Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Zittingsplaats:
Vindplaatsen:

Inhoudsindicatie:

Bank beëindigt relatie met vennootschap en haar bestuurders op grond van artikel 35 ABV en artikel 5 lid 3 Wwft . Artikel 2 lid 2 ABV en artikel 3 ABV zijn niet onredelijk bezwarend; vordering tot vernietiging afgewezen. Opzegging bankrelatie op grond van artikel 5 lid 3 Wwft en/of op grond van grove uitlating bestuurder jegens de bank en op grond van belangenafweging niet gerechtvaardigd. Bank heeft opzeggingsbevoegdheid redelijkerwijs niet kunnen en mogen uitoefenen. Vordering tot herstel en continuering bankrelatie toegewezen. Vordering tot opnieuw opzeggen bankrelatie en/of verdere bevraging afgewezen.

Uitspraak



vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht

Zittingsplaats Arnhem

zaaknummer / rolnummer: C/05/400332 / HA ZA 22-90

Vonnis van 1 februari 2023

in de zaak van

1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

[eisende partij 1] .,

statutair gevestigd en kantoorhoudende te [plaats] ,

2. [eisende partij 2],

wonende te [plaats] ,

3. [eisende partij 3],

wonende te [plaats] ,

eisers,

advocaat mr. R.H.J.M. Silvertand te Waalwijk,

tegen

de coöperatie

COÖPERATIEVE RABOBANK U.A.,

statutair gevestigd te Amsterdam en mede kantoorhoudende te Utrecht,

gedaagde,

advocaat mr. A.F. van Ingen te Utrecht.

Eisers zullen hierna gezamenlijk [eisende partijen] . en afzonderlijk [eisende partij 1] , [eisende partij 2] respectievelijk [eisende partij 3] worden genoemd. Gedaagde zal hierna Rabobank worden genoemd.

1 De procedure

1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling, gehouden op 4 oktober 2022.

1.2.

Ten slotte is vonnis bepaald.

2 De feiten

2.1.

[eisende partij 3] en [eisende partij 2] zijn de bestuurders van [eisende partij 1]

2.2.

[eisende partij 1] exploiteert een onderneming in het verhandelen van airco’s en de daarbij behorende onderdelen en accessoires. Zij levert aan zowel consumenten als installateurs. Van elke levering wordt een factuur opgemaakt, die contant kan worden betaald. Op facturen worden de NAW-gegevens van de afnemer vermeld, tenzij sprake is van een transactie met relatief beperkte waarde. Van de contante betalingen wordt een kasboek bijgehouden.

2.3.

[eisende partij 1] is op grond van een op 20 maart 2007 met Rabobank gesloten overeenkomst houdster van een betaalrekening / rekening-courant en een spaarrekening, ten name van Handelsonderneming [eisende partij 3] ( [eisende partij 1] ). In de overeenkomst is onder meer vermeld:

‘(…) Afstorten van contanten

De bank stelt de rekeninghouder in de gelegenheid eurobiljetten (…) via afstortapparatuur van de bank door middel van een door of namens de bank ter beschikking gesteld afstortmiddel af te storten ten gunste van de rekening met nummer: [rekeningnummer 1] (…).

(…)

Wijzigingen De bank is altijd bevoegd producten en/of bankdiensten (…) te beëindigen (…). De bank stelt de rekeninghouder - zo mogelijk tevoren - in kennis van een dergelijke (…) beëindiging (…).

(…)

Ingeval van strijdigheid tussen de bepalingen in deze overeenkomst (…) en (…) de algemene voorwaarden (…) prevaleert het bepaalde in deze overeenkomst boven het bepaalde in (…) de Algemene Bankvoorwaarden. (…)’

2.4.

[eisende partij 3] en [eisende partij 2] zijn op grond van een op 18 april 2007 met Rabobank gesloten overeenkomst houders van een betaalrekening en een spaarrekening. Aan de betaalrekening is onder meer een creditcard en een kredietfaciliteit gekoppeld. In de overeenkomst is onder meer vermeld:

‘(…) Wijziging of beëindiging De bank (…) is (…) bevoegd (één van) de/het (bank)dienst(en) en/of product(en) te beëindigen (…). De rekeninghouder/kredietnemer wordt - zo mogelijk tevoren - in kennis gesteld van een dergelijke beëindiging (…).’

2.5.

Op de hiervoor genoemde overeenkomsten zijn onder meer de Algemene Bankvoorwaarden 2017 (hierna: ABV) van toepassing. Daarin is, voor zover van belang, vermeld:

‘(…)

Artikel 2 - Zorgplicht

Wij hebben een zorgplicht. U bent ook zorgvuldig tegenover ons en u mag van onze dienstverlening geen misbruik maken.

1. Wij zijn bij onze dienstverlening zorgvuldig en houden hierbij zo goed mogelijk rekening met uw belangen. Dit doen wij op een manier die aansluit bij de aard van de dienstverlening. Deze belangrijke regel geldt altijd. Andere regels in de ABV of in de voor producten of diensten geldende overeenkomsten en de daarbij behorende bijzondere voorwaarden kunnen dit niet veranderen. Wij streven naar begrijpelijke producten en diensten. Ook streven wij naar begrijpelijke informatie over die producten en diensten en de risico’s ervan.

2. U bent zorgvuldig tegenover ons en houdt zo goed mogelijk rekening met onze belangen. U werkt eraan mee dat wij onze dienstverlening correct kunnen uitvoeren en aan onze verplichtingen kunnen voldoen. Hiermee bedoelen wij niet alleen onze verplichtingen tegenover u, maar bijvoorbeeld ook verplichtingen die wij in verband met onze dienstverlening aan u hebben tegenover toezichthouders of fiscale of andere (nationale, internationale of supranationale) autoriteiten. U geeft ons, als wij daarom vragen, de informatie en documentatie die wij daarvoor nodig hebben. Als het u duidelijk moet zijn dat wij die informatie of documentatie nodig hebben, geeft u die uit uzelf. U mag onze diensten of producten alleen gebruiken waarvoor ze zijn bedoeld en hiervan geen misbruik (laten) maken. Denkt u bij misbruik bijvoorbeeld aan strafbare feiten of activiteiten die schadelijk zijn voor ons of onze reputatie of die de werking en betrouwbaarheid van het financiële stelsel kunnen schaden.

Artikel 3 - Activiteiten en doeleinden

Wij vragen u om informatie om misbruik te voorkomen en risico’s te beoordelen.

1. Banken hebben een sleutelrol in het nationale en internationale financiële stelsel. Helaas wordt onze dienstverlening soms misbruikt, bijvoorbeeld voor het witwassen van geld . Wij willen misbruik voorkomen en moeten dit volgens de wet ook doen. Wij hebben hiervoor informatie van u nodig. De informatie kan bijvoorbeeld ook nodig zijn voor de beoordeling van onze risico’s of het goede verloop van onze dienstverlening. Daarom informeert u ons, als wij dat vragen, in ieder geval over:

a. uw activiteiten en doelen

b. waarom u een product of dienst van ons afneemt of wilt afnemen

c. hoe u bent gekomen aan geld, waardepapieren of andere zaken die u bij of via ons onderbrengt.

Ook verstrekt u ons alle informatie die wij nodig hebben om te bepalen in welk(e) land(en) u fiscaal inwoner bent.

2. U werkt eraan mee dat wij de informatie kunnen controleren. Bij het gebruik van de informatie houden wij ons aan de geldende privacyregelgeving.

(…)

Artikel 35 - Opzegging van de relatie

U kunt de relatie opzeggen. Wij kunnen dit ook. Opzegging betekent dat de relatie eindigt en alle lopende overeenkomsten zo snel mogelijk worden afgewikkeld.

1. U kunt de relatie tussen u en ons opzeggen. Wij kunnen dit ook. Het is daarvoor niet nodig dat u in verzuim bent met de nakoming van een verplichting. Wij houden ons bij opzegging aan onze zorgplicht als genoemd in artikel 2 lid 1 ABV. Als u ons vraagt waarom wij de relatie opzeggen, dan laten wij u dat weten.

2. Opzegging betekent dat de relatie en alle lopende overeenkomsten worden beëindigd. Gedeeltelijke opzegging kan ook. In dat geval kunnen er bijvoorbeeld bepaalde overeenkomsten blijven bestaan.

3. Als er voor de beëindiging van een overeenkomst voorwaarden gelden, zoals een opzegtermijn, worden die nageleefd. Tijdens de afwikkeling van de relatie en de beëindigde overeenkomsten blijven alle toepasselijke voorwaarden van kracht.

(…)’

2.6.

[eisende partijen] . beschikken over een bankrekening bij ING Bank N.V. (hierna: ING ).

2.7.

In oktober 2020 heeft Rabobank met [eisende partijen] . contact opgenomen naar aanleiding van het accepteren door [eisende partij 1] van contant geld, waaronder coupures van € 200,00 en € 500,00. Rabobank heeft in een e-mail aan [eisende partijen] . onder meer het volgende vermeld:

‘(…) Wat mij overigens is opgevallen is dat u op de nota’s die contant betaald zijn, geen aantekening staan dat dit ook op die wijze is gedaan. Mijn advies aan u is om dit wel te doen. Wellicht kunt u in uw administratie, die u keurig in mappen bewaart, dit alsnog met terugwerkende kracht doen. Een juiste administratie is immers voor u van belang. (…).’

2.8.

Naar aanleiding van een door [eisende partij 2] en Rabobank op 3 mei 2021 gevoerd telefoongesprek, heeft Rabobank bij e-mail van 7 mei 2021 aan [eisende partij 2] onder meer meegedeeld dat het aannemen en afstorten van coupures van € 200,00 en € 500,00 leidt tot een verhoogde kans op (betrokkenheid bij) witwassen. Verder constateerde Rabobank dat bij [eisende partij 1] , ook in het coronajaar 2020, sprake was van een hoger percentage contant betalingsverkeer dan gebruikelijk in de detailhandel en is [eisende partij 2] verzocht aan de hand van de jaarrekening, een kasboek of andere documentatie, zichtbaar te maken wat de verhouding was tussen de girale en contante gelden. Rabobank heeft geadviseerd om aan klanten duidelijk te maken dat [eisende partij 1] coupures van € 200,00 en € 500,00 niet wil accepteren.

2.9.

Bij e-mail van 7 mei 2021 heeft [eisende partij 2] aan Rabobank, onder bijvoeging van het meest recente jaarverslag, meegedeeld dat [eisende partij 1] geen biljetten van € 200,00 en € 500,00 meer accepteert.

2.10.

Bij brief van 17 augustus 2021 heeft Rabobank [eisende partij 1] verzocht een aantal specifieke afstortingen van contant geld te verklaren en aan de hand van documentatie (bijvoorbeeld facturen) te onderbouwen. Ook verzocht Rabobank inzichtelijk te maken van wie [eisende partij 1] de coupures van € 200,00 en € 500,00 had ontvangen en te verklaren hoe een klant bij [eisende partij 1] contant kon betalen, waarom de omzet fors was gestegen en waarom de contante betalingen waren toegenomen. Daarbij vermeldde Rabobank dat zij de verhouding tussen de girale en contante inkomsten van [eisende partij 1] in haar branche ongebruikelijk achtte, mede gelet op de trend om meer digitaal te betalen. Tenslotte schreef Rabobank dat indien [eisende partij 1] niet tijdig of afdoende reageerde, dat gevolgen kon hebben voor bancaire relatie, waaronder beëindiging van de relatie.

2.11.

Bij e-mail van 17 augustus 2021 berichtte [eisende partij 3] aan Rabobank dat de verkoop van airco’s de laatste jaren een enorme vlucht had genomen, dat klanten, zoals in elke winkel, konden kiezen uit verschillende betaalmogelijkheden en dat Rabobank welkom was om de ordners met in- en verkoopfacturen in te zien.

2.12.

Bij e-mail van 18 augustus 2021 schreef Rabobank aan [eisende partij 3] en [eisende partij 2] dat hun eerdere verklaringen over de herkomst van de contante stortingen onvoldoende duidelijk en niet verifieerbaar aan de hand van documentatie waren. Volgens Rabobank waren de transacties niet transparant en kon zij daardoor niet voldoen aan haar wettelijke plicht.

2.13.

Bij e-mail van 23 augustus 2021 heeft [eisende partij 2] een nadere toelichting gegeven op de bedrijfsvoering in het algemeen en de contante betalingen, afstortingen en de gestegen omzet (thuiswerken, steeds warmere zomers en mogelijkheid van verwarmen zonder gas) in het bijzonder. Daarnaast heeft [eisende partij 2] het kasboek bijgevoegd en daarbij vermeld dat niet is bijgehouden wie met welke coupures heeft betaald en dat de coupures van € 200,00 en € 500,00 niet meer werden geaccepteerd.

2.14.

Bij e-mail van 25 augustus 2021 heeft Rabobank [eisende partij 3] en [eisende partij 2] onder meer meegedeeld dat wanneer de herkomst van transacties niet met documentatie wordt onderbouwd, Rabobank haar onderzoek niet kan afronden en niet kan voldoen aan wet- en regelgeving. Naar aanleiding van het ontvangen kasboek heeft Rabobank aanvullende vragen gesteld over de verhouding tussen contante inkomsten in een bepaalde periode (€ 65.275,18) en afstortingen gedurende die periode (€ 2.159.000,00), de hoeveelheid facturen in verhouding tot bepaalde afstortingen en de reden van het niet digitaal bewaren van facturen. Rabobank heeft vermeld dat zij slechts vraagt om een klein gedeelte (circa € 325.000,00 / 4,2%) van de contante stortingen te onderbouwen.

2.15.

Bij e-mail van 30 augustus 2021 heeft Rabobank [eisende partij 3] en [eisende partij 2] verzocht om op het kasboek, de stijging van het aandeel contante stortingen en de specifieke afstortingen (circa € 325.000,00) een nadere toelichting te geven en de jaarcijfers 2020 aan te leveren, bij gebreke waarvan het wettelijk verplichte klantonderzoek niet kan worden afgerond en Rabobank mogelijk de relatie moet beëindigen.

2.16.

In een e-mail van 30 augustus 2021 heeft [eisende partij 1] aan Rabobank een (summiere) nadere toelichting gegeven op het kasboek 2021 (dat volgens haar alleen en alle contante transacties bevat), betaling en facturatie (niet alle op naam), afstortingen (greep uit de kas, bundeling van verkooptransacties), de hoge omzet en contante betalingen (ondanks corona), het samenstellen van de jaarcijfers 2020 en het ontbreken van digitale facturen. Volgens [eisende partij 1] is het doel van Rabobank om te proberen haar te lozen, wat volgens [eisende partij 1] niet gaat lukken.

2.17.

Bij brief van 14 september 2021 heeft Rabobank - onder verwijzing naar e-mails van 2 en 6 september 2021, waarmee [eisende partijen] . aan Rabobank een groot aantal administratieve bescheiden heeft verstrekt in een door Rabobank niet te openen bestandsformaat - nog ‘een laatste keer’ verzocht om alsnog documentatie ter onderbouwing van de specifieke contante stortingen (circa € 325.000,00) aan te leveren in een voor Rabobank leesbaar bestandsformaat.

2.18.

Bij e-mail van 14 september 2021 heeft [eisende partij 2] - in grove bewoordingen - haar frustratie geuit over de verplichting van Rabobank dat zij en [eisende partij 3] , ‘senioren die al naar de 60 lopen’, documentatie digitaal aan moeten leveren, waartoe zij meerdere pogingen heeft gedaan en wat haar zeer veel moeite heeft gekost. Op een later moment heeft [eisende partij 2] voor haar grove bewoordingen aan Rabobank haar excuses aangeboden.

2.19.

Bij e-mail van 23 september 2021 heeft Rabobank aan [eisende partij 2] onder meer bericht dat zij de facturen heeft geraadpleegd, waarbij is opgevallen dat op de nota’s die contant betaald zijn geen aantekening staat dat dit ook op die wijze is gedaan. Rabobank geeft het advies om dit wel te doen, wat in de administratie - die (door [eisende partijen] .) keurig in mappen wordt bewaard - wellicht alsnog met terugwerkende kracht kan worden gedaan.

2.20.

Bij e-mail van 23 september 2021 heeft [eisende partij 3] aan Rabobank onder meer bericht dat op alle facturen die in mappen worden bewaard de wijze van betaling staat, dat in geval van pinnen het pinbonnetje eraan vast zit en dat in eerste instantie ook is aangeboden de mappen met facturen te brengen omdat daar dus alles op staat.

2.21.

Op 28 september 2021 kreeg [eisende partij 1] van Rabobank een brief waarin haar werd meegedeeld dat zij naar de afdeling Offboarding werd verplaatst, omdat Rabobank het cliëntonderzoek niet kon uitvoeren.

2.22.

Op 3 oktober 2021 hebben [eisende partijen] . bij Rabobank een klacht ingediend. In reactie daarop heeft Rabobank op 7 oktober 2021 aan [eisende partijen] . onder meer het volgende bericht:

‘(…) Uit een analyse van het rekeninggebruik blijkt dat in de periode van 17-01-2014 t/m 09-03-2021 op de rekening van Handelsonderneming Ledden B.V. een totaalbedrag van € 5.980.265,- aan contanten gestort. Deze stortingen bevatten onder andere 460 coupures van € 500 en 950 van € 200. Daarnaast wordt er in de periode 15-03-2021 t/m 09-08-2021 een bedrag van € 1.695.835,-contant gestort. Op 17 augustus 2021 zijn er vragen gesteld over het rekeninggebruik (waaronder o.a. de herkomst van de eerder genoemde contante stortingen, de herkomst van de genoemde coupures, het feit dat op uw website contant betalen geen mogelijkheid lijkt, een verklaring voor het fors stijgen van uw omzet, (…)). (…) De contante stortingen konden niet verklaard worden aan de hand van de door u geleverde documentatie. Er werd informatie door u aangeleverd in bestanden die Rabobank uit veiligheidsoverweging niet kon openen. Dit is u meerdere malen aangegeven. Ook bleef de juiste informatie uit. Door u gegeven antwoorden riepen weer wedervragen op. Het klantonderzoek kon niet afgerond worden. De toonzetting van de berichten toont van weinig respect richting medewerkers van Rabobank. Uiteindelijk heeft u 4.791 facturen aangeleverd. Uit deze facturen blijkt niet duidelijk of er met contante gelden is betaald. Onderaan de facturen staat namelijk: “Gaarne de betaling binnen 8 dagen met vermelding van: (factuurnummer)”. Dit lijkt de contante stortingen dus niet te verklaringen. (…) U heeft aangegeven geen gegevens te noteren van klanten die met of zonder afspraak binnen lopen en aankopen doen. Dit doet u enkel bij airconditioners. Dit brengt een hoog risico met zich mee dat u (in)direct meewerkt aan witwassen. Ook dit is voor Rabobank een onacceptabel risico. (…)’

2.23.

Bij brief van 14 oktober 2021 heeft Rabobank aan [eisende partij 1] onder meer het volgende bericht:

‘(…) Per 6 november 2021 beëindigen wij de particuliere en zakelijke klantrelatie met u. Dit betekent dat u vanaf deze datum geen gebruik meer kunt maken van uw rekeningen en andere producten of diensten bij Rabobank. In deze brief leest u hoe wij tot dit besluit zijn gekomen en wat dit voor u betekent.

Waarom beëindigen wij de relatie met u?

Wij hebben meerdere malen contact met u gezocht om u vragen te stellen over uw bankactiviteiten en de herkomst van de bedragen op uw rekening. Wij hebben ondanks de herinneringen die wij u hebben gestuurd naar onze mening onvoldoende antwoord op onze vragen van u ontvangen.

Wij mogen u vragen naar uw bankactiviteiten en de herkomst van de gelden op uw rekening. In onze Algemene Bankvoorwaarden en in de Voorwaarden voor betalen en online diensten van de Rabobank/Voorwaarden Rekening-courant staat dat u zorgvuldig moet zijn tegenover de bank en ons bepaalde informatie en documentatie moet verstrekken als wij die nodig hebben en daarom vragen. (…)

Tevens is er door mevrouw [eisende partij 2] een onacceptabele uitlating naar een van onze medewerkers gedaan. Dit is voor de Rabobank niet acceptabel. Derhalve zien wij ons genoodzaakt gebruik te maken van onze opzeggingsbevoegdheid zoals omschreven in artikel 35 van de Algemene Bankvoorwaarden en eveneens op grond van art. 5 lid 3 WWFT. In de mail van 6 oktober 2021 bent u hier reeds op gewezen.

Opzegging

Gelet op het bovenstaande zien wij ons genoodzaakt gebruik te maken van onze opzeggingsbevoegdheid zoals omschreven in artikel 35 van de Algemene Bankvoorwaarden. Dat betekent dat wij alle overeenkomsten die wij met u hebben opzeggen.

Opzegtermijn

Voor de opzegging hanteren wij een termijn van twee maanden, te rekenen vanaf de dag na dagtekening van deze brief. Dat betekent dat de overeenkomsten per 6 november 2021 eindigen.

Het gaat om de volgende rekeningen en producten:

(…)

Gevolgen opzegging

Deze opzegging heeft de volgende gevolgen:

 Uw bankrekeningen worden per 6 november 2021 gesloten voor al het betalingsverkeer en houden vanaf dat moment op te bestaan.

 U kunt uw bankpassen vanaf 6 november 2021 niet meer gebruiken.

 Uw creditcards zijn per direct geblokkeerd.

(…)’

2.24.

Rabobank heeft de beëindiging van de relatie met [eisende partijen] . geëffectueerd op 6 november 2021.

2.25.

Bij brief van 26 november 2021 aan Rabobank heeft mr. Silvertand namens [eisende partijen] . uitvoerig bezwaar gemaakt tegen de opzegging en verzocht om herstel van de relatie.

3 Het geschil

3.1.

[eisende partijen] . vorderen dat de rechtbank bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:

artikel 2 lid 2 ABV vernietigt, omdat dit artikel onredelijk bezwarend is, dan wel, subsidiair, vanwege conversie van het vernietigde beding een als geldig aan te merken beding formuleert op grond van artikel 3:41 en 3:42 BW dat in overeenstemming is met overweging 21 van de Richtlijn 2016/1673;

artikel 3 ABV vernietigt, omdat dit artikel onredelijk bezwarend is, dan wel, subsidiair, vanwege conversie van het vernietigde beding een als geldig aan te merken beding formuleert op grond van artikel 3:41 en 3:42 BW dat in overeenstemming is met overweging 21 van de Richtlijn 2016/1673;

Rabobank beveelt de bankrelatie met [eisende partijen] . te herstellen en te continueren door het aanbieden van de diensten die vóór de opzegging werden verleend door middel van de volgende producten:

- a. Rekening Courant met rekeningnummer [rekeningnummer 2] ;

- b. Rabo InternetSparen met rekeningnummer [rekeningnummer 3] ;

- c. Volmachtovereenkomsten;

- d. Rabo PinBox met overeenkomstnummer [nummer 1] ;

- e. Elektronische Distributieovereenkomst;

- f. Rabo BedrijfsSpaarRekening met rekeningnummer [rekeningnummer 4] ;

- g. Rabo TotaalRekening met rekeningnummer [rekeningnummer 5] ;

althans voor recht verklaart dat de opzegging van de bankrelatie onrechtmatig was omdat die opzegging van de bankrelatie in strijd was met een of meer van de volgende normen: de artikelen 7, 48 lid 1 en 49 van het Europees Handvest en de artikelen 6 en 8 van het EVRM en artikel 2 lid 1 ABV;

4. voor recht verklaart dat Rabobank verplicht is de bankrelatie met [eisende partijen] . te herstellen en te continueren op de wijze als genoemd onder 3, omdat die opzegging naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar was;

5. Rabobank verbiedt om de bankrelatie opnieuw op te zeggen, tenzij Rabobank nieuwe feiten en omstandigheden stelt waardoor er ten aanzien van [eisende partij 1] en/of [eisende partij 3] en [eisende partij 2] een zwaardere verdenking met betrekking tot witwassen bestaat dan een redelijk vermoeden van schuld, althans Rabobank genoegzaam stelt dat [eisende partij 1] en/of haar bestuurders een reëel risico vormen met betrekking tot witwassen en/of het financieren van terrorisme;

6. Rabobank verbiedt:

a. om [eisende partijen] . verder te bevragen over de transacties waarover Rabobank [eisende partijen] . tot aan datum opzegging al heeft bevraagd, tenzij Rabobank nieuwe feiten stelt waardoor er ten aanzien van [eisende partijen] . een zwaardere verdenking met betrekking tot witwassen en/of het financieren van terrorisme bestaat dan een redelijk vermoeden van schuld;

b. om [eisende partijen] . te vragen nadere documenten te verschaffen met betrekking tot de transacties waarover Rabobank [eisende partijen] . vóór datum opzegging al heeft bevraagd, tenzij Rabobank nieuwe feiten stelt waardoor er ten aanzien van [eisende partijen] . een zwaardere verdenking met betrekking tot witwassen en/of het financieren van terrorisme bestaat dan een redelijk vermoeden van schuld;

7. Rabobank veroordeelt in de kosten van deze procedure.

3.2.

Rabobank voert verweer.

3.3.

Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, ingegaan.

4 De beoordeling

Zijn artikel 2 lid 2 ABV en /of artikel 3 ABV onredelijk bezwarend ?

4.1.

Volgens [eisende partijen] . zijn artikel 2 lid 2 ABV en artikel 3 ABV onredelijk bezwarend, omdat daarin de fundamentele rechten en beginselen (artikel 7 en 13 EVRM ) niet zijn gewaarborgd; [eisende partijen] . worden op onaanvaardbare wijze gehinderd in het genot van hun burgerlijke rechten en vrijheden. Rabobank legt [eisende partijen] . een onbeperkte informatieplicht op en kan naar eigen goeddunken de relatie beëindigen. [eisende partijen] . zijn voor wat betreft de uitvoering van het wettelijk verplichte cliëntonderzoek overgeleverd aan de willekeur van Rabobank. Met de informatieplicht worden [eisende partijen] . gedwongen om mee te werken aan een zgn. ‘fishing expedition’ en mogelijk hun eigen veroordeling, terwijl niet eens een redelijk vermoeden van schuld bestaat. Naar aanleiding van een eventuele (voor [eisende partijen] . niet-kenbare) MOT-melding kunnen opsporingsdiensten de door [eisende partijen] . verstrekte informatie strafrechtelijk vorderen van Rabobank. Desbetreffende ABV-artikelen zijn in strijd met artikel 6:227 BW , omdat Rabobank ten onrechte verlangt dat [eisende partijen] . zich tot onbepaalbare verbintenissen verbinden en voor [eisende partijen] . volstrekt niet-voorzienbaar is wat zij wel en niet mogen met hun rekeningen en evenmin is duidelijk welke informatie [eisende partij 1] over zichzelf en haar klanten aan Rabobank moet verschaffen. [eisende partijen] . beroepen zich op artikel 6:236 sub d BW (‘zwarte lijst’), omdat artikel 2 lid 2 en artikel 3 ABV Rabobank de mogelijkheid geven eenzijdig achteraf te bepalen of [eisende partijen] . voldoende hebben meegewerkt aan het cliëntonderzoek, terwijl voor [eisende partijen] . op voorhand niet duidelijk is waartoe zij verplicht zijn.

4.2.

Volgens Rabobank kunnen de ABV, gelet op de wijze van totstandkoming en bezien vanuit de wederzijdse kenbare belangen, niet als onredelijk bezwarend worden gekwalificeerd. De ABV maken geen inbreuk op de rechten en beginselen zoals geformuleerd in overweging 21 van de Richtlijn 2018/1673. De ABV staan los van het strafrecht en doen daaraan niet af. Er is volgens Rabobank geen aanleiding om de ABV te wijzigen.

4.3.

De rechtbank overweegt als volgt. Aan artikel 7 EVRM (‘Geen straf zonder wet’) en artikel 13 EVRM (‘Recht op een daadwerkelijk rechtsmiddel’) komt geen directe horizontale werking toe, nu deze bepalingen zich richten tot de overheid en niet tot private partijen. Dit betekent dat, indien genoemde grondrechten niet of onvoldoende zijn gewaarborgd in de ABV, er geen grond is om de ABV in zoverre onredelijk bezwarend te achten. Dit laat onverlet dat de artikelen wel indirect kunnen doorwerken in privaatrechtelijke verhoudingen, bijvoorbeeld door de invulling van open privaatrechtelijke normen, zoals de verplichting bij de uitvoering van een overeenkomst te handelen naar de maatstaven van redelijkheid en billijkheid, en de zorgvuldigheidsnorm van artikel 6:162 BW . Binnen die normen moet dan een afweging plaatsvinden van de wederzijdse rechten en gerechtvaardigde belangen van partijen.

4.4.

In artikel 6:227 BW is bepaald dat de verbintenissen die partijen op zich nemen, bepaalbaar moeten zijn. De rechtbank is van oordeel dat de omstandigheid dat niet op voorhand (in de ABV) exact is gedefinieerd om welke informatie en documentatie Rabobank al dan niet bij haar cliënten mag vragen, niet maakt dat niet is voldaan aan het vereiste van artikel 6:227 BW. Nog los van de omstandigheid dat een dergelijke definitie - mede gelet op de aard van de dienstverlening en de daarop toepasselijke wet- en regelgeving - redelijkerwijs niet van Rabobank kan worden verlangd, ziet artikel 6:227 BW niet op (mogelijke, door [eisende partijen] . nu beoogde, vernietiging van) onredelijk bezwarende bedingen, maar op het al dan niet tot stand komen van overeenkomsten (op zich nemen van verbintenissen).

4.5.

In artikel 6:236 aanhef en sub d BW is onder meer bepaald dat bij een overeenkomst tussen een gebruiker en een wederpartij, natuurlijk persoon, die niet handelt in de uitoefening van een beroep of bedrijf, een in de algemene voorwaarden voorkomend beding dat de beoordeling van de vraag of de gebruiker in de nakoming van een of meer van zijn verbintenissen is te kort geschoten aan hem zelf overlaat, als onredelijk bezwarend wordt aangemerkt. De rechtbank stelt voorop dat [eisende partij 1] geen beroep op dit artikel kan doen, nu zij niet een natuurlijk persoon is. Voor het overige is de rechtbank van oordeel dat artikel 2 lid 2 en /of artikel 3 ABV niet kwalificeren als bedingen als bedoeld in artikel 6: 236 aanhef en sub d BW, omdat deze niet de beoordeling van de vraag of de gebruiker (Rabobank) in de nakoming van een of meer van haar verbintenissen is te kort geschoten, aan Rabobank zelf overlaten.

4.6.

In artikel 6:233 aanhef en sub a BW is bepaald dat een beding in algemene voorwaarden vernietigbaar is indien het, gelet op de aard en de overige inhoud van de overeenkomst, de wijze waarop de voorwaarden zijn tot stand gekomen, de wederzijds kenbare belangen van partijen en de overige omstandigheden van het geval, onredelijk bezwarend is voor de wederpartij.

4.7.

[eisende partij 3] en [eisende partij 2] zijn, voor wat betreft de onder 2.4. vermelde overeenkomst, aan te merken als ‘consument’ zoals vermeld in artikel 2 aanhef en sub b van de ‘Richtlijn 93/13 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten’ (hierna ook: Richtlijn 93/13). Partijen hebben deze richtlijn niet in hun stellingen ten aanzien van de ABV betrokken, zodat de rechtbank volgens vaste rechtspraak ambtshalve moet toetsen of daarin sprake is van oneerlijke bedingen die [eisende partij 3] en [eisende partij 2] niet binden. In zijn arrest van 22 november 2019 (ECLI:NL:HR:2019:1830) heeft de Hoge Raad het uit de Richtlijn 93/13 voortvloeiende toetsingskader uiteengezet.

4.8.

Artikel 3 lid 1 van de Richtlijn 93 /13 bepaalt dat een beding in een overeenkomst waarover niet afzonderlijk is onderhandeld, als oneerlijk wordt beschouwd indien het, in strijd met de goede trouw, het evenwicht tussen de uit de overeenkomst voortvloeiende rechten en verplichtingen van de partijen ten nadele van de consument aanzienlijk verstoort.

4.9.

Over de bedingen waarop het geschil zich toespitst (artikel 2 lid 2 en /of artikel 3 ABV ) is voorafgaand aan de totstandkoming van de overeenkomst niet door partijen onderhandeld. Evenmin zien deze bedingen op het eigenlijke voorwerp van de overeenkomst (‘kernbedingen’) of op de gelijkwaardigheid van de wederzijdse prestaties, zoals bedoeld in artikel 4 lid 2 van de Richtlijn. Deze procedure ziet niet op de uitleg van deze bedingen.

4.10.

De rechtbank is - mede gelet op de aard van diensten waarop de overeenkomst betrekking heeft, te weten (in verregaande mate wettelijk gereguleerd) betalingsverkeer - van oordeel dat artikel 2 lid 2 en artikel 3 ABV op zichzelf en in onderlinge samenhang bezien, niet het evenwicht tussen de uit de overeenkomst voortvloeiende rechten en verplichtingen van de partijen ten nadele van [eisende partij 3] en [eisende partij 2] verstoren. Dit geldt temeer, indien genoemde artikelen worden bezien in samenhang met artikel 2 lid 1 en artikel 35 lid 1 ABV, waarin de (eveneens in verregaande mate ‘gereguleerde’) bancaire zorgplicht het leidende principe is. Anders dan [eisende partij 3] en [eisende partij 2] stellen, zijn zij dus niet overgeleverd aan de willekeur van Rabobank.

4.11.

Verder geldt in het algemeen dat van een rekeninghouder redelijkerwijs mag worden verwacht dat hij die informatie en documenten aanlevert die de bank nodig heeft om naar behoren te kunnen functioneren binnen het betalingsverkeersysteem en te kunnen voldoen aan de op haar toepasselijke wet- en regelgeving. Dat zou ook gelden indien de ABV niet in een dergelijke plicht zouden voorzien, zodat de ABV [eisende partij 3] en [eisende partij 2] niet in een minder gunstige positie plaatsen dan die welke uit het geldende recht voortvloeit. De bedingen zijn voor een normaal geïnformeerde en redelijk omzichtige en oplettende consument dusdanig duidelijk en begrijpelijk geformuleerd dat (ook) [eisende partij 3] en [eisende partij 2] de mogelijke gevolgen die voor hen uit de overeenkomst voortvloeien - waaronder het geven van informatie en documentatie in het kader van het in de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (hierna: Wwft) bedoelde cliëntonderzoek - hebben kunnen inschatten. Rabobank kon er redelijkerwijs vanuit gaan dat [eisende partijen] . desbetreffende bedingen zouden aanvaarden indien daarover op eerlijke en billijke wijze afzonderlijk was onderhandeld. Bij het voorgaande is tenslotte niet zonder belang dat, zoals Rabobank heeft aangevoerd, de ABV in overleg met onder meer de Consumentenbond zijn opgesteld. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de bedingen niet onredelijk bezwarend en evenmin oneerlijk zijn, zodat voor gehele of gedeeltelijke vernietiging daarvan geen grond bestaat.

4.12.

Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het primair onder 1 en 2 gevorderde niet toewijsbaar is. Omdat van gehele of gedeeltelijke vernietiging van artikel 2 lid 2 ABV en /of artikel 3 ABV geen sprake is, is ook het subsidiair onder 1 en 2 gevorderde niet-toewijsbaar. Daarbij komt dat, anders dan [eisende partijen] . veronderstellen, de Wwft niet de Nederlandse implementatie is van Richtlijn 2018/1673 (door [eisende partijen] . ook aangeduid als Richtlijn 2016/1673). Richtlijn 2018/1673 ziet op de strafrechtelijke bestrijding van het witwassen van geld, die in Nederland in diverse strafrechtelijke wet- en regelgeving (niet zijnde de Wwft) is geïmplementeerd.

Herstel en continuering bankrelatie?

4.13.

Volgens [eisende partijen] . voert Rabobank een publiekrechtelijke taak uit en behartigt zij publiekrechtelijke belangen. Zij treedt op als hulppersoon van de overheid. De delegatie van publieke taken aan private partijen zoals Rabobank voldoet echter niet aan de vereisten van legaliteit, proportionaliteit en subsidiariteit en doet afbreuk aan de rechtsbescherming van burgers. Dat er in de onderneming van [eisende partij 1] een contante geldstroom is, is geheel legitiem; contant geld is een wettig betaalmiddel, klanten mogen contant betalen - haar zakelijke klanten worden ook zelf vaak contant betaald - en de stijging van de omzet is goed te verklaren (coronapandemie en warmere zomers). [eisende partijen] . hebben voor de herkomst van het geld redelijke, met diverse documenten (kasboek en facturen) onderbouwde verklaringen gegeven en de contante geldstroom transparant gemaakt. Rabobank heeft haar stelling dat de omvang van de contante stortingen opvallend zou zijn op geen enkele manier onderbouwd. Het is niet aan [eisende partijen] . om aannemelijk te maken of zelfs te bewijzen dat het geld niet uit enig misdrijf afkomstig is. Hoewel Rabobank [eisende partijen] . geen enkel concreet verwijt met betrekking tot betrokkenheid bij enig crimineel doen of nalaten heeft gemaakt en ook niet kan maken en [eisende partijen] . aan Rabobank maximaal hun medewerking aan de uitvoering van het cliëntonderzoek hebben verleend, worden [eisende partijen] ., ten onrechte, gecriminaliseerd door Rabobank. Zij worden gemerkt als ongewenste elementen in het financieel stelsel. Er is geen reëel en concreet witwasrisico om de beëindiging van de relatie te rechtvaardigen. Er was geen aanleiding om cliëntonderzoek te doen. Dat het cliëntonderzoek gebrekkig is uitgevoerd en niet kon worden afgerond, is aan (de strenge eisen ten aanzien van aanlevering van gegevens in een bepaalde digitale vorm van) Rabobank te wijten. Rabobank was daarmee nog niet verplicht om de relatie te beëindigen. Bovendien accepteerde [eisende partij 1] al voor de opzegging geen coupures meer van € 200,00 en € 500,00 en heeft zij haar facturen voor contante betalingen op aanraden van Rabobank aangepast, waarmee zij het risico voor Rabobank heeft gemitigeerd. Ten onrechte verlangt Rabobank van [eisende partij 1] dat zij vastlegt welke klanten met welke biljetten betalen, omdat daarvoor geen wettelijke grondslag bestaat. Rabobank maakt inbreuk op de fundamentele grondrechten van [eisende partijen] .; zij handelt in strijd met het Europees handvest, het EVRM en de bancaire zorgplicht. Dit is onrechtmatig. Ook beroept Rabobank zich ten onrechte op de contractsvrijheid. Van contractsvrijheid is, gelet op de in artikel 5 Wwft opgenomen be ëindigingsverplichting ingeval van een witwasrisico, geen sprake. Bovendien is opzegging van de bancaire relatie naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar. De omstandigheid dat [eisende partijen] . ook beschikken over een bankrekening bij ING, doet aan het voorgaande niet af, omdat het een kwestie van tijd is dat ten aanzien van die bankrekening eenzelfde geschil ontstaat. Het gevolg daarvan is dat het voor [eisende partijen] . niet of nauwelijks meer mogelijk is financiële diensten en producten af te nemen en zij zodoende niet meer kunnen deelnemen aan het maatschappelijk verkeer, wat een onaanvaardbare (straf)sanctie is. Daarbij komt dat [eisende partij 3] en [eisende partij 2] het contante geld niet thuis willen bewaren en dat willen kunnen onderbrengen bij meerdere banken. Van een ‘fair balance’ is geen sprake. Rabobank heeft de bankrelatie niet beëindigd omdat zij in enig eigen vermogensrechtelijk belang is getroffen. Voor zover Rabobank al een belang had bij de opzegging van de relatie, weegt dit belang volgens [eisende partijen] . niet op tegen hun belangen.

4.14.

Volgens Rabobank oefent zij niet een (al dan niet gedelegeerde) publiekrechtelijke bevoegdheid/taak uit. Dat op Rabobank een meldingsplicht ten aanzien van ongebruikelijke transacties rust, maakt niet dat zij enige opsporingsbevoegdheid heeft of fungeert als (verlengstuk van een) opsporingsinstantie. Banken zijn ‘beheerders van het financieel systeem’ en zij moeten, met inachtneming van de op dit systeem rustende wet- en regelgeving (vnl. Wwft en de Wet op het financieel toezicht), als poortwachter daarvan optreden. Deze rol werkt door in de private verhouding van partijen. Banken moeten waken voor de integriteit van de financiële sector. Daartoe rust op hen een wettelijke verplichting om cliëntonderzoeken uit te voeren. Het doel hiervan is dat banken geen relaties hebben c.q. houden met partijen die het vertrouwen in de bank en de sector kunnen schaden. Als het cliëntonderzoek niet kan worden afgerond, dan mag geen zakelijke relatie worden aangegaan dan wel moet deze worden beëindigd. Het cliëntonderzoek, wat geen opsporingstaak is, omvat ook een onderzoek naar de herkomst van gelden en het voortdurend monitoren van transacties. Indien de herkomst van de gelden niet is te achterhalen, kan dat betekenen dat een instelling onvoldoende invulling kan geven aan haar wettelijke verplichtingen en het cliëntonderzoek niet kan afronden. Het bestaan van de Wwft is een gegeven, ook in deze procedure, die zich niet leent voor toetsing van de Wwft aan Europese regelgeving. Voor zover in de wet- en regelgeving al sprake zou zijn van inbreuken, dienen [eisende partijen] . zich te wenden tot de wetgever in plaats van tot Rabobank. De (grondslag voor de) beëindiging van de bancaire relatie is niet in strijd met het EVRM en/of het Europees handvest en is evenmin onrechtmatig. Contante geldstromen brengen een verhoogd witwasrisico met zich. Veelal is de herkomst van de gelden niet of lastig te traceren en het voorhanden hebben van grote contante geldbedragen is niet gebruikelijk. Bij [eisende partij 1] was sprake van forse contante stortingen, zowel wat betreft omvang als wat betreft de aard van de coupures. In de periode 2015 tot en met september 2021 bedroegen de door [eisende partij 1] bij Rabobank gestorte contante bedragen tussen 22% en 34,5% van haar omzet op rekening. Gelet op de coronapandemie en de branche waarin [eisende partij 1] actief is, ligt de omvang van de contante transacties - oplopend van € 255.525,00 in 2015 tot € 2.869.725,00 in 2020 - niet voor de hand en is de aard van de coupures opvallend. Rabobank heeft niet van [eisende partij 1] verlangd dat zij bepaalde coupures weigert. Rabobank heeft niet ongelimiteerd documenten bij [eisende partijen] . opgevraagd. Rabobank heeft [eisende partijen] . veelvuldig om nadere verklaringen en onderbouwingen van de contante geldstromen gevraagd, om vast te kunnen stellen dat de transacties verklaarbaar zijn, passen binnen de onderneming en haar doel en aannemelijk is dat er geen sprake is van overtreding van wet- en regelgeving en het handhaven van de relatie met [eisende partijen] . geen onaanvaardbaar (integriteit)risico met zich brengt. [eisende partijen] . hebben geen plausibele verklaring gegeven waarmee voldoende aannemelijk was dat de gelden niet afkomstig waren van fraude en in verband konden worden gebracht met criminele activiteiten. Weliswaar hebben [eisende partijen] . Rabobank voorzien van tal van informatie (vnl. vele facturen), maar het gaat er niet om welke facturen/orders contant betaald zijn. De informatie van [eisende partijen] . gaf onvoldoende inzicht in de herkomst van de gelden en de plausibiliteit van de stortingen in omvang en coupures. Omdat Rabobank niet in staat was haar cliëntonderzoek af te ronden, moest zij tot beëindiging van de bancaire relatie overgaan. Zij heeft [eisende partijen] . nimmer getypeerd als criminelen c.q. witwassers en evenmin heeft Rabobank gesteld dat [eisende partijen] . maar uitputtend moesten bewijzen dat zij onschuldig zijn. Dat [eisende partijen] . klaarblijkelijk specifieke transacties niet nader wilden verklaren, is een keus van [eisende partijen] . Dit ligt in hun risicosfeer, wat ook geldt voor de omstandigheid dat voor de stortingen kennelijk geen plausibele verklaring is te geven. Ook los van de ABV geldt, op grond van artikel 6:2 BW , dat [eisende partijen] . gehouden is Rabobank in staat te stellen aan de op haar rustende wettelijke verplichtingen te voldoen. [eisende partijen] . kunnen niet verlangen dat Rabobank wettelijke verplichtingen aan haar laars lapt. Rabobank heeft gebruik gemaakt van de opzeggingsbevoegdheid die partijen zijn overeengekomen en heeft daarbij de wederzijdse belangen afgewogen. De opzegging van de bancaire relatie is niet naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar. Voortzetting van de relatie was ook niet meer aan de orde vanwege de ontstane vertrouwensbreuk. Rabobank is niet verplicht en van haar kan niet worden verlangd om met [eisende partijen] . te blijven contracteren, laat staan dat zij in ingeval van voortzetting van de relatie geen invulling meer zou mogen geven aan haar wettelijke en contractuele taken. [eisende partijen] . hebben bij hun vordering geen belang, omdat zij door Rabobank of derden niet zijn gemerkt als financiële criminelen of ongewenste elementen in het financieel stelsel en zij evenmin zijn opgenomen in één of ander registratiesysteem. [eisende partijen] . bankieren ook elders, zodat zij kunnen blijven deelnemen aan het maatschappelijk verkeer, aldus Rabobank.

Toetsingskader beëindiging bankrelatie

4.15.

Banken hebben op grond van de Wwft - die de Nederlandse implementatie is van Richtlijn 2015/849 - een verantwoordelijkheid bij het signaleren van zogenoemde financieel-economische criminaliteit en andere integriteitsrisico’s. Zij moeten zoveel mogelijk voorkomen dat het financiële systeem voor oneigenlijke doelen wordt misbruikt. Daartoe moeten zij onderzoek doen naar hun cliënten en de verzamelde informatie actueel houden (artikel 3 e.v. Wwft ). Dit is geen publiekrechtelijke taak en van optreden als hulppersoon van de overheid is geen sprake. De Wwft schrijft niet (per geval) voor hoe het cliëntenonderzoek moet worden verricht, maar wel tot welk resultaat het onderzoek moet leiden. Als een bank onvoldoende inhoud kan geven aan haar verplichting om cliëntonderzoek uit te voeren - waarmee het risico van misbruik van de door haar aangeboden producten en diensten niet is te overzien - moet zij de relatie met die cliënt beëindigen (artikel 5 lid 3 Wwft). Het is voor de beëindiging van de relatie niet noodzakelijk dat er concrete bewijzen zijn dat de cliënt betrokken is bij criminele activiteiten. Banken hebben geen formele opsporingsbevoegdheden en zijn voor het cliëntenonderzoek afhankelijk van informatie uit openbare bronnen en informatie van de cliënt zelf. De cliënt is verplicht de bank te voorzien van de nodige informatie over - onder meer - zijn activiteiten (artikel 2 lid 2 en artikel 3 ABV ).

4.16.

Bij de beoordeling van de rechtsgeldigheid van de beëindiging door een bank van de relatie met haar cliënt is het van belang om onderscheid te maken tussen enerzijds het geval waarin de bank zich op grond van artikel 5 lid 3 Wwft verplicht acht de relatie te be ëindigen en anderzijds de gevallen waarin van zo’n risico niet is gebleken, maar de bank om andere redenen de relatie wenst te beëindigen (gerechtshof Amsterdam 29 oktober 2019, ECLI:NL:GHAMS:2019:3898). Het is aan de bank om voldoende aannemelijk te maken dat zij op grond van artikel 5 lid 3 Wwft verplicht is de relatie met de cli ënt te beëindigen.

4.17.

De rechtsgeldigheid van de beëindiging door een bank van de relatie met haar cliënt, anders dan op grond van artikel 5 lid 3 Wwft , moet worden beoordeeld aan de hand van de overeenkomst tussen de bank en de cliënt en de maatstaf van artikel 6:248 lid 2 BW. Hierbij is van belang dat de bank op grond van de overeenkomst zowel een ruime opzeggingsbevoegdheid heeft (artikel 35 ABV ) als dat zij zorgvuldig handelt en zo goed mogelijk rekening houdt met de belangen van de cliënt (artikel 2 lid 1 ABV). De reikwijdte van de ze zorgplicht hangt af van de omstandigheden van het geval en kan ook de belangen van derden omvatten. De toets van artikel 6:248 lid 2 BW ziet op de vraag of het gebruik door de bank van haar opzeggingsbevoegdheid - gegeven de verdere inhoud van de overeenkomst, de relevante omstandigheden van het geval en de belangen van partijen bij het gebruik van die opzeggingsbevoegdheid - naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar moet worden geacht (Hoge Raad 10 oktober 2014, ECLI:NL:HR:2014:2929, ING/De Keijzer Beheer). Het is aan de cliënt om voldoende feiten en omstandigheden te stellen en aannemelijk te maken dat, gelet op alle omstandigheden van het geval, het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar moet worden geacht dat de bank gebruik maakt van haar contractuele opzeggingsbevoegdheid. Desbetreffende overeenkomsten zijn te beschouwen als duurovereenkomsten voor onbepaalde tijd, die voorzien in een regeling van opzegging waarbij iedere partij in beginsel op elk moment kan opzeggen. In dat geval kan uit de aanvullende werking van de redelijkheid en billijkheid (artikel 6:248 lid 1 BW) voortvloeien dat aan die opzegging nadere eisen worden gesteld (vgl. Hoge Raad 2 februari 2018, ECLI:NL:HR:2018:141). De toetsing van de opzegging moet naar de omstandigheden ten tijde van de opzegging (ex tunc) plaatsvinden.

Opzeggingsbrief

4.18.

Bij brief van 14 oktober 2021 (zie hiervoor onder 2.23.) heeft Rabobank de relatie met [eisende partijen] . opgezegd. In die brief heeft Rabobank, onder verwijzing naar artikel 35 ABV en artikel 5 lid 3 Wwft - kort gezegd - vermeld dat zij zich genoodzaakt ziet de relatie op te zeggen, omdat haar vragen over de bankactiviteiten van [eisende partij 1] en de herkomst van de gelden op haar rekening onvoldoende zijn beantwoord en omdat door [eisende partij 2] een onacceptabele uitlating naar een van de medewerkers van Rabobank is gedaan.

De vragen van Rabobank en de beantwoording daarvan door [eisende partijen] .

4.19.

Het mag zo zijn dat [eisende partij 1] , ook binnen haar eigen branche, (veel) meer dan gemiddeld gebruik maakt van contant geld en dat contant geld in het algemeen een hoger witwasrisico heeft dan giraal geld, maar dat laat onverlet dat - zoals [eisende partijen] . hebben aangevoerd - contant geld een wettig en vanuit economisch perspectief belangrijk betaalmiddel is en dat [eisende partij 1] voorafgaand aan de opzegging al geen coupures van € 200,00 en € 500,00 meer accepteerde. Dat bij [eisende partijen] . sprake is van een bedrijfsvoering die niet aan de daaraan in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs te stellen eisen voldoet, zoals een onbehoorlijke of ondeugdelijke administratie, is gesteld nog gebleken. Rabobank heeft niet of onvoldoende concreet aangegeven wat, en op grond waarvan, [eisende partijen] . nog meer hadden moeten doen om witwasrisico’s in de bedrijfsvoering te verminderen of weg te nemen. Hoe begrijpelijk en legitiem het streven van Rabobank naar risicominimalisatie en -beheersing ook mag zijn - in welk opzicht haar wens om contante betalingen zoveel mogelijk te vermijden (vervangen door bijvoorbeeld pinbetalingen) goed te begrijpen is - de strekking van de Wwft is niet dat banken van cliënten als [eisende partij 1] feitelijk verlangen dat zijzelf ook Wwft-cliëntonderzoek uitvoeren. Op [eisende partij 1] rust immers geen verplichting om onderzoek te doen naar de herkomst van het (contante) geld waarmee haar klanten haar betalen. Dat gedurende het cliëntonderzoek van Rabobank niet al haar vragen tot haar volle tevredenheid zijn beantwoord, rechtvaardigt niet de conclusie dat Rabobank het wettelijk verplichte cliëntonderzoek niet heeft kunnen afronden en dat zij tot beëindiging van de relatie is verplicht. De rechtbank is van oordeel dat [eisende partijen] . in voldoende mate haar medewerking aan het cliëntonderzoek hebben verleend. Er is geen enkele aanleiding om te veronderstellen dat [eisende partijen] . witwassen en/of bewust witwassen faciliteren. De enkele omstandigheid dat er veel contant geld binnen [eisende partij 1] omgaat, maakt het voorgaande niet anders. Niet is komen vast te staan dat [eisende partijen] . in het kader van het cliëntonderzoek of tijdens deze procedure onjuiste of onvolledige informatie aan Rabobank hebben verschaft, zodanig dat dit opzegging van de overeenkomsten en beëindiging van de relatie rechtvaardigt.

De uitlatingen van [eisende partij 2] van 14 september 2021

4.20.

De rechtbank is van oordeel dat de uitlatingen van [eisende partij 2] op zichzelf en in samenhang met het voorgaande, onvoldoende grond vormen om anders te oordelen (vgl. artikel 6:265 lid 1 BW, voor zover al van toepassing ). Daarbij komt dat nadat [eisende partij 2] betreffende uitlatingen heeft gedaan, zij ook zelf heeft ingezien dat deze onbehoorlijk waren en daarvoor haar excuses heeft aangeboden.

Belangen van partijen

4.21.

Een afweging van de belangen van partijen leidt niet tot een ander oordeel. Hierbij is met name van belang dat het zonder betaalrekening vrijwel niet mogelijk is om te kunnen deelnemen aan het maatschappelijk verkeer en om een bedrijf te kunnen exploiteren (vgl. Hoge Raad 5 november 2021, ECLI:NL:HR:2021:1652). Het mag zo zijn dat, zoals Rabobank heeft aangevoerd, [eisende partijen] . beschikken over een bankrekening bij ING, maar op zichzelf is dit onvoldoende om de beëindiging van de relatie te kunnen rechtvaardigen. Daarbij komt dat [eisende partijen] . in dit verband hebben aangevoerd dat te verwachten is dat ook ING tot een vergelijkbaar cliëntonderzoek als door Rabobank uitgevoerd zal overgaan met mogelijk opzegging van desbetreffende overeenkomst en relatie tot gevolg - temeer als Rabobank in deze procedure in het gelijk wordt gesteld - waardoor zij feitelijk helemaal geen betaalrekening meer hebben. Rabobank heeft dit niet weersproken. Evenmin heeft Rabobank de stelling van [eisende partijen] . - dat [eisende partij 1] omzet zal mislopen als zij geen contante betalingen meer accepteert - voldoende weersproken.

4.22.

De rechtbank is, in de gegeven omstandigheden, van oordeel dat niet is komen vast te staan dat Rabobank op grond van artikel 5 lid 3 Wwft verplicht was om de relatie te be ëindigen en dat zij de in artikel 35 ABV vastgelegde bevoegdheid daartoe redelijkerwijs niet heeft kunnen en mogen uitoefenen. Dit betekent dat het onder 3 gevorderde bevel toewijsbaar is.

4.23.

Bij deze stand van zaken hebben [eisende partijen] . geen belang meer, althans onvoldoende belang, bij de onder 3 en 4 gevorderde verklaringen voor recht.

Verbod tot opnieuw opzeggen bankrelatie en/of tot verdere bevraging van [eisende partijen] .?

4.24.

Het voorgaande laat onverlet dat het voor Rabobank van essentieel belang is dat integer gebruik van bancaire producten en diensten wordt gewaarborgd, ter voorkoming van financiële en andere schade (zoals boetes, reputatieschade en verlies van vertrouwen in de financiële sector). Dit is ook een maatschappelijk belang en daarmee ook een indirect belang van [eisende partijen] . Hoewel de wens van [eisende partijen] ., om geen informatie en documentatie meer aan Rabobank te hoeven geven, in de gegeven omstandigheden alleszins begrijpelijk is, weegt dit belang niet op tegen het gerechtvaardigde en zwaarwegende belang van Rabobank. De rechtbank acht de onder 5 en 6 gevorderde verboden te ruim om te kunnen worden toegewezen en daarbij komt dat er geen aanleiding is om te veronderstellen dat Rabobank bij een eventueel toekomstig cliëntonderzoek bij [eisende partijen] . aan de strekking van dit vonnis voorbij zal gaan.

Proceskosten

4.25.

Rabobank zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eisende partijen] . worden begroot op:

- dagvaarding € 125,03

- griffierecht € 676,00

- salaris advocaat € 1.198,00 (2 punten × tarief € 598,00)

Totaal € 1.997,03.

5 De beslissing

De rechtbank

5.1.

beveelt Rabobank de bankrelatie met [eisende partijen] . te herstellen en te continueren door het aanbieden van de diensten die vóór de opzegging werden verleend door middel van de volgende producten:

- Rekening Courant met rekeningnummer [rekeningnummer 2] ;

- Rabo InternetSparen met rekeningnummer [rekeningnummer 3] ;

- Volmachtovereenkomsten;

- Rabo PinBox met overeenkomstnummer [nummer 1] ;

- Elektronische Distributieovereenkomst;

- Rabo BedrijfsSpaarRekening met rekeningnummer [rekeningnummer 4] ;

- Rabo TotaalRekening met rekeningnummer [rekeningnummer 5] ,

5.2.

veroordeelt Rabobank in de proceskosten, aan de zijde van [eisende partijen] . tot op heden begroot op € 1.997,03,

5.3.

verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,

5.4.

wijst het meer of anders gevorderde af.

Dit vonnis is gewezen door mr. H.F.R. van Heemstra en in het openbaar uitgesproken op 1 februari 2023.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature