U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Vindplaats:

Inhoudsindicatie:

Berekening legitieme portie. Tussenvonnis uitlaten waarderingsmethode goud en contanten. Beroep op artikel 3:194 lid 2 BW slaagt niet.

Uitspraak



vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht

Zittingsplaats Zutphen

zaaknummer / rolnummer: C/05/388220 / HZ ZA 21-184

Vonnis van 2 februari 2022

in de zaak van

[eiser] ,

wonende te [woonplaats] ,

eiser,

advocaat mr. P.M. Boiten te Hendrik-Ido-Ambacht,

tegen

1 [gedaagde sub A] ,

wonende te [woonplaats] , [gemeente] ,

gedaagde,

advocaat mr. L.D.M. Rubens-Snijders te Nijmegen

2. [gedaagde sub B]

wonende te [woonplaats] ,

gedaagde,

niet verschenen

3. [gedaagde sub C]

wonende te [woonplaats] ,

gedaagde,

niet verschenen.

Eiser zal hierna (ook) [eiser] genoemd worden. Gedaagden zullen (ook) [gedaagde sub A] , [gedaagde sub B] en [gedaagde sub C] genoemd worden.

1 De procedure

1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

het vonnis van 3 november 2021

de conclusie van dupliek

het exploot waarbij [gedaagde sub B] en [gedaagde sub C] conform artikel 118 Rv zijn opgeroepen

het tegen [gedaagde sub B] en [gedaagde sub C] verleende verstek.

1.2.

Ten slotte is vonnis bepaald.

2 De verdere feiten

2.1.

Bij e-mail van 31 augustus 2021 heeft [gedaagde sub A] , na daartoe veroordeeld te zijn bij het incidenteel vonnis van 4 augustus 2021 in deze procedure, de afschriften van de bankrekening bij de ING Bank eindigend op 525 van mei 2012 tot 27 mei 2015 en haar aangiftes inkomstenbelasting 2010 en 2011 overgelegd. In die e-mail verklaart [gedaagde sub A] de aangifte erfbelasting en de aangiftes inkomstenbelasting 2010 en 2011 van erflater te hebben opgevraagd bij de Belastingdienst en deze na ontvangst te zullen toezenden.

3 De verdere beoordeling

3.1.

[eiser] vordert in de hoofdzaak dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, zijn legitimaire aanspraak zal vaststellen en [gedaagde sub A] zal veroordelen in de proceskosten en de nakosten.

3.2.

Op grond van artikel 4:65 van het Burgerlijk Wetboek (BW) wordt de legitieme portie berekend over de waarde van de goederen der nalatenschap, welke waarde wordt vermeerderd met de bij deze berekening in aanmerking te nemen giften en verminderd met de schulden vermeld in artikel 4:7 lid 1 onder a, b, c en f BW. De nalatenschap bestaat uit de helft van de door de dood van erflater ontbonden huwelijksgoederengemeenschap van erflater en [gedaagde sub A] .

3.3.

Teneinde de rechtbank in staat te stellen de legitieme portie te berekenen, zal eiser moeten stellen en ingeval van betwisting bewijzen wat de omvang van de legitimaire massa is (Rechtbank Gelderland 29 januari 2020, ECLI:NL:RBGEL:2020:513).

3.4.

Kern van dit geschil is de omvang van de nalatenschap. De boedelnotaris heeft een concept boedelbeschrijving opgesteld van de huwelijksgemeenschap tussen [gedaagde sub A] en erflater, waarvan de nalatenschap deel uitmaakt. Daarop staan de volgende posten vermeld:

Activa [woning] , WOZ waarde 2015 € 309.000,00

Grondperceel in Spanje 50% eigendom € 3.551,14

Auto inruilprijs (november 2017) € 850,00

En/of bankrekening ING € 4.938,69

Aanslag IB 2015 € 1.027,00

Inboedel € 2.590,00

Passiva Schuld aan mevrouw [betrokkene sub A] € 1.539,18Twee hypothecaire leningen € 198.763,30.

3.5.

Daarnaast staan er diverse categorieën kosten genoemd in het overzicht van de boedelnotaris die geen deel uitmaken van de boedelbeschrijving, namelijk:Kosten verkoop woning, totaal € 4.163,45

Kosten aankoop woning, totaal € 4.880,30

Kosten afwikkeling van de nalatenschap, totaal € 1.593,45.

3.6.

[eiser] en [gedaagde sub A] hebben de juistheid van voornoemde boedelbeschrijving betwist. Over verschillende posten bestaat discussie. Daarnaast ontbreken er volgens [eiser] diverse posten, die [gedaagde sub A] verzwegen zou hebben. De rechtbank zal deze posten achtereenvolgens bespreken.

Woning

3.7.

De waarde van de woning is volgens [eiser] € 340.000,00 en niet de op de boedelbeschrijving vermelde WOZ-waarde van € 309.000. [eiser] heeft de door hem opgevoerde waarde op sterfdatum niet onderbouwd, maar opgemerkt dat de woning getaxeerd zou moeten worden. [gedaagde sub A] stelt meerdere makelaars te hebben benaderd om de woning te taxeren met als waardedatum de datum van overlijden van erflater, maar zonder succes. [gedaagde sub A] heeft voorgesteld de woning in de boedelbeschrijving op te nemen voor het bedrag waarvoor deze is verkocht in 2017, te weten € 329.000,00. De waarde van de woning is tussen 2015 en 2017 gestegen aangezien in die periode verbeteringen aan de woning hebben plaatsgevonden, asbest is gesaneerd en de huizenprijzen zijn gestegen, aldus [gedaagde sub A] . De rechtbank volgt [gedaagde sub A] in deze redenering en bepaalt de waarde van de woning ten tijde van overlijden van erflater op € 329.000,00.

Grond Spanje

3.8.

Tot de huwelijksgoederengemeenschap behoort de helft van een stuk grond in Spanje, de andere helft is eigendom van een zwager, waarmee erflater en [gedaagde sub A] de grond samen hebben gekocht in 1981 voor fl. 15.625,00 (€ 7.090,32). De helft van de aanschafprijs is, omgerekend, € 3.545,16. [gedaagde sub A] stelde zich aanvankelijk op het standpunt dat deze grond niet in waarde was gestegen. Bij dupliek heeft [gedaagde sub A] een document overgelegd waaruit volgt dat de waarde van de totale grond in 2015 € 10.512,50 (1.250 × € 8,41) was, zodat de waarde van de grond die in de boedel valt € 5.256,25 is. Daarmee heeft [gedaagde sub A] de waarde voldoende onderbouwd. Een taxatie is niet nodig. De rechtbank neemt deze waarde over.

Auto

3.9.

[eiser] wenst een gevalideerde waardebepaling van de auto, een Opel Astra uit 2002. De auto is in de boedelbeschrijving van de notaris opgenomen voor € 850,00, de inruilwaarde in 2017. De waarde was op datum overlijden beduidend hoger, aldus [eiser] . [eiser] heeft de waarde van de auto begroot op € 1.500,00. Hiervan ontbreekt iedere onderbouwing. Voor zover [eiser] heeft aangevoerd dat het een feit van algemene bekendheid is dat de inruilwaarde van een auto altijd lager is dan de marktwaarde gaat de rechtbank aan deze stelling voorbij omdat de inruilwaarde immers mede afhankelijk kan zijn van andere factoren die bij de transactie spelen en daarmee niet altijd lager is dan de marktwaarde. [gedaagde sub A] heeft voorgesteld om het bedrag in de boedelbeschrijving te verhogen met € 250,00, zodat de waarde uitkomt op (€ 850,00 + € 250,00) € 1.100,00. De rechtbank acht deze waarde van een tweedehands Opel Astra van 13 jaar oud niet onaannemelijk en stelt de waarde van de auto ten tijde van overlijden van erflater in goede justitie vast op € 1.100,00.

Bankrekeningen/Spaarrekening

3.10.

Erflater en [gedaagde sub A] hadden een gezamenlijke bankrekening bij de ING Bank eindigend op [nummer] . Daarnaast was er volgens [eiser] een spaarrekening. Het saldo van de bankrekeningen begroot [eiser] op € 11.000,00. Hij merkt op dat het banksaldo blijkens de aangifte erfbelasting € 10.359,00 is. [gedaagde sub A] voert aan dat erflater en zij een spaarrekening hadden die was gekoppeld aan hun betaalrekening en derhalve hetzelfde rekeningnummer had, maar betwist dat deze spaarrekening op 27 mei 2015 nog bestond. Zij heeft dit aanvankelijk niet onderbouwd, maar bij dupliek heeft [gedaagde sub A] door middel van jaaroverzichten van de bank aangetoond dat de spaarrekening is opgeheven in 2014 zodat die bankrekening geen deel uitmaakt van de omvang van de nalatenschap. Verder volgt uit de bankrekeningafschriften dat het saldo van betaalrekening op 31 december 2014 € 10.359,25 en op 27 mei 2015 € 4.938,69 was. Op basis van het voorgaande staat vast dat er één bankrekening op 27 mei 2015 was, met een saldo van € 4.938,69. Dit saldo behoort betrokken te worden bij de berekening van de legitieme portie.

Inboedel

3.11.

[eiser] begroot de waarde van inboedel op € 3.500,00. Hierbij heeft [eiser] nagelaten de boedelbeschrijving specifiek van commentaar te voorzien op de onderdelen die de inboedel aangaan noch heeft [eiser] enige verdere onderbouwing verstrekt van zijn waarde. [gedaagde sub A] sluit aan bij de waarde zoals vermeld in de boedelbeschrijving van de notaris, te vermeerderen met de opbrengt van de verkoop van een elektronisch orgel via Marktplaats voor € 180,00. [gedaagde sub A] heeft zich kennelijk vergist in de waarde zoals vermeld in boedelbeschrijving, deze is namelijk € 2.590,00 in plaats van € 2.705,00. De totale waarde is volgens die redenering in dat geval € 2.770,00. In het licht van de vaststaande feiten heeft [eiser] onvoldoende gesteld voor wat betreft de waarde van de inboedel. Aan bewijslevering wordt niet toegekomen. De rechtbank stelt de waarde van de inboedel op basis van de stellingen van partijen vast op € 2.770,00.

Goud

3.12.

Niet in geschil is dat [gedaagde sub A] en erflater in november 2013 en januari 2015 goud hebben gekocht. Dit goud staat niet vermeld op de boedelbeschrijving. [gedaagde sub A] heeft bij dupliek toegelicht dat het goud dat in 2013 was gekocht, voor het overlijden van erflater weer is verkocht om onkosten aan de woning te betalen, onder andere als gevolg van een lekkage. Hiervan heeft zij geen bewijs overgelegd. Het in 2015 gekochte goud zou voor een derde zijn gekocht, voor wie erflater en [gedaagde sub A] geld in bewaring hadden. Zij zouden dit bedrag in goud aan deze derde hebben teruggeven. Ook hiervan ontbreekt ieder bewijs. [gedaagde sub A] heeft bijvoorbeeld niet gewezen op een overboeking of een overeenkomst waaruit blijkt dat het goud dat in 2013 is gekocht daadwerkelijk verkocht is. Ook is er geen overboeking van de derde naar de spaarrekening, waaruit blijkt dat erflater en [gedaagde sub A] geld voor die derde in bewaring hadden. De rechtbank is daarom van oordeel dat [gedaagde sub A] haar stelling dat het goud voor het overlijden van erflater verkocht is zodat het niet meer tot de gemeenschap behoorde, onvoldoende onderbouwd heeft. Voorgaande leidt tot het oordeel dat het goud op sterfdatum erflater aanwezig was en onderdeel vormt van de nalatenschap. De rechtbank beschikt echter over onvoldoende informatie om te kunnen vaststellen wat de waarde van dat goud was. De rechtbank zal daarom partijen in de gelegenheid stellen zich hierover uit te laten waarbij de rechtbank als handvat meegeeft dat een prijs per gram op datum overlijden voor de hand ligt. De rechtbank zal de zaak in verband met het voorgaande naar de rol verwijzen. Aangezien [gedaagde sub A] over meer informatie beschikt over het gekochte goud, zal zij eerst in de gelegenheid worden gesteld om een akte te nemen, waarop [eiser] vervolgens bij antwoordakte mag reageren.

Contanten

3.13.

[eiser] stelt dat er contanten aanwezig waren op datum overlijden erflater. Ter onderbouwing wijst hij op de bankrekeningafschriften van [gedaagde sub A] en erflater. Daaruit volgt volgens [eiser] dat er in 2012 regelmatig wordt gepind bij verschillende winkels maar vanaf 2013 niet meer, terwijl er ook geen pinopnames plaatsvinden. [gedaagde sub A] heeft dus voor haar levensonderhoud uit een ander vaatje getapt, aldus [eiser] . Verder voert [eiser] in dat verband aan dat [gedaagde sub A] een onderneming zou hebben. [gedaagde sub A] geeft aan dat er vanaf 2013 niet meer in winkels gepind wordt, omdat zij liever een groot bedrag in een keer opnam en contant betaalde. Dit standpunt van [gedaagde sub A] verenigt zich niet met de bankrekeningafschriften, aangezien daaruit niet volgt dat [gedaagde sub A] grote pinopnames heeft gedaan. Althans, de rechtbank ziet dat niet terug in de bankrekeningafschriften en [gedaagde sub A] heeft ook niet verwezen naar specifieke pinopnames. Ook heeft [gedaagde sub A] erkend dat zij werkzaamheden verricht als natuurgeneeskundig therapeut waarvoor zij wordt betaald. In het midden kan blijven of [gedaagde sub A] een op geld waardeerbare onderneming had, omdat [eiser] in het kader van zijn legitieme geen waarde heeft verbonden aan de onderneming als zodanig maar slechts heeft aangevoerd dat [gedaagde sub A] mogelijk door haar klanten werd betaald in contanten. Bij deze stand van zaken heeft [gedaagde sub A] onvoldoende gemotiveerd betwist dat er contanten waren op 27 mei 2015 terwijl er door [eiser] voldoende gemotiveerd is gesteld. De rechtbank stelt vast dat er contanten waren om – buiten de bankrekeningen om – in het levensonderhoud te voorzien. Er zijn echter geen aanknopingspunten op basis waarvan het aanwezige bedrag kan worden bepaald. De begroting van [eiser] van “de aanwezige contanten en/of overige bezittingen” (€ 30.000,00) is immers zonder onderbouwing en onvoldoende specifiek. De rechtbank zal partijen in de gelegenheid stellen om zich bij de onder 3.12 genoemde aktewisseling ook uit te laten over het aanwezige bedrag in contanten en de wijze waarop dit kan worden bepaald op 27 mei 2015.

Levensverzekering

3.14.

Uit het feit dat [gedaagde sub A] ieder kwartaal een bedrag ontvangt van Nationale Nederlandse Levensverzekering leidt [eiser] af dat een levensverzekering tot de boedel behoort. Ook uit de belastingaangiftes blijkt volgens [eiser] dat er een levensverzekering was. [gedaagde sub A] voert aan dat voornoemde betalingen het pensioen betreffen, dat wordt overgemaakt door de Levensverzekeringmaatschappij Nationale Nederlanden. Uit de bankrekeningafschriften blijkt genoegzaam dat het pensioen betreft. Ook op de aangiftes inkomstenbelasting staat vermeld dat er een pensioen is bij Nationale Nederlanden. Dit betekent dat [eiser] onvoldoende heeft gesteld om te kunnen aannemen dat er levensverzekeringen waren die moeten worden opgenomen in de boedelbeschrijving.

Teruggaven Belastingdienst

3.15.

[gedaagde sub A] heeft voor het jaar 2015 twee teruggaven van de Belastingdienst ontvangen van samen € 2.452,00. Het standpunt van [gedaagde sub A] dat deze niet tot de nalatenschap behoren omdat dit deze na het overlijden van erflater ontvangen zijn, is gedeeltelijk onjuist. Aangezien de teruggaven zien op het jaar 2015 en erflater is overleden op 27 mei 2015, valt het gedeelte van de teruggaven dat ziet op de eerste vijf maanden van 2015 in de boedel. Dat is € 1.021,67 (5/12 × € 2.452,00).

Resterend deel Dela uitkering

3.16.

Bij zijn berekening van zijn legitieme betrekt [eiser] een uitkering van Dela van € 5.000,00. Dit heeft [eiser] op geen enkele wijze onderbouwd. [eiser] heeft wel opgemerkt dat uit de factuur van de uitvaart blijkt dat er een verzekering bij Dela was, maar heeft onvoldoende gesteld dat sprake is van een verzekering die na verrekening van de kosten van de uitvaart tot uitkering is gekomen noch is dit gebleken. Over de kosten van de uitvaart wordt hierna nader overwogen.

3.17.

Slotsom van bovenstaande is dat de activazijde van de boedelbeschrijving van de huwelijksgoederengemeenschap sluit op € 344.086,60 + p.m. (contanten/goud).

Schulden

3.18.

De schulden vermeld in artikel 4:7 lid 1 onder a tot en met c en f BW worden voor de berekening van de legitimaire massa afgetrokken van de waarde van de nalatenschap. Partijen hebben verschillende stellingen ingenomen over welke schulden er in dit verband zijn.

3.19.

Onderdeel a van artikel 4:7 lid 1 BW zijn schulden van erflater die niet door zijn dood teniet zijn gegaan. In de boedelbeschrijving van de notaris is in dit verband opgenomen de schuld aan mevrouw [betrokkene sub A] (de moeder van [eiser] ) als gevolg van de echtscheiding en de hypothecaire geldleningen. [eiser] betwist dat deze schulden nog bestaan. De schuld aan [betrokkene sub A] is volgens hem reeds voldaan en zou bovendien verjaard zijn indien deze nog niet zou zijn voldaan. Dit verweer slaagt aangezien [betrokkene sub A] en erflater al in 1976 gescheiden zijn en niet gesteld of gebleken is dat de verjaring op enig moment is gestuit. De voormalig advocaat van [gedaagde sub A] heeft bovendien in een e-mail van 1 juli 2019 aan de notaris erkend dat de betreffende vordering verjaard is.

3.20.

[gedaagde sub A] heeft aangegeven dat de hypotheek waarmee de woning was bezwaard ten tijde van overlijden van erflater reeds was afbetaald. De aangiftes inkomstenbelasting bevestigen dit. Deze schuld is dus ten onrechte in de boedelbeschrijving opgenomen door de notaris en betrof een verrekening met de aankoop van een andere woning. De rechtbank zal dit eveneens tot uitgangspunt nemen, zodat de schuld niet in aanmerking zal worden genomen in de boedelbeschrijving.

3.21.

Bij conclusie van antwoord heeft [gedaagde sub A] het standpunt ingenomen dat er geen schulden waren die van belang zijn voor de berekening van de legitieme, behalve de kosten van de uitvaart. Die kosten zouden volgens [gedaagde sub A] bestaan uit € 433,05 voor een koffiemaaltijd na de uitvaart, € 90,00 voor extra huur van de crematieruimte wegens het uitlopen van de rouwdienst en een factuur van € 271,95 van Dela. Bij dupliek neemt [gedaagde sub A] echter het standpunt in dat er een geldverzekering was bij Dela van € 658,00, van waaruit in ieder geval de post van € 271,95 is betaald. Dit blijkt ook uit de overgelegde factuur waarin de geldverzekering is meegenomen zodat de factuur € 0,00 bedraagt. Het restant van de geldverzekering is volgens [gedaagde sub A] opgegaan aan de kosten van koffie en het diner na afloop van de uitvaart. Dat is de post van € 433,05, waarvan [gedaagde sub A] ook bewijsstukken heeft overgelegd. Verder heeft [gedaagde sub A] geen bewijsstukken zoals facturen van gemaakte kosten voor de uitvaart overgelegd. Dat betekent dat bewijs voor de post van € 90,00 ontbreekt. Volgens [eiser] zijn de kosten van de uitvaart gedekt en geen schuld van de nalatenschap. Gelet op het voorgaande heeft [gedaagde sub A] voldoende aangetoond dat zij € 705,00 (€ 433,05 + € 271,95) aan uitvaartkosten heeft gemaakt, terwijl de geldverzekering € 658,00 bedroeg, zodat er € 47,00 aan kosten resteert. Voor het overige heeft [gedaagde sub A] gelet op de betwisting door [eiser] , de geldverzekering bij Dela en het ontbreken van bewijsstukken, onvoldoende gemotiveerd gesteld dat er dat er uitvaartkosten zijn gemaakt. Dat brengt mee dat in het kader van de legitieme rekening moet worden gehouden met een schuld als bedoeld in 4:7 lid 1 onder b BW van € 47,00.

3.22.

In de akte van de notaris zijn de kosten van de verkoop van de woning en de aankoop van een nieuwe woning benoemd. Aangezien de woning pas in 2017 is verkocht, zijn dit geen schulden van de nalatenschap. Onder het kopje “Kosten met betrekking tot de afwikkeling van de nalatenschap” vallen onder andere de onder 3.21 reeds besproken posten. Verder zijn daar posten als “Mediationtraject advies/uitleg [betrokkene sub B]” en “Kosten juridische bijstand advocaten [advocaat sub A] / [advocaat sub B]” genoemd. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt niet in te zien dat dit kosten zoals bedoeld in artikel 4:7 lid 1 onder a tot en met c en f BW zijn. Partijen hebben bovendien geen stellingen ingenomen over andere schulden die van belang zijn in het kader van de berekening van de legitieme. De rechtbank gaat er daarom van uit dat er geen verdere schulden van belang zijn voor de berekening van de legitieme.

3.23.

Slotsom van bovenstaande is dat voor de berekening van de legitieme een schuld van € 47,00 moet worden meegenomen. Het saldo van de nalatenschap komt hiermee op (€ 344.086,60 + p.m. (contanten/goud)) : 2 - € 47,00.

Schenkingen 3.24. Er is niet onderbouwd gesteld dat er schenkingen zijn gedaan die in aanmerking moeten worden genomen bij de berekening van de legitieme. Dat deze zijn gedaan vanuit de beschikbare contanten mist feitelijke grondslag, zodat de rechtbank hieraan voorbij gaat. [gedaagde sub A] betoogt dat er geen schenkingen zijn gedaan. [eiser] merkt op dat [gedaagde sub A] in zijn visie niet heeft bewezen dat er geen schenkingen zijn gedaan, maar [gedaagde sub A] hoeft niet te bewijzen dat er geen schenkingen zijn gedaan. De bewijslast en het bewijsrisico rust op [eiser] . Dit brengt met zich dat er thans geen aanleiding is om rekening te houden met gedane schenkingen, zodat de legitimaire massa bestaat uit het saldo van de nalatenschap zoals weergegeven in 3.23.

3.25.

Ingevolge artikel 4:64 BW bedraagt de legitieme portie de helft van de waarde waarover de legitieme porties moeten worden berekend gedeeld door het aantal in artikel 4:10 lid 1 BW genoemde personen. In dit geval betekent dit dat de legitieme portie 1/8 deel is van de legitimaire massa.

Beroep op artikel 3:194 lid 2 BW

3.26.

[eiser] heeft een beroep gedaan op artikel 3:194 lid 2 BW , dat inhoudt dat een deelgenoot die opzettelijk tot de gemeenschap behorende goederen verzwijgt, zoek maakt of verborgen houdt, zijn aandeel in die goederen aan de andere deelgenoten verbeurt. [eiser] is, als legitimaris, een crediteur van de nalatenschap en heeft een vordering in geld, er bestaat geen gemeenschap in de zin van Boek 3 en de legitimaris kan niet worden aangemerkt als deelgenoot in de zin van artikel 3:194 lid 2 BW . De legitimaris neemt een wezenlijk andere positie in dan de deelgenoot in een gemeenschap, zoals de erfgenaam in een nalatenschap. De wetgever heeft kennelijk gemeend dat de legitimaris niet dezelfde vergaande bescherming behoeft als een deelgenoot. In deze procedure staat vast dat [eiser] , doordat hij een beroep heeft gedaan op zijn legitieme, geen erfgenaam meer is, zodat artikel 3:194 lid 2 BW niet van toepassing is, los van de vraag of er sprake is van opzettelijk verzwijgen, zoek maken of verbergen. Ten overvloede merkt de rechtbank daarbij op dat (op grond van de wettelijke verdeling toegekende) rechten op de nalatenschap worden beschermd door artikel 1 lid 1 Protocol I bij het EVRM (bescherming van eigendom). Voor een civielrechtelijke sanctie op het ongestoord genot van het eigendomsrecht is op grond van dit artikel een voldoende specifieke en wettelijke bepaling die niet arbitrair is, vereist. Een dergelijke bepaling ontbreekt voor de legitimaris (zie de overweging hiervoor). De in de wet verankerde redelijkheid en billijkheid die de verhouding tussen erfgenamen maar ook die tussen erfgenamen en legitimarissen beheerst is evenmin voldoende specifiek om een inbreuk op het eigendomsrecht te rechtvaardigen (zie ook ECLI:NL:GHAMS:2013:1968). Dit geval geeft geen aanleiding anders te oordelen gezien de omstandigheden vergelijkbaar zijn als die waarin een wettelijke verdeling van toepassing is.

[eiser] heeft – eerst ter zitting – de stelling ingenomen dat hem als legitimaris een beroep toekomt op artikel 3:194 lid 2 BW omdat hij in arren moede heeft moeten kiezen een beroep te doen op zijn legitieme portie en daarmee zijn erfgenaamschap heeft prijs moeten geven en hem daardoor nu geen direct beroep op artikel 3:194 lid 2 BW meer toekomt. Dit is veroorzaakt door [gedaagde sub A] . In die situatie komt hem op grond van de redelijkheid nu nog steeds een beroep toe op genoemd artikel, aldu s [eiser] . Dit zou ertoe leiden dat [gedaagde sub A] haar aandeel aan de nalatenschap verbeurt. Nog daargelaten of de door [eiser] aangevoerde feitelijke grondslag zijn stelling kan dragen, miskent [eiser] dat een succesvol beroep op artikel 3:194 lid 2 BW meebrengt dat de betreffende goederen geen deel meer uitmaken van de nalatenschap maar toekomen aan de andere deelgenoten en dat van verbeuring aan de nalatenschap geen sprake is. Een legitimaris zou hiermee in de rechten van de deelgenoot treden. Dit gevolg staat haaks op de hoedanigheid van legitimaris en het beroep op artikel 3:194 lid 2 BW kan daardoor niet slagen.

Voor zover [eiser] heeft beoogd te betogen dat hem als legitimaris een beroep op toepassing van artikel 3:194 lid 2 BW toekomt voor berekening van de legitieme portie geldt het volgende. De rechtbank ziet geen grond voor een beroep op artikel 3:194 lid 2 BW op basis van aanvullende werking van de redelijkheid en billijkheid ten behoeve van de berekening van de legitimaire massa dan wel legitieme portie(s). Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat [eiser] geen rechtstreeks beroep kan doen op de genoemde bepaling in de zin dat de te verbeuren goederen aan de legitimaris toekomen. Evenmin kan dit beroep inhouden dat de legitimaire massa wordt verhoogd middels het “optellen” van de waarde van de mogelijk te verbeuren goederen bij die legitimaire massa, waartoe de beoogde toepassing zou leiden. Dit leidt immers evenzeer tot inbreuk op eigendomsrechten van de erfgenamen waartoe een specifieke wettelijke bepaling vereist is. De aanvullende werking van de redelijkheid en billijkheid bieden ook hiervoor onvoldoende grondslag. Dit alles laat overigens onverlet dat de legitimaris(sen) de weg openstaat van het vorderen van schade uit hoofde van onrechtmatige daad indien daarvoor aanleiding bestaat.

Beroep op artikel 22 Rv

3.27.

Artikel 22 Rv schept een discretionaire bevoegdheid van de rechter. Het geeft partijen geen rechtstreekse aanspraak op informatie noch kunnen zij op dit artikel een beroep doen. De rechtbank ziet geen reden om [gedaagde sub A] op de voet van artikel 22 Rv te bevelen bepaalde stellingen toe te lichten of bepaalde bescheiden te over te leggen, zoals verzocht door [eiser] . De rechtbank beschikt namelijk, behoudens hetgeen is overwogen in r.o. 3.12 en 3.13, over voldoende informatie om te kunnen beslissen op de vorderingen van [eiser] .

3.28.

De rechtbank zal de zaak gelet op r.o. 3.12 en 3.13 verwijzen naar de rol op een termijn van vier weken voor het nemen van akte aan de zijde van [gedaagde sub A] . Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

4 De beslissing

De rechtbank

4.1.

verwijst de zaak naar de rol van 2 maart 2022 voor het nemen van een akte door [gedaagde sub A] zoals verwoord in r.o. 3.12 en 3.13., waarna [eiser] vervolgens op de rol van vier weken gelegenheid krijgt tot het nemen van een antwoordakte,

4.2.

houdt iedere verdere beslissing aan.

Dit vonnis is gewezen door mr. M.M.K.J. Steketee en in het openbaar uitgesproken op 2 februari 2022.

ES | MS


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature