Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:

Inhoudsindicatie:

De rechtbank veroordeelt een 20-jarige man uit Nijmegen voor een poging tot zware mishandeling. De man moet een taakstraf van 240 uur uitvoeren. Daarbij moet hij een schadevergoeding aan het slachtoffer betalen.

Uitspraak



RECHTBANK GELDERLAND

Team strafrecht

Zittingsplaats Zutphen

Parketnummer: 05/271958-21

Datum uitspraak : 12 januari 2023

Tegenspraak

vonnis van de meervoudige kamer

in de zaak van

de officier van justitie

tegen

[verdachte] ,

geboren op [geboortejaar 2002] in [geboorteplaats] ,

wonende aan het [adres] .

Raadsman: mr. M.J. Lamers, advocaat in Utrecht.

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op een openbare terechtzitting.

1 De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:

1

hij op of omstreeks 9 oktober 2021, in de gemeente Nijmegen, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om een persoon genaamd [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, terwijl die [slachtoffer] al dan niet op de grond lag en/of werd vastgehouden, die [slachtoffer] meermalen, met kracht met zijn geschoeide voet(en) in het gezicht en/althans op/tegen het hoofd, heeft geschopt en/of getrapt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou

kunnen leiden:

hij op of omstreeks 9 oktober 2021, in de gemeente Nijmegen, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, terwijl die [slachtoffer] al dan niet op de grond lag en/of werd vastgehouden, die [slachtoffer] meermalen, met kracht met zijn geschoeide voet(en) in het gezicht en/althans op/tegen het hoofd, heeft geschopt en/of getrapt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of

zou kunnen leiden:

hij op of omstreeks 9 oktober 2021, in de gemeente Nijmegen, openlijk, te weten op de openbare weg de Karrengas, in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [slachtoffer] door het opzettelijk aanvallen van en/of vastgrijpen en/of vasthouden van die [slachtoffer] en/of door het ten val brengen van die [slachtoffer] en/of door het slaan en/of stompen en/of schoppen en/of trappen van die [slachtoffer] terwijl dit door hem gepleegde geweld enig lichamelijk letsel, te weten aangezichtsletsel, voor die [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad;

meest subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht

of zou kunnen leiden:

hij op of omstreeks 9 oktober 2021, in de gemeente Nijmegen, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen een persoon genaamd [slachtoffer] heeft mishandeld door deze meermalen, althans eenmaal te stompen en/of te slaan en/of te schoppen en/of te trappen.

2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder feit 1 primair tenlastegelegde, maar niet dat hij dit feit in vereniging met een of meer anderen heeft gepleegd.

Het standpunt van de verdediging

De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder feit 1 primair tenlastegelegde, omdat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is voor het bestanddeel ‘opzettelijk van het leven beroven’. De kracht en de impact van de trappen waren immers beperkt, één trap raakte de zijkant van het hoofd van het slachtoffer terwijl verdachte zacht schoeisel droeg en bovendien is er geen specifiek letsel ontstaan bij het slachtoffer.

Verdachte dient ook te worden vrijgesproken van het onder feit 2 subsidiair tenlastegelegde, omdat het handelen van verdachte en de impact van de trappen duidelijk onvoldoende zijn om te moeten vrezen voor zwaar lichamelijk letsel als bedoeld in artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht. Er is geen bewijsmiddel waaruit kan blijken dat de trap(pen) zo hard zijn geweest dat de kans op zwaar lichamelijk letsel aanmerkelijk is geweest, aldus de raadsman.

Beoordeling door de rechtbank

Aangever [slachtoffer] heeft op 9 oktober 2021 verklaard dat hij over het Karrengas in Nijmegen liep en toen een groepje van vier personen zag lopen. Dit groepje bestond uit twee jongens en twee meisjes. Hij riep iets naar één van de meisjes en daarna kreeg hij ruzie met genoemde jongens en ontstond er een vechtpartij. Hij weet niet meer wat er verder is gebeurd. Zijn eerstvolgende herinnering is dat hij in de ambulance lag en onder andere pijn had aan zijn, hoofd, gezicht en lip.

Een verbalisant heeft beschreven dat hij op de camerabeelden van de vechtpartij drie mannen zag, die hij als volgt omschrijft:

- man 1: deze man is gekleed in een bruin/beige gekleurde trui, een lichtkleurige broek en witte schoenen. Uit onderzoek bleek dat dit aangever [slachtoffer] is;

- man 2: deze man is gekleed in een wit T-shirt met korte mouwen, een donkerkleurige broek en witte schoenen;

- man 3: deze man is gekleed in een wit T-shirt met korte mouwen en een donkerkleurige kraag, een donkerkleurige broek en donkerkleurige schoenen. Uit onderzoek bleek dat dit medeverdachte [medeverdachte] is.

Op de camerabeelden is te zien dat aangever tegen een auto stond aangeleund. Een vrouw stond op dat moment voor aangever en duwde hem tegen zijn borst. Een andere vrouw nam haar mee en vervolgens ging man 2 in gesprek met aangever. Aangever sloeg vervolgens met zijn vuist man 2 tegen zijn gezicht, waarna een vechtpartij tussen hen ontstond. Zij vielen hierbij op de grond en bleven elkaar vasthouden. Man 3 schopte daarna meerdere malen met zijn rechtervoet in de richting van en tegen het hoofd van aangever.

Verdachte [verdachte] was bij zijn aanhouding gekleed in een donkerkleurige spijkerbroek en een wit T-shirt met korte mouwen. Het T-shirt had twee smalle rode banen, lopend vanuit de kraag over de schouder en de mouwen. De kraag was donker van kleur. Een verbalisant zag dat dit soortgelijke kleding is als de kleding van de persoon die op voornoemde camerabeelden is te zien en richting het hoofd van de aangever trapte.

Verdachte heeft verklaard dat hij de persoon is die op de camerabeelden is te zien met het witte shirt met rode banen over de armen/schouders, een donkere broek en donkerkleurige schoenen.

Op de camerabeelden heeft de rechtbank waargenomen dat aangever eerst met zijn vuist [medeverdachte] tegen zijn gezicht sloeg. Aangever werkte [medeverdachte] vervolgens met een heupzwaai tegen de grond en daarna ontstond er een worsteling op de grond. De rechtbank heeft waargenomen dat verdachte zich daarna om deze twee personen beweegt die op de grond met elkaar in gevecht zijn en daarbij meermaals richting aangever trapt. Verdachte trapt de eerste keer met kracht omlaag met zijn rechtervoet tegen de voor-/of zijkant van het hoofd van aangever, waarbij dat hoofd meebeweegt met de trap. Daarna probeert hij te trappen maar houdt hij in omdat hij er niet goed bij kan. Vervolgens trapt hij omlaag richting de achterkant van het hoofd, waarna aangever met zijn handen naar zijn hoofd lijkt te grijpen. Dan volgt een zijwaartse trap van verdachte waarvan niet te zien is of deze aangever raakt. Aangever haalt vervolgens met kracht met zijn rechterarm naar het hoofd van [medeverdachte] uit, maar mist dat hoofd. Aangever valt daarbij voorover en eindigt op de grond. Vervolgens lijkt verdachte met een springende beweging met zijn rechtervoet te trappen in de richting waar het hoofd van aangever zich bevindt. Dat hoofd bevindt zich op dat moment achter het lichaam van [medeverdachte] en het is niet zichtbaar of verdachte het hoofd raakt. Vervolgens pakt [medeverdachte] aangever vast en trapt verdachte in de richting van het hoofd van aangever. Waar die trap precies terecht komt is niet te zien. Daarna geeft verdachte nog drie trappen met aanzienlijke kracht in de richting van aangever. Met de tweede van die drie trappen raakt hij het hoofd van aangever. In totaal heeft verdachte 9 keer getrapt.

Verdachte heeft verklaard dat aangever erg agressief was en dat hij bang was om zelf ook klappen te krijgen. Hij was in paniek en had zichzelf niet onder controle. Verdachte wilde aangever en zijn vriend stoppen en daarom trapte hij. Hij trapte niet gericht naar het hoofd van aangever. Hij heeft verklaard dat hij op de camerabeelden wel zag dat hij aangever op zijn hoofd heeft geraakt. Hij heeft ontkend dat het zijn bedoeling was om aangever van diens leven te beroven.

Feit 1 primair

De rechtbank ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op de dood van het slachtoffer. Verdachte heeft, zoals gezegd, ontkend dat het zijn bedoeling was om aangever van het leven te beroven. Het dossier bevat daartoe ook geen aanwijzingen. De rechtbank is van oordeel dat daarom niet kan worden vastgesteld dat er sprake was van zogenoemd ‘vol opzet’ op de dood van aangever.

Het voorwaardelijk opzet op de dood kan evenwel bewezen worden geacht indien verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat aangever door het geven van de trappen zou komen te overlijden. Het is een feit van algemene bekendheid dat het met kracht tegen een hoofd trappen kan leiden tot de dood van het slachtoffer. De vraag of de kans hierop als aanmerkelijk kan worden aangemerkt is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij onder meer de kracht van de trap en de plaats waar de trap terecht komt redengevend zijn.

Het dossier bevat naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende informatie om vast te kunnen stellen dat de geweldshandelingen van verdachte van een dusdanige kracht waren en/of dat de omstandigheden zodanig waren dat een aanmerkelijke kans bestond dat aangever zou komen te overlijden. Uit de camerabeelden volgt dat verdachte weliswaar het hoofd van aangever enkele malen heeft geraakt, maar niet op welke plaats van het hoofd verdachte aangever heeft geraakt en dit is ook niet voldoende duidelijk te zien op de camerabeelden. De rechtbank komt daarom tot de conclusie dat voorwaardelijk opzet op de dood niet kan worden vastgesteld.

De rechtbank spreekt verdachte daarom vrij van de onder feit 1 primair tenlastegelegde poging tot doodslag.

Feit 1 subsidiair

De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of op grond van de hierboven genoemde bewijsmiddelen wel bewezen kan worden dat verdachte heeft geprobeerd aangever zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. De rechtbank overweegt hierover als volgt.

Wanneer met kracht met geschoeide voet een trap tegen het hoofd aan wordt gegeven, bestaat naar algemene ervaringsregels een aanmerkelijke kans op het intreden van zwaar lichamelijk letsel. Verdachte heeft door zijn handelen, bestaande uit het meermaals met kracht tegen het hoofd van aangever trappen, de aanmerkelijke kans aanvaard dat aangever daarbij zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Verdachte heeft deze kans bewust aanvaard, waarmee hij voorwaardelijk opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij aangever.

De subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling acht de rechtbank dan ook wettig en overtuigend bewezen.

3 De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder feit 1 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:

hij op of omstreeks 9 oktober 2021, in de gemeente Nijmegen, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, terwijl die [slachtoffer] al dan niet op de grond lag en/of werd vastgehouden, die [slachtoffer] meermalen, met kracht met zijn geschoeide voet(en) in het gezicht en/althans op/tegen het hoofd heeft geschopt en/of getrapt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.

Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.

Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4 De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:

feit 1 subsidiair:

poging tot zware mishandeling

5 De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6 De strafbaarheid van de verdachte

Het standpunt van de verdediging

De raadsman heeft primair bepleit dat verdachte handelde uit noodweer en daarom ten aanzien van het onder feit 1 primair en subsidiair tenlastegelegde dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.

De raadsman heeft zich subsidiair op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder feit 1 primair en subsidiair tenlastegelegde omdat overschrijding van de grenzen van proportionaliteit en subsidiariteit het gevolg is geweest van een hevige gemoedsbeweging, die werd veroorzaakt door de wederrechtelijke aanranding. De rechtbank bespreekt dit verweer echter in het kader van de derde hoofdvraag van artikel 350 van het Wetboek van Strafvordering nu in het onderhavige geval een geslaagd beroep op noodweerexces zal betekenen dat verdachte niet strafbaar is en daarom moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging.

De beoordeling door de rechtbank

De rechtbank gaat uit van de volgende, aan wettige bewijsmiddelen ontleende, feiten en omstandigheden.

Nadat er een ruzie was ontstaan sloeg aangever eerst met zijn vuist een vriend van verdachte, te weten [medeverdachte] , tegen zijn gezicht. Aangever werkte deze [medeverdachte] vervolgens met een heupzwaai tegen de grond en daarna ontstond er tussen hen een worsteling op de grond. Verdachte trapt daarop aangever met kracht tegen zijn hoofd. Aangever haalt op enig moment met kracht met zijn rechterarm naar het hoofd van [medeverdachte] uit, maar mist dat hoofd. Kort daarna trapt verdachte aangever nogmaals met kracht tegen zijn hoofd. In totaal trapt verdachte 9 keer richting aangever.

Naar het oordeel van de rechtbank kunnen de gedragingen van de aangever worden gekwalificeerd als een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van eens anders lijf – te weten die van [medeverdachte] – en was door de gedragingen van de aangever sprake van onmiddellijk dreigend gevaar voor een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van een anders lijf.

De verdediging tegen deze aanranding van [medeverdachte] was naar het oordeel van de rechtbank noodzakelijk in die zin, dat er geen zinvolle alternatieven bestonden waarvan het gebruik bovendien redelijkerwijs mocht worden gevergd van verdachte. Verdachte had zich aan de aanranding niet kunnen en moeten onttrekken door (bijvoorbeeld) te vluchten. Onder de gegeven omstandigheden kon niet van verdachte worden gevergd dat hij zou vluchten en [medeverdachte] achter zou laten terwijl die werd aangevallen door aangever.

Verdachte heeft naar het oordeel van de rechtbank echter de grenzen van de noodzakelijke verdediging overschreden door 9 maal richting aangever te trappen en in het bijzonder door daarbij meermalen met kracht tegen het hoofd van aangever te trappen. Op grond van de hiervoor vermelde feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat de gekozen gedragingen van verdachte – als verdedigingsmiddel – in onredelijke verhouding staan tot de ernst van de aanranding. Immers, aangever deelde één klap uit aan [medeverdachte] waarna een worsteling op de grond ontstond. Weliswaar probeerde aangever [medeverdachte] tijdens de worsteling ook te slaan, echter het meermalen met kracht tegen het hoofd van aangever trappen, beschouwt de rechtbank als grove overschrijding van de grenzen van de noodzakelijke verdediging.

Het beroep op noodweer wordt dan ook verworpen.

Op grond van de hiervoor vermelde feiten en omstandigheden is naar het oordeel van de rechtbank weliswaar aannemelijk geworden dat verdachte de hem verweten gedragingen heeft verricht in een situatie waarin, en op een tijdstip waarop, voor hem de noodzaak bestond tot verdediging van eens anders lijf tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. Echter, niet is aannemelijk geworden dat bij verdachte sprake is geweest van een hevige gemoedsbeweging als bedoeld in artikel 41, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht. Verdachte heeft weliswaar verklaard dat hij bang en in paniek was en zichzelf niet onder controle had, maar op de camerabeelden neemt de rechtbank die emoties niet waar. Daarop is berekenend handelen van verdachte waar te nemen: verdachte loopt naar aangever en [medeverdachte] die op de grond in een worsteling zijn geraakt en schopt tegen het hoofd van aangever. Hij maakt een omtrekkende beweging, om genoemde personen heen, en schopt opnieuw gericht tegen het hoofd. Hij houdt op enig moment in, waarna hij nogmaals een poging doet om te schoppen.

Verdachte is naar het oordeel van de rechtbank strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7 De overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 73 dagen, waarvan 60 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en een taakstraf van 200 uren subsidiair 100 dagen hechtenis.

Het standpunt van de verdediging

De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de rechtbank – in strafmatigende zin – rekening dient te houden de volgende omstandigheden. Verdachte heeft allereerst niet het initiatief genomen tot de ruzie; de aangever heeft eigen schuld aan het ontstaan daarvan. Het letsel van aangever is daarnaast beperkt. Verdachte is verder geen ‘vechtersbaas’, heeft geen justitiële documentatie en is sinds het onderhavige feit niet opnieuw met justitie in aanraking gekomen. Hij heeft zich goed aan de schorsingsvoorwaarden gehouden. Verdachte is daarnaast meermalen onverrichter zaken naar de rechtbank gekomen en de berechting heeft lang op zich laten wachten. Het voorarrest heeft bovendien een grote impact gehad op verdachte.

De raadsman heeft gesteld dat daarom aan verdachte geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf dient te worden opgelegd die langer is dan de tijd die hij reeds in voorarrest heeft doorgebracht. Indien een aanvullende straf passend en geboden wordt geacht, dient aan verdachte een taakstraf te worden opgelegd, aldus de raadsman. De raadsman heeft daarbij ter vergelijking verwezen naar het vonnis van de rechtbank Gelderland van 12 mei 2021, ECLI:NL:RBGEL:2021:2366. In deze zaak, waarin verdachte kortgezegd werd vrijgesproken van poging tot doodslag en werd veroordeeld voor poging tot zware mishandeling, heeft de rechtbank een taakstraf van 160 uren en een gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest opgelegd.

De beoordeling door de rechtbank

De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.

Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan poging tot zware mishandeling. Hij heeft aangever meerdere malen met geschoeide voet tegen zijn hoofd getrapt, ook terwijl aangever al op de grond lag en werd vastgehouden. Verdachte heeft hiermee inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van aangever. De rechtbank houdt daarbij rekening met de omstandigheid dat verdachte de vechtpartij niet begonnen is: aangever sloeg een vriend van de verdachte in het gezicht, bracht hem naar de grond en probeerde die vriend nog een keer te slaan.

De rechtbank weegt verder mee dat verdachte geen justitiële documentatie heeft en hij zich gedurende de schorsing van de voorlopige hechtenis heeft gehouden aan alle schorsingsvoorwaarden. Uit het reclasseringsrapport blijkt dat in het leven van verdachte voldoende beschermende factoren aanwezig zijn. Zo volgt verdachte bijvoorbeeld een opleiding en loopt stage. Het recidiverisico wordt ingeschat als laag. De reclassering heeft dan ook geadviseerd om verdachte een straf op te leggen die hem zo weinig mogelijk belemmert in zijn ontwikkeling. Een taakstraf is een betere optie dan een gevangenisstraf, aldus de reclassering. Oplegging van een voorwaardelijk strafdeel met bijzondere voorwaarden en reclasseringstoezicht vindt de reclassering niet nodig.

De rechtbank matigt de straf niet wegens het tijdsverloop van de berechting, omdat de redelijke termijn niet is overschreden en bovendien is de behandeling in eerste instantie aangehouden voor het horen van meerdere getuigen bij de rechter-commissaris, op verzoek van de verdediging zelf. De straf, opgelegd bij het vonnis waarnaar de raadsman heeft verwezen, is naar het oordeel van de rechtbank niet richtinggevend omdat in die zaak wel sprake was van een (aanzienlijke) overschrijding van de redelijk termijn en daar blijkens het vonnis bij bepaling van de straf rekening mee is gehouden.

De rechtbank heeft gekeken naar de aard en ernst van wat zij bewezen acht en gekeken naar wat in vergelijkbare gevallen gemiddeld aan straf wordt opgelegd. Op basis daarvan zou in deze zaak in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats zijn.

Alles overwegende – in het bijzonder de persoonlijke omstandigheden van verdachte en het eigen aandeel van aangever – zal de rechtbank aan verdachte geen (on)voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen maar een taakstraf. Gezien de ernst van het feit is dat wel een taakstraf van maximale duur, te weten 240 uren, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Een lagere straf, zoals bepleit door de raadsman, zou geen recht doen aan de ernst van de feiten en is daarom niet aan de orde. Naar het oordeel van de rechtbank verzet het zogenoemde ‘taakstrafverbod’ als bedoeld in artikel 22b van het Wetboek van Strafrecht zich niet tegen oplegging van (enkel) een taakstraf, omdat er geen sprake is van een ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit als bedoeld in artikel 22b, eerste lid sub a, van het Wetboek van Strafrecht. Het lichamelijk letsel van aangever is namelijk beperkt gebleven (zie in dit kader Kamerstukken II, 2009-2010, 32 169, nr.3, p. 8-10).

8 De beoordeling van de civiele vordering

De benadeelde partij [slachtoffer] heeft in verband met feit 1 een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert € 1.200 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.

Standpunten

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij kan worden toegewezen, met toekenning van de wettelijke rente, en vordert oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.

De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering moet worden verklaard omdat verdachte dient te worden vrijgesproken. Subsidiair heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat de vordering niet voldoende eenvoudig is om voor toewijzing in aanmerking te komen, althans dat de behandeling van deze vordering een te grote belasting voor het strafgeding oplevert. Het is te ingewikkeld om vast te stellen wat de schade precies is geweest en daarbij tevens de mate van eigen schuld van de benadeelde te betrekken, aldus de verdediging. De benadeelde partij dient daarom niet-ontvankelijk in de vordering te worden verklaard.

De verdediging heeft verder bepleit dat de gestelde schade onvoldoende is onderbouwd; er wordt gesteld dat er een scheur in de lip van aangever zat, maar volgens de huisarts zat er alleen een klein wondje op zijn lip.

Overweging van de rechtbank

Op basis van de genoemde bewijsmiddelen en wat ter zitting over de vordering is besproken, stelt de rechtbank vast dat de benadeelde partij door het bewezenverklaarde schade heeft geleden die binnen de categorieën van artikel 6:106 BW valt. Door het feit heeft de benadeelde immers lichamelijk letsel opgelopen.

Verdachte heeft gepoogd de benadeelde partij zwaar te mishandelen. Daarbij liep de benadeelde partij letsel op zoals blijkt uit de bij de vordering gevoegde medische gegevens. Uit de onderbouwing van de vordering blijkt dat het feit op de benadeelde partij een grote impact heeft gehad. Naar het oordeel van de rechtbank levert dit een dusdanig ernstige normschending op dat ook sprake is van aantasting in de persoon op andere wijze. De schade is aan verdachte toe te rekenen. Rekening houdend met de aard en de ernst van het feit en de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen toewijzen, wordt de immateriële schade op een bedrag van € 250 vastgesteld.

Eigen schuld

De rechtbank merkt op dat de benadeelde partij in beginsel gedeeltelijk eigen schuld heeft aan het bewezenverklaarde feit. De benadeelde partij liet zich immers niet onbetuigd en gaf in eerste instantie één klap, waarop verdachte reageerde. Dit deed verdachte echter door negen maal in de richting van aangever te trappen, waarvan twee maal met kracht tegen zijn hoofd, terwijl de benadeelde partij werd vastgehouden door een ander. Gelet op deze buitensporige reactie van de verdachte stelt de rechtbank de mate van eigen schuld van de benadeelde partij naar billijkheid vast op nihil en zal zij de bedragen die in aanmerking komen voor toewijzing niet verminderen.

Totaalbedrag

Het voorgaande maakt dat het totale bedrag aan schadevergoeding op € 250 uitkomt.

De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaren in de vordering. Verdachte is vanaf 9 oktober 2021 wettelijke rente over het toegewezen bedrag verschuldigd.

Schadevergoedingsmaatregel

De rechtbank ziet aanleiding om op grond van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte op te leggen. Verdachte wordt verplicht het aan de benadeelde partij toegewezen bedrag aan de Staat te betalen. Als het toegewezen bedrag niet wordt betaald, kunnen 5 dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt.

9 De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf is gegrond op de artikelen 9, 22c, 22d, 36f, 45 en 302 van het Wetboek van Strafrecht .

10 De beslissing

De rechtbank:

 spreekt verdachte vrij van het onder feit 1 primair ten laste gelegde feit;

 verklaart bewezen dat verdachte de het onder feit 1 subsidiair ten laste gelegde feit, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;

 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;

 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;

 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;

 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een taakstraf van 240 uren, met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 120 dagen;

 beveelt dat voor de tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van de taakstraf in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van die straf uren in mindering worden gebracht volgens de maatstaf dat per dag in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht 2 uur in mindering wordt gebracht;

 heft op het – geschorste – bevel tot voorlopige hechtenis;

veroordeelt verdachte in verband met het feit onder nummer 1 subsidiair tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [slachtoffer] van € 250 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 oktober 2021 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;

veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nihil;

 verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering tot immateriële schade;

legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij [slachtoffer] , een bedrag te betalen van € 250 aan immateriële schade. Dit wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 oktober 2021 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als dit bedrag niet wordt betaald, kunnen 5 dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;

bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd;

Dit vonnis is gewezen door mr. R.P.W. van de Meerakker (voorzitter), mr. Y.M.J.I. Baauw - de Bruijn en mr. G. Edelenbos, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A. Hessel, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 12 januari 2023.

Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant] van de politie Oost-Nederland, district Gelderland-Zuid, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2021473686, gesloten op 10 oktober 2021 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.

Proces-verbaal aangifte [slachtoffer] , p. 5 en proces-verbaal van verhoor verdachte [slachtoffer] , p. 39.

Proces-verbaal van bevindingen, p. 21.

Proces-verbaal van bevindingen, p. 18.

De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 29 december 2022.

De eigen waarneming van de rechtbank gedaan ter terechtzitting van 29 april 2021.

De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 29 december 2022.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde jurisprudentie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature