken waarin de over en weer betrokken rechten en verplichtingen van partijen zijn vastgelegd ontbreken. [gedaagde] heeft gesteld dat hij in Lexington met [eiser] mondeling expliciet heeft afgesproken dat de exclusieve fokrechten in de koop begrepen waren. De in het voorlopig getuigenverhoor afgelegde verklaringen van de betrokkenen bij de totstandkoming van de koop, [eiser] en [directeur gedaagde] , zijn met elkaar in tegenspraak. Zie hiervoor onder 2.17. Andere feiten en omstandigheden dan de eigen verklaring van haar bestuurder waaruit blijkt dat deze concrete afspraak destijds daadwerkelijk mondeling is gemaakt, heeft [gedaagde] niet gesteld. Dit kan dan thans niet worden vastgesteld. Gelet op het navolgende is nadere bewijslevering in dit verband evenwel niet aan de orde.
4.7.
De kernvraag van deze zaak naar het voorwerp van de koop betreft een door de CISG geregeld onderwerp maar is daarin niet uitdrukkelijk beslist, in de zin van art. 7 CISG. De algemene beginselen waarop de CISG berust geven in dit verband geen uitsluitsel. In dat geval is naar Nederlands internationaal privaatrecht, op de voet van art. 4 van de Rome-I Verordening (nr. 593/2008) Nederlands recht op de overeenkomst van toepassing. Dat partijen een rechtskeuze hebben gemaakt is namelijk gesteld noch gebleken en verkoper [eiser] had en heeft zijn gewone verblijfplaats in Nederland.
Titel 1 van boek 7 BW over koop en ruil bevat geen rechtsregel aan de hand waarvan kan worden bepaald of het exclusieve recht om met een hengst te fokken en zijn sperma te vermarkten zijn begrepen in de verkoop van een paard. Deze rechten zijn niet te beschouwen als de in art. 7:9 lid 1 BW bedoelde toebehoren, zoals titelbewijzen en bescheiden. Zij zijn niet bestemd om het dier duurzaam te dienen. Aangenomen dat het sperma kan worden beschouwd als natuurlijke vrucht van het dier, in de zin van art. 3:9 BW jo 7:14 BW, biedt dat hier geen uitsluitsel, nu het sperma reeds voor de levering van Totilas aan [gedaagde] gewonnen was. Dergelijk sperma is ook geen bestanddeel van een dekhengst in de zin van art. 3:4 BW. Het is niet zo dat een dekhengst zonder zijn reeds gewonnen sperma als incompleet moet worden beschouwd en niet aan zijn economische of maatschappelijke bestemming kan beantwoorden.
Het komt dus aan op de uit de verklaringen en gedragingen van partijen en de overige ter zake dienende omstandigheden van het geval af te leiden bedoeling van partijen, in de zin van art. 8 CISG. Daarop is het partijdebat in deze procedure ook hoofdzakelijk gericht.
4.8.
In dat verband is in de eerste plaats de hoedanigheid van partijen van belang. [eiser] exploiteerde destijds een paardenfokkerij waarin ook sperma van Totilas werd verkocht, zoals ook blijkt uit de vermelding op de factuur van Stud/Service fees. Hij liet Totilas daarnaast uitkomen in dressuurwedstrijden. [gedaagde] was destijds een internationaal bekende paardenfokker en -handelaar, en had daarnaast een eigen springstal. [gedaagde] deed niet aan dressuur, althans niet op het niveau waarop Totilas acteerde. Voor de hand ligt dan aan te nemen dat [eiser] moest begrijpen dat [gedaagde] Totilas als dekhengst wilde inzetten, zoals [eiser] zelf ook deed. Dit vindt daarin bevestiging dat [gedaagde] , blijkens de eerder genoemde schriftelijke overeenkomst van 27 juli 2010, indien Totilas niet werd verkocht, met [eiser] wilde spreken over verkoop van het sperma van Totilas in Duitsland. [eiser] wist dus reeds voorafgaand aan de verkoop van Totilas dat [gedaagde] niet alleen in het paard als zodanig geïnteresseerd was, maar zeker ook in het verkooppotentieel van diens sperma. Dit blijkt ook daaruit dat [gedaagde] in mei 2010 al sperma van Totilas van [eiser] had gekocht.
4.9.
[gedaagde] heeft erop gewezen dat zij voorafgaand aan de koop niet heeft laten proefrijden met het paard. Dat is op zichzelf echter niet een sterk argument om aan te nemen dat [eiser] moest begrijpen dat [gedaagde] juist ook het exclusieve fokrecht wilde verwerven. Totilas had immers vlak voor de verkoop, met drie gouden medailles op de Wereldruiterspelen, zijn kwaliteiten als dressuurpaard genoegzaam geëtaleerd. Dit laat het voorgaande echter onverlet.
4.10.
Zoals gezegd is de koop mondeling tot stand gekomen. Gelet op hetgeen hiervoor onder 4.6. is overwogen dient nu veronderstellenderwijs te worden aangenomen dat destijds niet expliciet is afgesproken dat de exclusieve fokrechten in de koop begrepen waren. Uit de geciteerde verklaringen blijkt in ieder geval wel dat niet met zoveel woorden is afgesproken dat deze rechten niet in de koop waren begrepen. Bij deze stand van zaken kan uit het sluiten van de koop en de daartoe leidende onderhandelingen geen duidelijk aanknopingspunt voor de partijbedoeling worden gevonden.
4.11.
[eiser] heeft erop gewezen dat alleen is gefactureerd for the sale of the horse Totilas en dat niet ook de exclusieve fokrechten in rekening zijn gebracht. Het gaat hier om een achteraf eenzijdig door [eiser] opgestelde rekening en dus niet om vastlegging van de wilsovereenstemming van partijen ter zake van het voorwerp van de koop. De omschrijving sluit ook niet uit dat in de verkoop van het paard de exclusieve fokrechten begrepen waren. Hoewel de factuur een aanknopingspunt vormt voor de lezing van [eiser] , kan de rechtbank daaraan dus geen zwaarwegende betekenis hechten.
4.12.
Dan is er de levering, kort na aflevering van het paard, van 301 rietjes sperma van Totilas door [eiser] . Vaststaat dat [gedaagde] daarom heeft gevraagd en dat [eiser] daarvoor geen geldelijke tegenprestatie heeft verlangd. In het midden kan blijven wat de exacte waarde van deze partij rietjes was. Gegeven de prijs van € 5.500,00 per dekking die [eiser] destijds hanteerde en de standpunten van partijen in dit verband, kan in ieder geval wel worden vastgesteld dat de partij rietjes een aanzienlijke waarde had, van ten minste enkele honderdduizenden euro’s. Dan ligt als uitgangspunt niet voor de hand dat [eiser] de rietjes onverplicht gratis heeft geleverd.
4.13.
Dat [eiser] de partij om niet heeft geleverd valt daarentegen goed te rijmen met de lezing van [gedaagde] . Immers indien, zoals zij opwerpt, de exclusieve fokrechten in de koop waren begrepen hadden deze rietjes voor [eiser] geen economische waarde meer omdat hij ze toch niet mocht verkopen, terwijl het bezit van de rietjes voor [gedaagde] in zoverre van belang was dat [eiser] de rietjes dan ook feitelijk niet meer zou kunnen leveren en [gedaagde] dus ook feitelijk van concurrentie verstoken zou blijven. Voor [eiser] moet verder duidelijk zijn geweest dat [gedaagde] niet om het sperma vroeg omdat hij dat nodig had. [gedaagde] beschikte immers over de hengst. Met de levering om niet lijkt [eiser] dus in zekere zin de exclusieve fokrechten van [gedaagde] feitelijk te hebben erkend.
4.14.
Dat hij zich voor de levering van de rietjes niet heeft laten betalen heeft [eiser] ter zitting verklaard met de hem moverende reden dat [gedaagde] destijds hoog bij hem stond aangeschreven en dat [gedaagde] een mooie prijs had betaald voor Totilas en dat hij [gedaagde] daarom ter wille wilde zijn. Deze verklaring komt de rechtbank weinig plausibel voor, gelet op het grote aantal rietjes, de economische waarde ervan en het puur zakelijke karakter van de koopovereenkomst. Uit de verklaring van de [vrouw van eiser] volgt bovendien dat zij ervan uit ging dat [eiser] [gedaagde] voor de rietjes heeft laten betalen. Zie hiervoor onder 2.17.
4.15.
Hier komt bij dat weliswaar onduidelijk is waar de rietjes zijn geleverd en wat de betrokkenen bij de aflevering van de rietjes precies tegen elkaar hebben gezegd over de volledigheid van de partij (zie hiervoor onder 2.17.), maar dat wel vaststaat dat namens [gedaagde] is gevraagd of het alles was. Daaruit moest [eiser] begrijpen dat [gedaagde] ervan uitging dat [eiser] geen recht meer had op rietjes met sperma van Totilas. Er zijn geen concrete aanwijzingen dat [eiser] dat destijds heeft betwist. Al met al ziet de rechtbank in de levering om niet van de partij rietjes door [eiser] een overtuigende aanwijzing voor de juistheid van de lezing van [gedaagde] .
4.16.
Vervolgens is het feitelijk handelen van partijen in de daarop volgende jaren van belang. Vaststaat dat [gedaagde] tussen 2011 en 2020 sperma van Totilas te koop heeft aangeboden en dat met dat sperma nakomelingen zijn verwekt. Volgens [eiser] heeft ook hij in deze periode sperma van Totilas verkocht. Hij heeft echter ook verklaard dat hij na 2011 geen sperma van dekhengsten meer heeft verkocht. Zie hiervoor onder 2.17. [eiser] doelt dan dus kennelijk op rietjes die hij na aflevering van Totilas in 2010 en in 2011 heeft laten verkopen. Daarover heeft [Eigenaar Holstud] verklaard dat hij niet weet hoeveel sperma er na de verkoop van Totilas nog verkocht is, dat het weinig was en dat hij niet weet waarom het weinig was. Aan deze vage verklaring komt in dit verband geen bewijswaarde toe. [eiser] heeft verder niet meer concreet toegelicht aan wie hij in deze periode sperma van Totilas heeft verkocht, terwijl hij in het voorlopig getuigenverhoor heeft verklaard dat dit is geregistreerd en kan worden nagegaan. Als onvoldoende gemotiveerd betwist staat dan vast dat [eiser] vanaf de aflevering van Totilas in oktober 2010 tot diens dood in december 2020 geen rietjes met sperma van Totilas te koop heeft aangeboden of te koop heeft laten aanbieden, terwijl naar dat sperma wel lucratieve vraag bestond en hij nog een ruime voorraad van dat sperma bezat. Deze handelwijze ligt bepaald niet voor de hand indien [eiser] daadwerkelijk meende dat het hem vrij stond in sperma van Totilas te handelen. De rechtbank moet daarom aannemen dat partijen zich al deze jaren hebben gedragen conform de lezing van [gedaagde] , dat alleen zij gerechtigd was tot het verhandelen van het sperma van Totilas.
4.17.
Verder is er de poging van [gedaagde] in 2021 om van [eiser] diens resterende voorraad rietjes met sperma van Totilas te kopen. Dat [gedaagde] wilde betalen voor sperma dat [eiser] , in de lezing van [gedaagde] , toch al niet mocht verhandelen ligt op zichzelf niet voor de hand. Anderzijds ligt echter evenmin voor de hand dat [gedaagde] bereid was te betalen voor sperma waarover zij zelf als eigenaar van Totilas al 10 jaar in ruime mate beschikte, zoals in de lezing van [eiser] besloten ligt. Dit is anders indien [gedaagde] met de aankoop beoogde alsnog feitelijk de exclusieve fokrechten te verwerven door de concurrent uit te kopen. Een verklaring kan echter evengoed daarin worden gevonden dat [directeur gedaagde] , zoals hij stelt, met de aankoop langdurige en kostbare gerechtelijke procedures over de exclusieve fokrechten wilde vermijden, procedures die vervolgens daadwerkelijk zijn en worden gevoerd. De rechtbank ziet in de aankooppoging uit 2021 daarom wel een aanwijzing voor de juistheid van de lezing van [eiser] , maar bepaald geen zwaarwegende.
4.18.
Ten slotte hebben partijen, onder overlegging van verschillende en tegengestelde opinies van derden, in het kader van art. 8 en 9 CISG gedebatteerd over de vraag of een hengst naar gewoonte in de regel inclusief exclusieve fokrechten wordt verkocht, zoals [gedaagde] stelt en [eiser] betwist. De rechtbank ziet hierin onvoldoende overtuigende aanknopingspunten om het bestaan van een dergelijke gewoonte aan te nemen. Dit aspect speelt dus in de beoordeling geen rol.
4.19.
Het voorgaande overziende is de rechtbank van oordeel dat [gedaagde] genoegzaam heeft aangetoond dat partijen bedoeld hebben dat in de verkoop van Totilas het exclusieve recht om met deze hengst te fokken en zijn sperma te vermarkten begrepen waren. De paar omstandigheden die voor de lezing van [eiser] pleiten leggen tegenover de vele zwaarwegende aanknopingspunten voor de juistheid van de door [gedaagde] bepleite bedoeling onvoldoende gewicht in de schaal. Dit brengt mee dat de vorderingen sub a), b) en c) niet toewijsbaar zijn.
4.20.
De primaire vorderingen sub d) en e) zijn gebaseerd op onrechtmatige daad, daarin bestaande dat (het afdwingen van) het voorlopige verkoopverbod dat [gedaagde] van de Duitse rechter heeft verkregen jegens [eiser] onrechtmatig is. Nu de gestelde schade erin bestaat dat [eiser] zijn voorraad sperma van Totilas die zich in Nederland bevindt niet te gelde kan maken en deze gestelde schade zich dus in Nederland voordoet, is ingevolge art. 4 lid 1 van de Rome-II Verordening (nr. 684/2007) Nederlands recht op de gestelde onrechtmatige daad van toepassing. Dat (het afdwingen van) het voorlopige verkoopverbod onrechtmatig is heeft [eiser] gebaseerd op dezelfde feiten en omstandigheden die hij aan de sub a) en b) gevorderde verklaringen voor recht ten grondslag heeft gelegd. De rechtbank heeft de betreffende vorderingen niet toewijsbaar geoordeeld. Dat [gedaagde] in de zin van art. 6:162 BW onrechtmatig heeft gehandeld kan dan om dezelfde redenen niet worden vastgesteld. De vorderingen sub d) en e) zijn dus evenmin toewijsbaar.
4.21.
De vordering sub f) is volgens de conclusie van [eiser] van 31 december 2021 gebaseerd op de aanvullende werking van de redelijkheid en billijkheid van art. 6:248 lid 1 BW. [eiser] heeft dat toegelicht met het betoog dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat [gedaagde] profiteert van de als gevolg van de moderne inseminatietechniek ICSI van € 364.000,00 tot € 18.000.000,00 gestegen waarde van de 301 rietjes die [eiser] kort na de aflevering van het paard om niet aan [gedaagde] heeft afgegeven. De rechtbank begrijpt [eiser] aldus dat hij op grond van art. 6:248 lid 2 BW, de derogerende werking van de redelijkheid en billijkheid, meent alsnog recht te hebben op een geldbedrag voor de om niet geleverde 301 rietjes. Daarin wordt hij niet gevolgd. Het betreft hier een kwestie van uitleg van de koopovereenkomst, die zoals gezegd wordt beheerst door (art. 8 van) de CISG. Deze uitleg heeft erin geresulteerd dat de 301 rietjes in de koopprijs van € 9.500.000,00 begrepen moeten worden geacht. Voor een andere uitleg is dan ingevolge de CISG geen ruimte. Bovendien bestaat ook naar aanvullend toe te passen Nederlands recht in dit geval geen aanspraak op een nabetaling op de ingeroepen grond. Dat er meer vraag naar het sperma van Totilas bestaat dan [gedaagde] uit zijn voorraad kan aanbieden heeft [eiser] niet concreet gesteld. Dat de voorraad nu meer waard is dan in 2010 kan dan niet worden aangenomen. Van onaanvaardbaarheid is dan allerminst sprake.
4.22.
Uit het voorgaande volgt reeds dat voor aanpassing van de koopprijs vanwege onvoorziene omstandigheden op de voet van art. 6:258 lid 1 BW evenmin plaats is. Hier komt bij dat de ICSI methode in 2010 al bekend was en dus geen sprake is van een onvoorziene omstandigheid die niet in de koop is verdisconteerd. Het sub g) gevorderde kan daarom ook niet worden toegewezen.
4.23.
Het beroep op ongerechtvaardigde verrijking moet op grond van art. 10 lid 1 Rome-II Verordening worden beoordeeld naar het recht uit de CISG, nu de gestelde ongerechtvaardigde verrijking verband houdt met een bestaande nauw met die verrijking samenhangende koopovereenkomst waarop de CISG van toepassing is. Nu ongerechtvaardigde verrijking niet specifiek in de CISG is geregeld, moet worden teruggevallen op Nederlands recht zoals in 4.7. is vermeld. Naar Nederlands recht is hier geen sprake van ongerechtvaardigde verrijking, reeds niet nu gelet op het voorgaande verrijking niet kan worden vastgesteld. Bovendien bestaat voor een eventuele verrijking een rechtvaardiging, namelijk de koop. Dit betekent dat ook de vordering sub h) niet toewijsbaar is.
4.24.
Bij deze stand van zaken behoeven de overige verweren van [gedaagde] , waaronder het verweer dat hij van Moorland Stables B.V. heeft gekocht en niet van [eiser] en dat [eiser] bij zijn vorderingen geen belang heeft omdat zijn voorraad sperma vanwege een besmetting met het CEM-virus niet verhandelbaar is, geen bespreking. In het midden kan bovendien blijven of de slecht leesbare schriftelijke getuigenverklaring van [een deskundige] productie 17B van [eiser] , buiten beschouwing moet blijven.
4.25.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op:
- griffierecht € 4.200,00
- salaris advocaat 7.998,00 (2,0 punten × tarief € 3.999,00)
Totaal € 12.198,00
4.26.
De proceskosten in het incident zijn reeds geliquideerd. De kosten van de voorlopig getuigenverhoren kunnen nog niet worden geliquideerd, omdat de verhoren nog niet zijn afgerond.
4.27.
De rechter, ten overstaan van wie het voorlopig getuigenverhoor is gehouden, heeft dit vonnis niet kunnen wijzen om organisatorische redenen.
5 De beslissing
De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 12.198,00,
5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. K. van Vlimmeren-van Ommen en in het openbaar uitgesproken op 15 februari 2023.
HvJ EG 4 februari 1988, 145/86, Jur. 1988, blz. 645, ECLI:EU:C:1988:61, NJ 1990/209 en HR 12 maart 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO1332, r.o. 3.6.
Vergelijk Zivilprozessordnung, Anders/Gehle, 81e druk 2023, Verlag C.H. Beck, München, § 940, randnummer 18: “Die einstweilige Verfügung berührt weder den materiell-rechtlichen Anspruch noch die Parteistellung im Hauptsacheverfahren.”