U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:

Inhoudsindicatie:

Afwijzing van een verzoek om een voorlopige voorziening. Het CBR heeft drie besluiten genomen. Bij besluit 1 heeft het CBR besloten dat verzoekster een onderzoek moet laten doen naar haar alcoholgebruik. Bij besluit 2 heeft het CBR besloten dat verzoekster weer mag rijden. Wel moet zij een cursus over alcohol en verkeer, een Educatieve Maatregel Alcohol en Verkeer (EMA), volgen. Bij besluit 3 heeft het CBR het besluit 2 ingetrokken.

Het CBR is erin geslaagd aannemelijk te maken dat het besluit 2 ten onrechte is afgegeven. Verzoekster heeft, ondanks de verwijzing door het CBR naar een psychiater, zelf een andere psychiater benaderd voor het laten verrichten van het onderzoek naar haar alcoholgebruik. Het rapport van deze psychiater voldoet niet aan de gestelde zorgvuldigheidseisen voor een onderzoek naar alcoholgebruik in het kader van de mededelingsprocedure. Hierdoor bestaat gerede twijfel over de uitslag van het onderzoek. Geen sprake van schending van het rechtszekerheidsbeginsel en het vertrouwensbeginsel.

Het CBR heeft, gelet op de omstandigheden waarin verzoekster door de politie in haar auto is aangetroffen en wat zij tijdens haar verhoor door de politie heeft verklaard, aannemelijk mogen achten dat zij onder invloed van alcohol heeft gereden. Verzoekster heeft, door nadat zij de auto heeft geparkeerd en daarin te blijven zitten om, naar gesteld, vervolgens alcoholhoudende drank te nuttigen, zelf veroorzaakt dat niet meer viel vast te stellen wat het alcoholgehalte tijdens het besturen van de auto was. De gevolgen daarvan zijn voor rekening van verzoekster. De schorsing van de geldigheid van de geldigheid van het rijbewijs is niet in strijd met het evenredigheidsbeginsel.

Uitspraak



RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem

Bestuursrecht

zaaknummer: ARN 22/3402

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[verzoekster] , uit [woonplaats], verzoekster

(gemachtigde: mr. J.J. van 't Hoff),

en

de directie van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR)

(gemachtigde: mr. M. Ouhbib).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorlopige voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster tegen de besluiten van 10 mei 2022 (besluit 1) en van 30 mei 2022 (besluit 3). Bij besluit 1 heeft het CBR besloten dat verzoekster een onderzoek moet laten doen naar haar alcoholgebruik. Bij besluit van 24 juni 2022 (besluit 2) heeft het CBR besloten dat verzoekster weer mag rijden. Wel moet verzoekster een cursus over alcohol en verkeer, een Educatieve Maatregel Alcohol en Verkeer (EMA), volgen. Bij besluit 3 heeft het CBR het besluit 2 ingetrokken en besloten dat de verplichte deelname van verzoekster aan de EMA (vooralsnog) komt te vervallen. Verzoekster dient zich te laten onderzoeken door de heer dr. H.L.S.M. Busard van Uw Psychiater. De schorsing van de geldigheid van haar rijbewijs herleeft. Verzoekster heeft tegen de besluiten 1 en 3 bezwaar gemaakt. Het CBR heeft op het verzoek gereageerd.

1.1. De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 21 juli 2022 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen verzoekster bijgestaan door haar gemachtigde en de gemachtigde van het CBR.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Dit leidt ertoe dat de geldigheid van het rijbewijs van verzoekster geschorst blijft en verzoekster zich moet laten onderzoeken door de aangewezen psychiater. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.

2.1. Verzoekster heeft een spoedeisend belang bij haar verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening. Zij heeft dringend haar rijbewijs nodig voor het verrichten van haar werkzaamheden als verpleegkundige bij iCare. Haar werkzaamheden vinden altijd bij de klant op locatie plaats. Verzoekster moet haar werkzaamheden op wisselende plaatsen verrichten en is zij ten alle tijden oproepbaar voor hulpvragen en incidenten ook in de avond. Haar werkgever heeft verzoekster te kennen gegeven dat wanneer zij niet op korte termijn haar rijbewijs terugkrijgt haar arbeidsovereenkomst zal worden beëindigd.

2.2. De voorzieningenrechter weegt de belangen van verzoekster die pleiten vóór het treffen van een voorlopige voorziening en de belangen van het CBR die pleiten tegen het treffen daarvan, aan de hand van de aangevoerde argumenten als volgt af. Daarbij is van belang of het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft.

2.3. De voorzieningenrechter beschrijft eerst de totstandkoming van de besluiten (onder 3). Daarna bespreekt hij eerst de intrekking van besluit 2 in besluit 3 (onder 4). Omdat hij geen grond ziet om besluit 3 te schorsen, beoordeelt hij vervolgens het opleggen van het onderzoek en de schorsing van het rijbewijs in besluit 1 (onder 5).

2.4. De van toepassing zijnde bepalingen zijn opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.

Totstandkoming van de besluiten

3. Het verzoek richt zich op twee besluiten, besluiten 1 en 3. Omdat in besluit 3 besluit 2 wordt ingetrokken, is ook de totstandkoming van dat besluit in deze zaak van belang.

Besluit 1

3.1. Verzoekster is sinds tenminste 28 maart 1990 in het bezit van een rijbewijs voor de categorieën AM (brommer/scooter), B (auto), BE (auto met aanhanger) en T (trekker). Op 25 april 2022 is zij slapend in haar auto aan de Hoofdstraat in Epe aangetroffen door de politie. Haar auto stond geparkeerd deels in een parkeerstrook rechts van de weg en deels op het rechts van de weg gelegen fietspad. De motor van de auto stond aan. Omdat de adem van verzoekster naar het inwendig gebruik van alcohol rook en zij bij het uit de auto stappen onvast ter been was, is zij door de politie onderworpen aan een ademtest. Het resultaat daarvan was een “F”. De politie heeft verzoekster aangemerkt als verdachte van het rijden onder invloed of van het aanstalten maken van het rijden onder invloed. Op het politiebureau in Epe is verzoekster onderworpen aan een ademanalysetest. Hierbij werd het ademalcoholgehalte vastgesteld op 1110 µg/l. Tijdens haar verhoor op 25 april 2022 heeft verzoekster onder meer, hier van belang, verklaard dat zij haar auto bestuurd heeft terwijl zij alcohol, drugs en/of medicijnen had gebruikt. Tijdens een feestje de avond daarvoor heeft zij ongeveer drie wijntjes gedronken, voor het laatst rond 2:00 uur. Ongeveer een half uur voor de aanhouding heeft zij geparkeerd aan de Hoofdstraat in Epe om even uit te rusten. Zij kwam vanuit Sint-Oedenrode. De boodschappen die in haar auto lagen heeft zij daar gekocht. Verzoekster is vervolgens door de politie naar huis gebracht. Daarbij zag de politie dat op de bodem voor de passagiersstoel een aangebroken, lege fles wijn lag.

3.1.1. Naar aanleiding van deze alcoholovertreding heeft de politie op 27 april 2022 een melding uitgebracht aan het CBR van het vermoeden dat verzoekster niet langer beschikt over de rijvaardigheid dan wel over de lichamelijke of geestelijke geschiktheid, vereist voor het besturen van motorrijtuigen waarvoor een rijbewijs is vereist. Na ontvangst van deze melding is het CBR overgegaan tot afgifte van besluit 1.

3.1.2. Het CBR legt aan besluit 1 het volgende ten grondslag. Verzoekster is op 25 april 2022 aangehouden met te veel alcohol op. De tijdens de aanhouding gemeten hoeveelheid alcohol was 1110 µg/l, respectievelijk 2,553‰. Bij een hoeveelheid van 785 µg/l, respectievelijk 1,8‰ of meer moet het CBR, volgens de regelgeving, de geldigheid van het rijbewijs van verzoekster schorsen. Ook moet verzoekster, volgens deze regelgeving, een onderzoek laten doen naar haar alcoholgebruik.

Besluit 2

3.2. Bij brief van 19 mei 2022 heeft het CBR verzoekster een verwijzing voor het onderzoek naar haar alcoholgebruik gestuurd. In de bijlage bij deze brief wordt aangegeven dat het onderzoek verricht moet worden door dr. H.L.S.M. Busard van Uw Psychiater in Zwolle. Verzoekster moet zelf een afspraak met hem maken. Het onderzoek moet voor 14 juli 2022 plaatsvinden, anders zal het rijbewijs van verzoekster ongeldig worden verklaard. Het CBR heeft het dossier van verzoekster opgestuurd naar de arts, omdat hij de informatie uit het dossier nodig kan hebben voor het onderzoek. Verzoekster moet twee weken voor het onderzoek bloed laten prikken.

3.2.1. Op 6 juni 2022 heeft dr. J.W.G. Meissner, psychiater in Kampen, een onderzoek verricht bij verzoekster ter verkrijging van een eigen verklaring van rijgeschiktheid. In zijn rapport van 16 juni 2022 concludeert hij dat er geen sprake is van alcoholmisbruik bij verzoekster. Zij is, volgens Meissner, rijgeschikt zonder termijnbeperking. Na ontvangst van het rapport van Meissner is het CBR overgegaan tot afgifte van besluit 2.

3.2.2. Het CBR heeft aan besluit 2 ten grondslag gelegd dat uit het onderzoek dat verzoekster gehad heeft naar haar rijgeschiktheid is gebleken dat zij weer mag rijden. Verzoekster moet nog wel een EMA volgen. Deze cursus is niet vrijblijvend. Op 24 juni 2022 heeft het CBR ook de factuur voor de uitvoeringskosten van de EMA aan verzoekster gestuurd. Bij brief van 30 juni 2022 heeft het CBR de betaling van deze kosten aan verzoekster bevestigd. Daarnaast is op 30 juni 2022 een brief aan haar gestuurd door het CBR over het inplannen van de EMA.

Besluit 3

3.3. Het CBR heeft, bij brief van 30 juni 2022, aan verzoekster meegedeeld dat zij op dit moment niet meer mee hoeft te werken aan de cursus over alcohol en verkeer. Zij zal zo snel mogelijk meer informatie ontvangen. Als verzoekster de uitvoeringskosten al betaald heeft, zal het CBR deze zo snel mogelijk terugbetalen. Vervolgens is het CBR overgegaan tot afgifte van besluit 3.

3.3.1. Het CBR legt aan dit besluit het volgende ten grondslag. De uitslag van het onderzoek dat ten grondslag ligt aan besluit 2 is abusievelijk vastgesteld op basis van verkeerde informatie. Het onderzoeksrapport dat het CBR ontvangen heeft is afkomstig van een specialist die geen onderzoeken verricht voor de mededelingsprocedure en niet van een specialist naar wie het CBR verzoekster heeft verwezen. Van de betreffende specialist heeft het CBR vernomen dat verzoekster hem zelfstandig benaderd heeft voor het onderzoek. Hij heeft bevestigd dat hij er niet van op de hoogte was dat in het geval van verzoekster sprake was van een lopende mededelingenprocedure en dus ook niet bekend was met de feiten en omstandigheden uit de mededeling. Het onderzoek dat is verricht was dus onvolledig. Daardoor is abusievelijk een (vooralsnog) onjuiste uitslag vastgesteld. In het belang van de verkeersveiligheid kan deze uitslag niet in stand blijven. Daarom komt de verplichte deelname van verzoekster aan de EMA (vooralsnog) te vervallen. Verzoekster dient zich wel alsnog te laten onderzoeken door de specialist naar wie het CBR haar heeft verwezen in zijn brief van 19 mei 2022. Dat betreft de heer dr. H.L.S.M. Busard van Uw Psychiater. Omdat besluit 2 wordt ingetrokken en de geldigheid van het rijbewijs van verzoekster voor dit besluit geschorst was, herleeft deze schorsing weer. Verzoekster mag niet meer rijden tot de uitslag van het onderzoek bekend is.

Heeft het CBR terecht besloten dat het besluit 2 moet worden ingetrokken?

4. Verzoekster betoogt dat de intrekking van het besluit 2 onbevoegd is genomen. Vaste rechtspraak is dat het CBR een begunstigend besluit alleen kan intrekken in die gevallen waarin aanzienlijke twijfel bestaat over de vraag of het onderzoek daadwerkelijk met goed gevolg is afgenomen, mits de intrekking niet in strijd komt met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Er bestaat geen gerede twijfel over de uitslag van het onderzoek, die door een daartoe bevoegd, door het CBR aangewezen, en de geldende richtlijnen en wettelijke eisen in acht nemende, psychiater is genomen. Het verschil tussen de gezondheidsverklaringsprocedure en de mededelingenprocedure is voor rijgeschiktheidskeuringen inzake alcohol- en drugsmisbruik niet van belang, nu verzoekster in beide procedures een jaar recidiefvrij dient te zijn en de richtlijnen verder eenzelfde onderzoek voorschrijven. Door het besluit 2 in te trekken heeft het CBR niet alleen gehandeld in strijd met het vertrouwensbeginsel en het rechtszekerheidsbeginsel, maar ook in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel van artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), de vergewisplicht van artikel 3:9 van de Awb en ook in strijd met het motiveringsbeginsel van artikel 3:46 van de Awb .

4.1. Uit de in voetnoot 1 genoemde uitspraak volgt dat de intrekking van besluit 2, waarbij besloten is dat verzoekster weer mag rijden, een belastend besluit is. Bij dergelijke belastende besluiten ligt de bewijslast dat er zich gronden voordoen dit besluit in te trekken bij het CBR. Om aan deze bewijslast te voldoen, is het, zoals in deze uitspraak is overwogen, aan het CBR om aannemelijk te maken dat het besluit 2 ten onrechte is afgegeven. Het CBR is daarin geslaagd.

4.2. Verzoekster heeft, ondanks de verwijzing door het CBR naar dr. Busard, zelf dr. Meissner heeft benaderd voor het laten verrichten van het onderzoek naar haar alcoholgebruik. Meissner is bij het verrichten van zijn onderzoek alleen afgegaan op wat verzoekster heeft verklaard over de gebeurtenissen rondom haar aanhouding op 25 april 2022. Meissner had tijdens dit onderzoek niet de beschikking over het dossier van het CBR. Het rapport van Meissner voldoet daarom niet aan de gestelde zorgvuldigheidseisen voor een onderzoek naar alcoholgebruik in het kader van de mededelingsprocedure. Hierdoor bestaat gerede twijfel over de uitslag van het onderzoek. Besluit 2 is daarom gebaseerd op onjuiste gegevens. Het CBR heeft daarom op goede gronden dit besluit ingetrokken. Van schending van het rechtszekerheidsbeginsel is geen sprake, omdat het door het handelen van verzoekster komt dat zij een niet bruikbaar rapport aan het CBR heeft gezonden.

4.3. Het beroep van verzoekster op het vertrouwensbeginsel slaagt ook niet. Weliswaar is sprake van een concrete en ondubbelzinnige toezegging (in besluit 2) gedaan door een daartoe bevoegd persoon. Maar omdat dit besluit gebaseerd is op een niet bruikbaar rapport dat door verzoekster is ingediend, is geen sprake van rechtens te honoreren verwachtingen. Verzoekster is op eigen initiatief naar Meissner gegaan voor het laten verrichten van het onderzoek naar haar alcoholgebruik. Daarbij heeft zij Meissner niet de volledige gegevens verstrekt over haar aanhouding op 25 april 2022. Verzoekster mocht er daarom niet op vertrouwen dat het besluit 2 in stand zou blijven. Ook is sprake van zwaarder wegende belangen, namelijk het belang van de verkeersveiligheid dat gediend is bij besluiten over de rijvaardigheid en rijgeschiktheid, die aan een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel in de weg staan.

Heeft het CBR terecht besloten dat verzoekster een onderzoek moet ondergaan en terecht de geldigheid van haar rijbewijs geschorst?

5. Verzoekster voert aan dat volgens vaste rechtspraak in de CBR-procedure, evenals in het strafrecht, met voldoende zekerheid moet komen vast te staan dat zij daadwerkelijk als bestuurder is opgetreden. Volgens verzoekster is niet met voldoende zekerheid vast komen te staan dat zij onder invloed van alcohol aan het verkeer heeft deelgenomen. Het enkele feit dat verzoekster op de bestuurdersstoel zat terwijl de motor van haar auto draaide, betekent niet dat zij ook direct aangemerkt kan worden als bestuurder. Van belang daarbij is dat de auto in een parkeervak stond en dat de lege fles wijn in de auto overeenkomt met het geconstateerde alcoholpromillage. Dat maakt aannemelijk dat verzoekster de fles wijn in de auto, terwijl deze op de parkeerplaats stond, heeft gedronken. De verbalisanten hebben verzoekster niet zien rijden.

5.1. Het CBR past met het besluit tot het opleggen van de verplichting aan verzoekster tot het laten doen van een onderzoek naar haar alcoholgebruik en de schorsing van de geldigheid van haar rijbewijs het artikel 131 van de Wegenverkeerswet 1994 (Wvw 1994) in samenhang met de artikelen 5, 6 en 23 van de Regeling toe.

5.2. Het CBR is op grond artikel 5 aanhef en onder j, van de Regeling verplicht onderzoek te doen naar de rijgeschiktheid en de geldigheid van het rijbewijs te schorsen als bij betrokkene als bestuurder van een motorrijtuig een adem- of bloedalcoholgehalte geconstateerd dat gelijk is aan of hoger is dan 785 µg/l, respectievelijk 1,8‰. Tussen partijen is niet in geschil dat er bij de aanhouding van verzoekster op 25 april 2022 bij haar een hoeveelheid alcohol gemeten is van 1110 µg/l, respectievelijk 2,553‰.

5.3. Voor het opleggen van de verplichting om mee te werken aan een onderzoek naar de geschiktheid voor het besturen van een motorrijtuig, moet voor het CBR op basis van geconstateerde feiten met voldoende mate van zekerheid vast komen staan dat de betrokkene onder invloed van alcohol als bestuurder van een motorrijtuig is opgetreden. Het vermoeden als bedoeld in artikel 130, eerste lid, van de Wvw 1994 hoeft niet te zijn geconstateerd tijdens het besturen van een motorvoertuig. Het CBR is al bevoegd tot het vorderen van een onderzoek naar de geschiktheid als aannemelijk is dat iemand in strijd met de wettelijke voorschriften onder invloed van alcohol een motorvoertuig heeft bestuurd.

5.4. Gelet op de omstandigheden waarin verzoekster door de politie in haar auto is aangetroffen, deels geparkeerd op een parkeerstrook en deels op een fietspad, met draaiende motor, met naast haar een lege fles wijn en wat zij tijdens haar verhoor door de politie op 25 april 2022 heeft verklaard, mocht het CBR het aannemelijk achten dat zij onder invloed van alcohol heeft gereden. Verzoekster heeft, door nadat zij de auto heeft geparkeerd en daarin te blijven zitten om, naar gesteld, vervolgens alcoholhoudende drank te nuttigen, zelf veroorzaakt dat niet meer viel vast te stellen wat het alcoholgehalte tijdens het besturen van de auto was. De gevolgen daarvan zijn voor rekening van verzoekster.

5.5. Het CBR heeft daarom op goede gronden besloten om aan verzoekster de verplichting op te leggen mee te werken aan een onderzoek naar haar rijgeschiktheid en de geldigheid van haar rijbewijs te schorsen.

5.6. Voor zover verzoekster betoogt dat besluit 1 in strijd is met het evenredigheidsbeginsel, slaagt dit betoog niet. De toepasselijke bepalingen uit de Wvw 1994 en de Regeling geen ruimte laten om een belangenafweging te maken en op grond van persoonlijke omstandigheden daarvan af te wijken. Een rechter kan alleen in zeer uitzonderlijke gevallen oordelen dat de Regeling buiten toepassing moet blijven, omdat de gevolgen van de Regeling onevenredig uitwerken. Verzoekster heeft aangevoerd dat zij voor het verrichten van haar werkzaamheden als verpleegkundige afhankelijk is van haar rijbewijs. Zonder haar rijbewijs kan zij haar werkzaamheden niet uitvoeren. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter maken deze omstandigheden niet dat er sprake is van een zeer uitzonderlijk geval die maakt dat de Regeling buiten toepassing moet blijven, omdat de gevolgen van de Regeling onevenredig uitwerken. Bij besluiten over de rijvaardigheid en rijgeschiktheid staat het belang van de verkeersveiligheid voorop. Bij veel mensen zal de schorsing van de geldigheid van het rijbewijs, net als bij verzoekster, leiden tot problemen ten aanzien van het verrichten van werkzaamheden.

Conclusie en gevolgen

6. Het bezwaar heeft naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen redelijke kans van slagen. De voorzieningenrechter ziet daarom geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening en wijst het verzoek af. De geldigheid van het rijbewijs van verzoeker blijft geschorst. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.

Deze uitspraak is gedaan door mr. W.P.C.G. Derksen, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. H. Peters, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op

De voorzieningenrechter en de griffier zijn verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

griffier

voorzieningenrechter

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

BIJLAGE

Wegenverkeerswet 1994

Artikel 130, eerste lid

Indien bij de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen personen een vermoeden bestaat dat de houder van een rijbewijs niet langer beschikt over de rijvaardigheid dan wel over de lichamelijke of geestelijke geschiktheid, vereist voor het besturen van een of meer categorieën van motorrijtuigen waarvoor dat rijbewijs is afgegeven, doen zij daarvan zo spoedig mogelijk schriftelijk mededeling aan het CBR onder vermelding van de feiten en omstandigheden die aan het vermoeden ten grondslag liggen. Bij ministeriële regeling worden de feiten en omstandigheden aangewezen die aan het vermoeden ten grondslag dienen te liggen en worden ter zake van de uitoefening van deze bevoegdheid nadere regels vastgesteld.

Artikel 131, eerste lid

Indien een schriftelijke mededeling als bedoeld in artikel 130, eerste lid, is gedaan, besluit het CBR in de bij ministeri ële regeling aangegeven gevallen, respectievelijk tot:

a. oplegging van een educatieve maatregel ter bevordering van de rijvaardigheid of geschiktheid, of

b. een onderzoek naar de rijvaardigheid of de geschiktheid.

Het besluit wordt zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen vier weken na ontvangst van de mededeling, genomen.

Artikel 131, tweede lid

Bij het besluit, bedoeld in het eerste lid, wordt:

a. in de gevallen, bedoeld in artikel 130, derde lid, de geldigheid van het rijbewijs van betrokkene voor één of meer categorieën van motorrijtuigen geschorst tot de dag waarop het in artikel 134, vierde of zevende lid, bedoelde besluit van kracht wordt;

b. indien de geldigheid van het rijbewijs van betrokkene overeenkomstig onderdeel a wordt geschorst, en diens rijbewijs niet overeenkomstig artikel 130, tweede lid, is ingevorderd, bepaald dat betrokkene zijn rijbewijs dient in te leveren bij het CBR;

c. indien de geldigheid van het rijbewijs van betrokkene niet overeenkomstig onderdeel a, wordt geschorst, doch diens rijbewijs wel overeenkomstig artikel 130, tweede lid, is ingevorderd, bepaald dat het rijbewijs onverwijld aan betrokkene wordt teruggegeven.

Artikel 131, de rde lid

3. Bij ministeriële regeling worden nadere regels vastgesteld ter uitvoering van het eerste lid.

Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011

Artikel 5

Een vordering tot overgifte van het rijbewijs, bedoeld in artikel 130, tweede lid, van de wet geschiedt in de volgende gevallen:

(…)

j. bij betrokkene wordt als bestuurder van een motorrijtuig een adem- of bloedalcoholgehalte geconstateerd dat gelijk is aan of hoger is dan 785 µg/l, respectievelijk 1,8‰;

(…)

Artikel 6

In de gevallen, bedoeld in artikel 5, schorst het CBR overeenkomstig artikel 131, tweede lid, onderdeel a, van de wet de geldigheid van het rijbewijs voor een of meer categorieën van motorrijtuigen, tenzij een educatieve maatregel als bedoeld in artikel 131, eerste lid, onderdeel a, van de wet wordt opgelegd of het CBR op grond van artikel 23, vierde of vijfde lid, afziet van het opleggen van een onderzoek.

Artikel 23, eerst lid

Het CBR besluit dat betrokkene zich dient te onderwerpen aan een onderzoek naar de geschiktheid, bedoeld in artikel 131, eerste lid, van de wet indien:

a. bij betrokkene een adem- of bloedalcoholgehalte is geconstateerd dat gelijk is aan of hoger is dan 785 µg/l, respectievelijk 1,8‰;

(…)

Beleidsregel aanwijzing keurend medisch specialisten

Hoofdstuk 2. Positie en werkzaamheden van de Divisie Rijgeschiktheid

(…)

Een mededeling van het vermoeden van ongeschiktheid kan leiden tot een gedragsmaatregel (bijvoorbeeld Educatieve maatregel), maar ook tot een medisch onderzoek. De kosten van een medische rapportage, inclusief aanvullingen, zijn conform wettelijk voorschrift voor de keurling en worden door deze direct aan de medisch specialist betaald. In geval van onderzoek naar misbruik van alcohol of drugs betaalt de keurling de kosten aan het CBR en worden de kosten van de keuring vervolgens door het CBR aan de specialist vergoed.

(…)

Bij verwijzing door de Divisie Rijgeschiktheid van het CBR gelden twee hoofdprincipes. In voorkomende gevallen verwijst het CBR in de gezondheidsverklaringsprocedure naar dezelfde medisch specialist, indien deze reeds eerder in het kader van een Vorderingsprocedure een rapport opstelde. In de overige gevallen is de geografische beschikbaarheid het criterium.

Het rapport van de medisch specialist toetst de Divisie Rijgeschiktheid aan de Regeling eisen geschiktheid 2000, waarin de Minister van Infrastructuur en Waterstaat de eisen m.b.t. de rijgeschiktheid heeft opgenomen (publicatie Staatscourant). Het CBR kan en mag van deze normen niet afwijken (vaste jurisprudentie Raad van State).

Hoofdstuk 4. Vereisten

4.2.

Vereisten keuring

4.2.a.Keuringen worden naar hun aard, inhoud en omvang beperkt tot het doel waarvoor zij worden verricht, met inachtneming van artikel 101, tweede lid, van het Reglement rijbewijzen . De verkregen gegevens mogen slechts worden gebruikt voor het doel waarvoor zij zijn verkregen.

4.2.b.Keuringen vinden plaats conform de kwaliteitsstandaard en richtlijnen van de betreffende wetenschappelijke vereniging voor zover deze voor de keuringsvraagstelling relevant zijn.

4.2.c.De in het kader van de keuringsvraag benodigde gegevens van de behandelend arts worden zo nodig door de specialist bij de behandelaar opgevraagd en bij de keuring betrokken.

4.2.d.De medisch specialist draagt eigen professionele verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van de keuring, de conclusies en het gegeven advies;

4.2.e.Op grond van de Regeling eisen geschiktheid 2000 wordt een medisch specialistisch rapport in het kader van een onderzoek naar de rijgeschiktheid opgesteld en ondertekend door de medisch specialist.

Daarbij het is toegestaan dat delen van het onderzoek onder supervisie van de medisch specialist zijn uitgevoerd door een derde;

- keuring onder supervisie gebeurt via de gedragsregels en protocollen van de beroepsgroep

- Uit de rapportage moet blijken welke onderdelen van de keuring door de medisch specialist zelf zijn uitgevoerd. Het is niet voldoende dat het rapport getekend wordt door de specialist.

- Het bespreken van het dossier tussen de arts en de superviserend specialist vindt plaats in het bijzijn van de keurling.

4.3.

Vereisten rapportage, blokkeringsrecht, recht van inzage

Een medisch specialistische rapportage beantwoordt ten minste aan de volgende vereisten.

4.3.a.DESKUNDIGHEID

i. De medisch specialist doet zijn uitspraken op grond van zijn kennis van de actuele stand van de medische wetenschap en op grond van de in zijn vakgebied algemeen aanvaarde inzichten en opvattingen, die relevant zijn in de context van de te beantwoorden vraagstelling. Hij doet geen uitspaken die buiten zijn vakgebied of anderszins buiten zijn competentie vallen.

ii. De medisch specialist informeert het CBR op basis van zijn deskundigheid of de keurling voldoet aan de normen uit de Regeling eisen geschiktheid 2000 en voor welke termijn en/of rijbewijscategorie.

4.3.b.ZORGVULDIGHEID

De medisch specialist houdt rekening met de positie van de keurling. Eventueel relevant geachte behandeladviezen zullen slechts met toestemming van de keurling aan behandelaren kenbaar gemaakt worden en de medisch specialist betrekt informatie van derden niet zonder medeweten van de keurling in zijn beschouwingen.

4.3.c.INTERSUBJECTIEVE TOETSBAARHEID

Constateringen berusten aantoonbaar op feiten, zodat een ander op basis daarvan tot dezelfde constatering kan komen (‘repliceerbaarheid’) dan wel die constatering kan verwerpen (‘falsificeerbaarheid’).

4.3.d.RELEVANTIE en ZUINIGHEID

De medisch specialist geeft in zijn rapport alleen aan wat relevant is voor het goed beantwoorden van de vragen. Hij geeft geen overbodige beschouwingen.

4.3.e.CONSISTENTIE

De gerapporteerde feiten, constateringen en overwegingen moeten op een logische en inzichtelijke wijze voeren tot de conclusies, waarop de antwoorden gebaseerd zijn. Dit betekent onder meer dat de medisch specialist geen relevante zaken weglaat of zijn conclusies op onvolledige gegevens of onjuiste feiten of op veronderstellingen baseert, in het bijzonder bij het formuleren van de conclusies en het beantwoorden van de vragen.

4.3.f.HET HANTEREN VAN EEN ALGEMEEN AANVAARDE ONDERZOEKSMETHODE

Hiermee wordt het veld van de toepasbare onderzoeksmethoden afgebakend tot dat van de actuele reguliere geneeskunde.

4.3.g.ONBEVOOROORDEELDHEID

De medisch specialist heeft een open en onbevooroordeelde attitude ten opzichte van verbale en non-verbale uitingen van de keurling over diens gezondheidstoestand, en ten opzichte van medisch-wetenschappelijke gegevens over de aard en het beloop van ziektebeelden of syndromen. De medisch specialist onderbouwt zijn bevindingen met toetsbare redeneringen en verwijzingen.

4.3.h.INZAGE-, CORRECTIE- EN BLOKKERINGSRECHT

De medisch specialist is verantwoordelijk voor het informeren van de keurling over inzage-, correctie- en blokkeringsrecht. Uit de rapportage dient te blijken dat de keurling geïnformeerd is over het blokkeringsrecht. Als de keurling correcties aangeeft, moet de keurend medisch specialist daar een korte schriftelijke reactie op geven alvorens het rapport in te sturen.

4.3.i.RAPPORTAGE

i. De rapportage wordt in getypte versie opgemaakt; daarnaast wordt bij keuringen in het kader van de Gezondheidsverklaringsprocedure het advies genoteerd op het keuringsformulier. Uitzondering hierop vormt de situatie waarbij er sprake is van een keuring waarvoor het CBR een keuringssjabloon heeft ontwikkeld voor de gezondheidsverklaringsprocedure.

ii. Rapporten worden zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen 4 weken, na de keuring gezonden naar het CBR. Conform het Reglement rijbewijzen stuurt de medisch specialist het rapport zelf in en laat dat niet over aan de keurling.

iii. De opbouw van het rapport voldoet aan de richtlijnen die binnen de beroepsgroep in het algemeen aan een medische rapportage gesteld worden. De richtlijn van de Werkgroep medisch specialistische rapportages kan hiertoe als leidraad dienen.

iv. Indien het CBR een keuringssjabloon heeft ontwikkeld voor een specifiek ziektebeeld kan een volledig ingevuld keuringssjabloon in de Gezondheidsverklaringsprocedure een volledige rapportage vervangen. Dit alleen als er geen andere aandoeningen aanwezig zijn op hetzelfde vakgebied waarvoor tevens een volledige specialistische rapportage noodzakelijk is.

v. Voor rapportages in het kader van Alcohol keuringen dient de richtlijn van de NVvP als leidraad. Voor rapportages in het kader van stemmingsstoornissen ADHD, schizofrenie en psychose dient de adviesnota rijgeschiktheid van NVvP als leidraad.

Hoofdstuk 5. Kosten aanvullende informatie

5.1.In geval de medisch adviseur in de Gezondheidsverklaringsprocedure of vorderingsprocedure verzoekt om een aanvulling op de rapportage, geldt het navolgende:

i. Ingeval het verzoek tot aanvulling gedaan wordt in verband met een rapport van onvoldoende kwaliteit (onvolledig, onvoldoende duidelijk en/of onvoldoende concludent) kunnen de kosten niet in rekening gebracht worden bij het CBR.

ii. Ingeval het verzoek tot aanvulling gedaan wordt in verband met nieuw verkregen informatie of doordat het CBR verzuimd heeft vooraf volledige informatie toe te sturen kunnen de kosten gedeclareerd worden bij het CBR. Hiervoor kan maximaal 1 maal het NZa tarief voor indirecte tijd aan het CBR in rekening gebracht worden.

5.2.

In geval de keurling bezwaar of beroep aantekent en de juridische afdeling van het CBR aanvullende informatie van de medisch specialist behoeft, geldt het navolgende:

i. Hiervoor kunnen de kosten gedeclareerd worden bij het CBR. Hiervoor kan maximaal 1 maal het NZa tarief voor indirecte tijd aan het CBR in rekening gebracht worden.

Regeling eisen geschiktheid 2000

Artikel 2

De eisen met betrekking tot de lichamelijke en geestelijke geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen worden vastgesteld overeenkomstig de bij deze regeling behorende bijlage.

Bijlage behorende bij de Regeling eisen geschiktheid 2000

8.8.

Misbruik van psychoactieve middelen (zoals alcohol en drugs)

Voor de beoordeling of sprake is van misbruik van psychoactieve middelen is een specialistisch rapport vereist.

Personen die misbruik maken van dergelijke middelen zijn zonder meer ongeschikt.

Indien zij aannemelijk of aantoonbaar zijn gestopt met dit misbruik, dient een recidiefvrije periode van een jaar te zijn gepasseerd voordat zij door middel van een herkeuring - op basis van een specialistisch rapport geschikt - kunnen worden geacht.

Een strenge opstelling van de keurend arts is aangewezen, gezien de gevaren die het gebruik van deze middelen oplevert voor de verkeersveiligheid.

8.8.1.

Regelmatig gebruik van psychoactieve middelen (zoals alcohol en drugs)

Het regelmatig gebruik maken van psychoactieve middelen in dusdanige hoeveelheden dat het rijgedrag daardoor ongunstig wordt beïnvloed, valt mede onder het begrip misbruik van psychoactieve middelen, als bedoeld in paragraaf 8.8. Paragraaf 8.8 is daarmee ook van toepassing op personen die regelmatig gebruik maken van psychoactieve middelen in zodanige hoeveelheden dat daardoor de rijvaardigheid ongunstig wordt beïnvloed.

Bijvoorbeeld ABRvS 25 januari 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:182).

Zoals bedoeld in ABRvS 21 maart 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:985).

Bijvoorbeeld ABRvS 22 juni 2011 (ECLI:NL:RVS:2011:BQ8798) en ABRvS 7 maart 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:756).

Dit is vaste rechtspraak, zie bijvoorbeeld ABRvS 30 oktober 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:1715).

Zie bijvoorbeeld ABRvS 6 juni 2012 (ECLI:NL:RVS:2012:BW7633) en ABRvS 11 juli 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:2352).

Dit is vaste rechtspraak, zie bijvoorbeeld ABRvS 21 maart 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:928), ABRvS 8 juli 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:1574), ABRvS 3 december 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:2889) en ABRvS 9 februari 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:415).


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature