Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:

Inhoudsindicatie:

48-jarige vrouw veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden en tot het verrichten van een taakstraf van 160 uren voor het medeplegen van witwassen en valsheid in geschrift.

Uitspraak



RECHTBANK GELDERLAND

Team strafrecht

Zittingsplaats Arnhem

Parketnummer: 05/840480-18

Datum uitspraak : 21 december 2022

Tegenspraak

vonnis van de meervoudige kamer

in de zaak van

de officier van justitie

tegen

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1974 in [geboorteplaats] ,

wonende aan het [adres] , [woonplaats] .

Raadsman: mr. W.J. Ausma, advocaat in Utrecht.

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op openbare terechtzittingen.

1 De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:

1.

zij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2013 tot en met 25 maart 2019, te Tiel en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft/hebben

zij, verdachte, en/of haar mededader(s), een of meer voorwerp(en), te weten één of meer (grote) geldbedrag(en) (tot een totaal van ongeveer 326.201 euro), verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet, en/of van een of meer van die geldbedrag(en), gebruik gemaakt, immers heeft/hebben zij verdachte en/of haar mededader(s):

een of meer contante geldbedrag(en) van (in totaal) 120.035 euro gestort op zijn/hun verdachtes bankrekening met nummer [bankrekeningnummer] en/of

een of meer contante geldbedrag(en) van (in totaal) 12.600 euro betaald aan [bedrijf 1] en/of

een of meer contante geldbedrag(en) van (in totaal) 7.800 euro betaald ten behoeve de huur van de woning aan [adres] te [woonplaats] en/of

een of meer contante geldbedrag(en) van (in totaal) 61.500 euro betaald ten behoeve van de aankoop van één of meer chalets en/of

een of meer contante geldbedrag(en) van (in totaal) (ongeveer) 33.479 euro betaald ten behoeve van de huur van de standplaats(en) van één of meer chalets en/of

een of meer contante geldbedrag(en) van (in totaal)(ongeveer) 39.508 euro heeft betaald aan reisbureau [reisbureau] en/of

een of meer contante geldbedrag(en) van (in totaal)(ongeveer) 25.152 euro heeft uitgegeven aan huishoudelijke uitgaven en/of kleding en/of schoenen en/of

een of meer contante geldbedrag(en) van (in totaal) (ongeveer) 26.127 euro heeft betaald aan één of meer andere perso(o)n(en) en/of bedrijven,

terwijl zij wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden dat die/dat voorwerp(en) geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf;

subsidiair althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling leidt:

zij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2013 tot en met 25 maart 2019, te Tiel en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, immers heeft/hebben zij, verdachte, en/of haar mededader(s), een of meer voorwerp(en), te weten één of meer (grote) geldbedrag(en) (tot een totaal van ongeveer 326.201 euro), verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet, en/of van een of meer van die geldbedrag(en), gebruik gemaakt, immers heeft/hebben zij verdachte en/of haar mededader(s):

een of meer contante geldbedrag(en) van (in totaal) 120.035 euro gestort op zijn/hun verdachtes bankrekening met nummer [bankrekeningnummer] en/of

een of meer contante geldbedrag(en) van (in totaal) 12.600 euro betaald aan [bedrijf 1] en/of

een of meer contante geldbedrag(en) van (in totaal) 7.800 euro betaald ten behoeve de huur van de woning aan [adres] te [woonplaats] en/of

een of meer contante geldbedrag(en) van (in totaal) 61.500 euro betaald ten behoeve van de aankoop van één of meer chalets en/of

een of meer contante geldbedrag(en) van (in totaal) (ongeveer) 33.479 euro betaald ten behoeve van de huur van de standplaats(en) van één of meer chalets en/of

een of meer contante geldbedrag(en) van (in totaal)(ongeveer) 39.508 euro heeft betaald aan reisbureau [reisbureau] en/of

een of meer contante geldbedrag(en) van (in totaal)(ongeveer) 25.152 euro heeft uitgegeven aan huishoudelijke uitgaven en/of kleding en/of schoenen en/of

een of meer contante geldbedrag(en) van (in totaal) (ongeveer) 26.127 euro heeft betaald aan één of meer andere perso(o)n(en) en/of bedrijven,

terwijl redelijkerwijs had moeten vermoeden dat die/dat voorwerp(en) geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf;

2.

zij op of omstreeks 23 februari 2017 te Weesp en/of te Tiel, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd aangegaan tussen [bedrijf 1] en [verdachte] valselijk heeft opgemaakt en/of heeft vervalst, immers heeft/hebben zij, verdachte en/of haar mededader(s) in strijd met de waarheid voornoemde arbeidsovereenkomst opgesteld en/of ondertekend, terwijl in werkelijkheid geen sprake was van enige arbeidsverhouding tussen [bedrijf 1] en verdachte, zulks met het oogmerk om het als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken.

2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs

Ten aanzien van feit 1

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van gewoontewitwassen.

Het standpunt van de verdediging

De raadsman heeft vrijspraak bepleit, omdat verdachte niet redelijkerwijs wist of had kunnen vermoeden dat de contante stortingen op haar bankrekeningen niet uit een legale bron afkomstig waren.

Beoordeling door de rechtbank

Aan verdachte is primair ten laste gelegd dat zij een gewoonte heeft gemaakt van het witwassen, zoals omschreven in artikel 420bis, in samenhang met artikel 420ter van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr). De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van artikel 420bis, eerste lid, aanhef en onder b, Sr opgenomen bestanddeel ‘afkomstig uit enig misdrijf’, niet is vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Wel is voor een veroordeling ter zake van dit wetsartikel vereist dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf.

Als op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen met een bepaald misdrijf, kan niettemin bewezen worden dat een voorwerp ‘afkomstig is uit enig misdrijf’, indien op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden het niet anders kan zijn dan dat het in de tenlastelegging genoemde voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is.

Wanneer door het Openbaar Ministerie feiten en omstandigheden zijn aangedragen die een vermoeden rechtvaardigen dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is, dan mag van de verdachte worden verlangd dat zij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is.

Vermoeden van witwassen – de contante geldstroom

De officier van justitie verdenkt verdachte en haar partner, medeverdachte [medeverdachte ] (verder: medeverdachte), er – kortgezegd – van dat zij in de ten laste gelegde periode samen een contant geldbedrag van in totaal € 326.201,00 hebben witgewassen. Dit bedrag is berekend aan de hand van gegevens van de Belastingdienst, onderzoek naar de in beslag genomen administratie van de onderneming [bedrijf 2] en het ingestelde financiële onderzoek naar de inkomsten en uitgaven van verdachte en medeverdachte. Er is onderzocht in hoeverre verdachte in de onderzoeksperiode meer contante uitgaven heeft gedaan dan via legale bron kan worden verantwoord, ofwel beschikbaar was. Indien die totale contante uitgaven groter zijn dan de legaal ontvangen contante gelden, duidt dat op een onbekende bron van contante ontvangsten.

De rechtbank zal allereerst beoordelen of sprake is van meer contante uitgaven dan beschikbaar uit legale contante gelden.

Uit het financieel onderzoek van Team Financiële Opsporing blijkt dat verdachte samen met medeverdachte in de periode van 1 januari 2013 tot en met 25 maart 2019 een groot aantal contante uitgaven heeft gedaan, waaronder:

contante stortingen op bankrekening met nummer [bankrekeningnummer] : € 120.035,00;

contante uitgaven salaris [verdachte] via [bedrijf 1] : € 12.600,00;

contante uitgaven huur van de woning aan de [adres] te [woonplaats] : € 7.800,00;

contante uitgaven aankoop van chalets: € 61.500,00;

contante uitgaven huur van de standplaatsen van chalets: € 33.479,85;

contante uitgaven reisbureau [reisbureau] : € 39.508,62;

contante betalingen aan huishoudelijke uitgaven, kleding en schoenen: € 25.152,24;

contante betalingen aan personen of bedrijven: tenminste € 26.127.

De in de – inzichtelijke en duidelijke – berekening van de politie opgesomde contante stortingen en betalingen zijn door de rechtbank gecontroleerd aan de hand van de onderliggende stukken en de verklaring van medeverdachte bij de politie en de verklaring van verdachte ter terechtzitting dat zij zelf contant geld heeft gestort op de bankrekening. De rechtbank stelt vast dat de genoemde bedragen telkens zijn onderbouwd en dat verdachte en medeverdachte de contante uitgaven zoals genoemd niet hebben betwist. De rechtbank gaat dan ook uit van de contante uitgaven zoals hierboven genoemd van in totaal € 326.201,00.

De netto-inkomsten van onderneming [bedrijf 2] zijn volgens de gegevens van de Belastingdienst over 2013 tot en met 2016 in totaal € 84.251,00. Van de jaren 2017 en 2018 zijn geen resultaten beschikbaar. Medeverdachte heeft over die jaren verklaard dat hij in 2018 “voor nog geen 2.000 euro omzet” had en dat 2017 “wel een acceptabel jaar” was maar dat hij volgens hem niet boven de 20 klussen uit kwam.

Verdachte heeft blijkens gegevens van de Belastingdienst over 2017 € 12.669,78 en over 2018 € 6.660,80 als legale inkomsten uit werk opgegeven, uit werk bij [bedrijf 3] , [bedrijf 4] / [bedrijf 1] en [bedrijf 5] .

De contante uitgaven door verdachte en medeverdachte bedroegen substantieel meer dan de door of namens verdachte aangegeven omzetbedragen in de aangiften omzetbelasting en de inkomensgegevens in de aangiften inkomstenbelasting.

Medeverdachte heeft verklaard dat hij inkomsten heeft ontvangen uit de handel in hennepstekken. Het contante geld kwam voornamelijk van zijn schilderwerk en andere klussen. Die andere klussen kon van alles zijn, van hennepstekkenhandel tot helpen verhuizen, aldus verdachte. Als hij er tussen kon zitten dan deed hij dat. Het was voor hem gewoon werk, hij beschouwde het niet als strafbaar handelen om te handelen in hennepstekken.

Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank vast dat sprake is van meer contante uitgaven dan beschikbaar uit legale contante gelden.

Vermenging legaal en illegaal inkomen

Uit het deelonderzoek witwassen blijkt dat de door of namens verdachte gedane aangiften omzetbelasting en inkomstenbelasting vermoedelijk onjuist zijn gedaan en de inkomsten niet te beschouwen zijn als legale inkomsten. De verkoopfacturen van [bedrijf 2] , de onderneming van medeverdachte, zijn opgemaakt aan de hand van de door medeverdachte opgegeven werkzaamheden en bedragen voor schilderwerk, maar ook voor zwart kluswerk en de handel in hennepstekken. Zo heeft medeverdachte verklaard dat als hij met schilderwerk bijv. € 500,00 te weinig had verdiend om rond te komen, hij die € 500,00 met ander kluswerk/handel moest verdienen. Die € 500,00 ging dan wel bij de boekhouding alsof het werk was voor zijn schildersbedrijf. Hij zei niet tegen de boekhouder wat het was, maar gaf hem aan dat hij het op een bepaalde dag voor een bepaalde klus had ontvangen alsof het voor zijn bedrijf was. Soms zette hij er een naam bij en soms geen naam. Die boekhouder gaf het dan op bij de Belastingdienst en daar betaalde hij dan belasting over. Hij had € 1.800,00 per maand nodig om op zijn rekening te storten om de rekeningen te kunnen betalen. Als hij extra rekeningen verwachtte, stortte hij wel meer dan € 1.800,00 per maand. Hij heeft ook verklaard dat hij – naast de contante betalingen uit legale inkomsten – ook contante betalingen heeft gedaan met inkomsten afkomstig uit de handel in hennep.

Op deze manier zijn de inkomsten uit legale schilderswerkzaamheden vermengd met de inkomsten uit de handel in hennepstekken en kluswerk dat niet is opgegeven aan de Belastingdienst.

Medeverdachte heeft over de herkomst van het geld verklaard dat hij vermoedde dat verdachte het wel een klein beetje wist “Geld komt niet zomaar uit de lucht vallen”. Daar komt bij dat medeverdachte heeft verklaard, zoals hierna onder feit 2 nader uiteengezet, dat medeverdachte [verdachte] voor zover hij weet nooit bij [bedrijf 1] heeft gewerkt. Medeverdachte heeft contant geld aan [medeverdachte 2/getuige] gegeven waarmee [medeverdachte 2/getuige] via [bedrijf 1] maandelijks € 1.800,00 als salaris heeft overgemaakt naar de bankrekening van verdachte [verdachte] .

Verdachte heeft verklaard dat zij een aantal contante stortingen heeft gedaan. Dat was salaris van haar partner, medeverdachte, wat hij verdiende met schilderen en klusjes, aldus verdachte. Voorts heeft verdachte verklaard dat medeverdachte altijd heeft overgewerkt en heeft “gebeund” op ieder vrij uur dat hij had. Daarmee heeft hij veel geld verdiend en zij hebben altijd zuinig geleefd. Er waren twee stapels geld, één stapel geld afkomstig van klussen voor het schildersbedrijf en één stapel geld afkomstig uit andere (zwarte) klussen. Die tweede stapel geld was voldoende om reizen en het chalet van te betalen, aldus verdachte. Zij heeft verklaard dat zij niet meer weet waar de huur van de garageboxen en de overige posten die in de tenlastelegging zijn genoemd van werden betaald.

Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat niet vast te stellen is welke betalingen zijn gedaan met de legale inkomsten uit schilderwerk en welke betalingen zijn gedaan met de uit enig misdrijf afkomstige inkomsten uit werk dat niet is opgegeven aan de Belastingdienst en inkomsten uit de hennep(stekken)handel. Van alle contante gelden kan gezegd worden dat verdachte in ieder geval wist dat de gestelde legale en illegale inkomsten op deze manier vermengd werden en dat het vermengde geld is uitgegeven aan goederen en diensten. Zoals overwogen heeft medeverdachte verklaard dat hij contant geld heeft gegeven aan [medeverdachte 2/getuige] die dit vervolgens aan verdachte overmaakte als salaris, terwijl verdachte voor zover medeverdachte wist nooit daadwerkelijk voor [medeverdachte 2/getuige] heeft gewerkt. De rechtbank acht bewezen, op basis van de bewijsmiddelen die hierna onder het kopje ‘ten aanzien van feit 2’ nader zijn uitgewerkt, dat verdachte dit heeft geweten en daaraan heeft meegewerkt. Een dergelijke constructie kan, zoals ook voor verdachte duidelijk moet zijn geweest, in redelijkheid geen ander doel hebben dan het fabriceren van een legale bron voor contant geld met een (tenminste deels) illegale herkomst. Daarnaast stelt de rechtbank vast dat verdachte en medeverdachte onvoldoende legale inkomsten hadden, waardoor zij niet in staat waren om alle bovengenoemde uitgaven te doen. Daarmee is bewezen dat het contante geld in ieder geval gedeeltelijk onmiddellijk of middellijk van misdrijf afkomstig was en dat verdachte dat ook wist.

Volgens vaste rechtspraak is vanwege de omzetting van het geld in goederen en diensten reeds sprake van het verbergen en verhullen van de criminele herkomst van het geld. Dit betekent dat verdachte zich aan witwassen heeft schuldig gemaakt.

De rechtbank acht aldus wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich in de ten laste gelegde periode schuldig heeft gemaakt aan het witwassen van meerdere contante geldbedragen met een totale waarde van € 326.201,00. Uit de hierboven genoemde bewijsmiddelen blijkt dat verdachte gedurende een ruime periode meerdere geldbedragen heeft witgewassen.

Medeplegen van gewoontewitwassen

De rechtbank is verder van oordeel dat in de gegeven omstandigheden een nauwe en bewuste samenwerking tussen [medeverdachte ] en [verdachte] kan worden verondersteld. Er was sprake van een economische eenheid en zij hebben beiden geprofiteerd van de criminele gelden door deze gelden uit te geven. Daarnaast heeft verdachte contante gelden op haar bankrekening gestort en, zoals hierna uiteengezet onder feit 2, een valse arbeidsovereenkomst ondertekend, zij heeft nooit werkzaamheden verricht in het kader van die arbeidsovereenkomst en verdachte heeft ervoor gezorgd dat via een tussenpersoon het ‘salaris’ werd gestort.

De rechtbank acht dan ook bewezen dat [medeverdachte ] en [verdachte] zich tezamen en in vereniging schuldig hebben gemaakt aan het witwassen van geld met een criminele herkomst.

Gelet op de frequentie en de ruime periode (2013 – 2018) acht de rechtbank ook het gewoontewitwassen wettig en overtuigend bewezen.

Ten aanzien van feit 2

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van valsheid in geschrift.

Het standpunt van de verdediging

De raadsman heeft vrijspraak bepleit, nu het opzet van verdachte niet kan worden bewezen.

Beoordeling door de rechtbank

Op 23 februari 2017 hebben [medeverdachte 2/getuige] als vertegenwoordiger van [bedrijf 1] (verder: [bedrijf 1] ) en verdachte een geschrift “arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd” ondertekend, waarin [bedrijf 1] wordt aangeduid als “werkgever” en verdachte als “de werknemer”, en waarin onder meer staat dat verdachte met ingang van 1 maart 2017 in dienst treed bij [bedrijf 1] met een dienstverband van 40 uur per week, dat zij voor bepaalde tijd, van 1 maart 2017 tot en met 31 augustus 2017 is aangenomen en dat zij wordt aangesteld als administratief medewerker

Op bankafschriften van verdachte is te zien dat zij in de maanden maart tot en met september 2017 zeven keer € 1.800,00 heeft ontvangen van [bedrijf 1] met respectievelijk de omschrijving “salaris maart”, “salaris april” enzovoort, tot en met “salaris september”. Deze omschrijvingen suggereren dat de betalingen een vergoeding zijn voor arbeid verricht door verdachte in dienstbetrekking van [bedrijf 1] . Uit het uittreksel van de Kamer van Koophandel blijkt dat [medeverdachte 2/getuige] enig aandeelhouder is en dat de BV geen medewerkers in dienst heeft.

[medeverdachte 2/getuige] heeft als getuige verklaard dat hij met [bedrijf 1] vennoot is van [bedrijf 4] . Hij heeft verklaard dat verdachte is aangenomen om de administratie voor [bedrijf 1] te doen. Zij heeft ongeveer 1 á 2 weken gewerkt en heeft zich toen ziek gemeld. Getuige heeft verklaard dat de proeftijd al voorbij was en hij het salaris heeft moeten uitbetalen tot het einde van het contract. Het salaris was inclusief reiskosten woon-werk verkeer.

Getuige [medeverdachte 2/getuige] is ook als verdachte gehoord in onderhavig onderzoek. [medeverdachte 2/getuige] heeft verklaard dat de zevende uitbetaling een afrekening van vakantiedagen en vakantiegeld is. Dat is de specificatie van september en dat zouden twee halve maanden bij elkaar zijn.

Uit het proces-verbaal van bevindingen en de salarisspecificaties blijkt dat in elk van de zeven salarisspecificaties, inclusief de specificatie over september 2017, staat dat de uitbetaling van € 1.800,00 is opgebouwd uit € 1.681,53 aan loon over de desbetreffende maand, vermeerderd met € 276,64 aan reiskosten en verminderd met € 158,17 aan loonheffing met loonheffingskorting. Op geen van de specificaties staat dat er vakantiegeld en vakantiedagen zijn uitbetaald. De reservering voor vakantiegeld per eind augustus 2017 bedroeg blijkens de salarisspecificatie van augustus niet meer dan € 807,12. Ook in september 2017 is door [bedrijf 1] echter een bedrag van € 1.800,00 aan verdachte overgemaakt.

Medeverdachte heeft verklaard dat [verdachte] voor zover hij weet nooit bij [bedrijf 1] heeft gewerkt. Medeverdachte heeft geld aan [medeverdachte 2/getuige] gegeven waarmee [medeverdachte 2/getuige] via [bedrijf 1] maandelijks € 1.800,00 als salaris heeft overgemaakt naar de bankrekening van verdachte [verdachte] .

Verdachte heeft verklaard dat zij bij [bedrijf 1] zou gaan werken, maar dat zij daar maar een paar dagen heeft gewerkt omdat zij depressief werd. Zij heeft wel salaris ontvangen. Verdachte heeft verklaard dat zij salaris uitbetaald kreeg, omdat zij in de ziektewet zat.

De rechtbank stelt vast dat de verklaring met betrekking tot de salarisspecificatie van getuige [medeverdachte 2/getuige] niet overeenkomt met de verklaring van verdachte. Verder komen beide verklaringen niet overeen met de informatie op de salarisstroken en met wat daadwerkelijk aan verdachte is overgemaakt. De rechtbank acht de verklaringen van getuige [medeverdachte 2/getuige] en verdachte dan ook onaannemelijk. De rechtbank heeft geen reden om te twijfelen aan de eerste verklaring van medeverdachte afgelegd bij de politie, inhoudende dat hij [medeverdachte 2/getuige] geld heeft gegeven en dat [medeverdachte 2/getuige] dit geld vervolgens heeft overgemaakt naar verdachte als salaris. Dat de politie deze verklaring in de mond van medeverdachte zou hebben gelegd, zoals namens verdachte ter zitting is aangevoerd, gelooft de rechtbank niet.

De rechtbank leidt uit het voorgaande af dat verdachte geen werkzaamheden heeft verricht voor [bedrijf 1] en dat dit ook nooit de bedoeling is geweest. Naar het oordeel van de rechtbank was aldus van meet af aan geen sprake van een daadwerkelijke arbeidsrelatie tussen [bedrijf 1] en verdachte, wat maakt dat de arbeidsovereenkomst, die suggereert dat daar wel sprake van was, valselijk is opgemaakt en ondertekend. Hierbij was sprake van een oogmerk tot misleiding, omdat de documenten zijn opgemaakt zodat [medeverdachte ] een deel van zijn contante geld met illegale herkomst via de arbeidsovereenkomst tussen [bedrijf 1] en verdachte kon witwassen.

Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank vast dat het medeverdachte zijn idee was om [medeverdachte 2/getuige] geld te geven zodat hij salaris kon uitkeren aan verdachte. Verdachte heeft de arbeidsovereenkomst vervolgens zelf ondertekend. Verdachte, medeverdachte en [medeverdachte 2/getuige] hebben dan ook nauw en bewust samengewerkt bij het valselijk opmaken van de arbeidsovereenkomst. Verdachte heeft vervolgens bewust gebruik gemaakt van de valse overeenkomst doordat zij op haar bankrekening salaris ontving op basis van deze valse overeenkomst.

Wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van valsheid in geschrift met betrekking tot de arbeidsovereenkomst tussen [bedrijf 1] en verdachte en aan het opzettelijk gebruikmaken van het document als ware het echt en onvervalst.

3 De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:

1.

zij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2013 tot en met 25 maart 2019, te Tiel en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft/hebben

zij, verdachte, en/of haar mededader(s), een of meer voorwerp(en), te weten één of meer (grote) geldbedrag(en) (tot een totaal van ongeveer 326.201 euro), verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet, en/of van een of meer van die geldbedrag(en), gebruik gemaakt, immers heeft/hebben zij verdachte en/of haar mededader(s):

een of meer contante geldbedrag(en) van (in totaal) 120.035 euro gestort op zijn/hun verdachtes bankrekening met nummer [bankrekeningnummer] en/of

een of meer contante geldbedrag(en) van (in totaal) 12.600 euro betaald aan [bedrijf 1] en/of

een of meer contante geldbedrag(en) van (in totaal) 7.800 euro betaald ten behoeve de huur van de woning aan [adres] te [woonplaats] en/of

een of meer contante geldbedrag(en) van (in totaal) 61.500 euro betaald ten behoeve van de aankoop van één of meer chalets en/of

een of meer contante geldbedrag(en) van (in totaal) (ongeveer) 33.479 euro betaald ten behoeve van de huur van de standplaats(en) van één of meer chalets en/of

een of meer contante geldbedrag(en) van (in totaal)(ongeveer) 39.508 euro heeft betaald aan reisbureau [reisbureau] en/of

een of meer contante geldbedrag(en) van (in totaal)(ongeveer) 25.152 euro heeft uitgegeven aan huishoudelijke uitgaven en/of kleding en/of schoenen en/of

een of meer contante geldbedrag(en) van (in totaal) (ongeveer) 26.127 euro heeft betaald aan één of meer andere perso(o)n(en) en/of bedrijven,

terwijl zij wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden dat die/dat voorwerp(en) geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was waren uit enig misdrijf;

2.

zij op of omstreeks 23 februari 2017 te Weesp en/of te Tiel, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd aangegaan tussen [bedrijf 1] en [verdachte] valselijk heeft opgemaakt en/of heeft vervalst, immers heeft/hebben zij, verdachte en/of haar mededader(s) in strijd met de waarheid voornoemde arbeidsovereenkomst opgesteld en/of ondertekend, terwijl in werkelijkheid geen sprake was van enige arbeidsverhouding tussen [bedrijf 1] en verdachte, zulks met het oogmerk om het als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken.

Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.

Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.

Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4 De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:

feit 1 primair:

medeplegen van gewoontewitwassen

feit 2:

medeplegen van valsheid in geschrift

5 De strafbaarheid van de feiten

De feiten zijn strafbaar.

6 De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7 De overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden, geheel voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren en voorts een taakstraf van 180 uren aan verdachte op te leggen.

Het standpunt van de verdediging

De raadsman heeft primair vrijspraak bepleit. Indien de rechtbank tot een veroordeling komt, vindt de raadsman een geheel voorwaardelijke taakstraf op zijn plaats.

De beoordeling door de rechtbank

De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.

Verdachte heeft samen met haar partner gedurende een lange periode van meerdere jaren geldbedragen – tot een totaalbedrag van ongeveer € 326.201,00 – witgewassen en hier een gewoonte van gemaakt. Er zijn contante geldbedragen met een criminele herkomst op de rekening gestort en zij hebben grote contante geldbedragen uitgegeven aan onder meer huur, aankoop van chalets, vakanties en huishoudelijke uitgaven. Witwassen vormt een ernstige bedreiging van de legale economie en tast de integriteit van het financiële en economische verkeer aan. Geld dat wordt verdiend door het plegen van strafbare feiten maakt onderdeel uit van het zwartgeldcircuit en kan een ontwrichtende werking hebben op de samenleving. Het witwassen van crimineel geld bevordert het plegen van strafbare feiten. Door het wegsluizen van crimineel geld wordt immers de opsporing van de onderliggende misdrijven bemoeilijkt. Daarnaast heeft zij zich schuldig gemaakt aan valsheid in geschrifte. Verdachte was niet daadwerkelijk werkzaam in dienst van het bedrijf van [medeverdachte 2/getuige] , terwijl dat wel volgt uit het valse arbeidscontract. Daarmee is het vertrouwen dat in het economisch verkeer aan zo’n document moet kunnen worden ontleend, ondermijnd.

De rechtbank heeft kennis genomen van het (blanco) strafblad van verdachte van 24 oktober 2022.

Uit het reclasseringsadvies van 24 november 2022 blijkt dat verdachte haar leven voor zover mogelijk weer heeft opgepakt na haar aanhouding in onderhavige zaak. De zaak had en heeft veel impact op het gezin, temeer omdat er inmiddels bijna 4 jaar zijn verstreken waarin het gezin in (financiële) onzekerheid over de toekomst zit. De reclassering schat het recidiverisico in als laag en adviseert bij veroordeling een straf zonder bijzondere voorwaarden.

De rechtbank houdt voorts rekening met de overschrijding van de redelijke termijn zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM . Het uitgangspunt is dat een rechtbank binnen twee jaar nadat een verdachte redelijkerwijs rekening dient te houden met vervolging, een vonnis uitspreekt. Als aanvang van deze redelijke termijn geldt in onderhavige zaak de dag waarop verdachte werd aangehouden, te weten 6 december 2018. Verdachte kon op basis van deze omstandigheid in redelijkheid verwachten dat tegen haar een strafvervolging zou worden ingesteld. De rechtbank doet op 21 december 2022 uitspraak. De redelijke termijn is daarmee met een periode van ruim twee jaar overschreden, hetgeen niet voor rekening van verdachte moet komen. Deze overschrijding zal leiden tot matiging van de op te leggen straf.

Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet (meer) aan de orde is. Daarom zal de rechtbank aan verdachte opleggen een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden, geheel voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar, en een taakstraf voor de duur van 160 uren, te vervangen door 80 dagen hechtenis in het geval van het niet of niet goed uitvoeren van die taakstraf. De dagen die verdachte in verzekering gesteld heeft doorgebracht, zullen worden afgetrokken van de taakstraf.

8 De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf en/of maatregel is gegrond op de artikelen 9, 14 a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47, 57, 225, 420bis en 420ter van het Wetboek van Strafrecht.

9 De beslissing

De rechtbank:

 verklaart bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;

 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;

 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;

 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;

 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) maanden;

 bepaalt dat deze gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd van drie jaren schuldig heeft maakt aan een strafbaar feit;

 legt op een taakstraf van 160 (honderdzestig) uren, met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 80 (tachtig) dagen;

 beveelt dat voor de tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van de taakstraf in verzekering is doorgebracht, bij de uitvoering van die straf uren in mindering worden gebracht volgens de maatstaf dat per dag in verzekering doorgebracht 2 uur in mindering wordt gebracht.

Dit vonnis is gewezen door mr. M.P. Bos (voorzitter), mr. T.P.E.E. van Groeningen en

mr. C.A.H. Pouwels, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.F. Brouwer, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 21 december 2022

De griffier is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.

Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door D.H.M. Donk Marlin en B.R. Koning van de politie Oost-Nederland, district Gelderland-Zuid, opgemaakte proces-verbaal, proces-verbaalnummer 2019090765, onderzoek ONRDC17001/DODO, gesloten op 2 april 2019 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.

Proces-verbaal deelonderzoek witwassen, p. 50 t/m 78.

Proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] , p. 587-593, verklaring van verdachte ter terechtzitting van 7 december 2022.

Proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] , p. 570.

Proces-verbaal deelonderzoek witwassen, p. 41 t/m 47.

Proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] , p. 570 en 571.

Proces-verbaal deelonderzoek witwassen, p. 45.

Proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] , p. 570 en 571.

Proces-verbaal deelonderzoek witwassen, p. 45.

Proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] , p. 681.

Verklaring van verdachte ter terechtzitting van 7 december 2022.

Arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd, p. 2089 t/m 2091.

Proces-verbaal van bevindingen [bedrijf 1] , p. 2066 t/m 2073.

Proces-verbaal van verhoor getuige, p. 2074 t/m 2079.

Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 2/getuige] , p. 814 t/m 818.

Schriftelijke bescheiden, salarisspecificaties, p. 822 tot en met 827; Proces-verbaal van bevindingen, p. 2095 t/m 2099.

Proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] , p. 681.

Proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 731.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature