Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:

Inhoudsindicatie:

“Omgevingsvergunning voor 24 camperplaatsen bij melkveebedrijf; plan voldoet aan voorwaarden van bestemmingsplan; verzoek om voorlopige voorziening wordt afgewezen.”

Uitspraak



RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem

Bestuursrecht

zaaknummers: ARN 21/1307, 21/1314 en 21/1623

uitspraak van de voorzieningenrechter van 16 april 2021 in de zaken tussen [verzoeker], [verzoeker] en [verzoeker], te [woonplaats], verzoekers

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Barneveld, het college (gemachtigde: mr. S. Hoekstra).

Als derde-partij neemt aan het geding deel: [derde partij], te [woonplaats].

Procesverloop

In het besluit van 24 februari 2021 heeft verweerder [derde partij] (vergunninghouder) een omgevingsvergunning verleend voor het aanleggen en gebruiken van 24 camperplaatsen voor de duur van 10 jaar op het perceel [locatie] in [woonplaats].

Verzoekers hebben tegen dit besluit afzonderlijk bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.

Het onderzoek ter zitting heeft gelijktijdig met een online zitting plaatsgevonden op 9 april 2021. Verzoekers waren aanwezig. Namens het college was aanwezig de gemachtigde.

Vergunninghouder was aanwezig.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.

2. Vergunninghouder heeft een melkveebedrijf op het perceel [locatie] in [verzoeker]. Hij wil als nevenactiviteit 24 camperplaatsen exploiteren.

3. Ter plaatse geldt het bestemmingsplan ‘Buitengebied 2012 geconsolideerd’. Het perceel heeft de bestemming ‘agrarisch’. Gronden met deze bestemming zijn bestemd voor de uitoefening van een agrarisch bedrijf.

4. Op grond van artikel 3.6, vierde lid, van de regels van het bestemmingsplan kan het bevoegd gezag bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 3.1 en verblijfsrecreatie in de vorm van een kleinschalig kampeerterrein toestaan, met inachtneming van het volgende:

a. het aantal kleinschalige kampeerterreinen mag in totaal niet meer dan 30 bedragen;

b. kleinschalig kamperen is uitsluitend toegestaan vanaf 15 maart tot en met 31 oktober;

c. per kleinschalig kampeerterrein zijn maximaal 25 kampeermiddelen toegestaan;

d. een kleinschalig kampeerterrein mag uitsluitend zijn gesitueerd binnen het bouwvlak of binnen een afstand van 50 m vanaf het bouwvlak;

e. een kleinschalig kampeerterrein mag niet zijn gelegen in directe aansluiting op een reeds bestaand kleinschalig kampeerterrein of een regulier verblijfsrecreatieterrein;

f. een kantine en horeca-activiteiten zijn niet toegestaan;

g. sanitaire voorzieningen ten behoeve van het kleinschalige kampeerterrein zijn uitsluitend toegestaan in bestaande bebouwing tot een maximum oppervlakte van 75 m2;

h. de onderlinge afstand tussen kampeermiddelen mag niet minder dan 3 m bedragen;

i. het aantal parkeerplaatsen op eigen terrein mag niet minder bedragen dan 1,3 per standplaats;

j. geen significante aantasting plaatsvindt van ecologische waarden;

k. het terrein dient te worden voorzien van een goede landschappelijke inpassing;

l. de omgevingsvergunning wordt verleend voor een periode van maximaal 10 jaar;

m. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de milieusituatie.

5. Verweerder heeft de gevraagde omgevingsvergunning verleend en hiervoor binnenplans afgeweken met toepassing van artikel 3.6 van de regels van het bestemmingsplan.

Kleinschalig kampeerterrein

6. Verzoekers hebben betoogd dat geen sprake is van een kleinschalig kampeerterrein, waardoor het niet mogelijk is artikel 3.6 van het bestemmingsplan toe te passen.

Op grond van artikel 1.75 van het bestemmingsplan wordt onder ‘kleinschalig kampeerterrein’ verstaan: een kampeerterrein bij een agrarisch bedrijf of gebruiksgerichte paardenhouderij waarbij niet meer dan 25 kampeermiddelen aanwezig mogen zijn. Een kampeermiddel is gedefinieerd als: een tent, kampeerwagen of toercaravan, een en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen geheel of ten dele zijn bestemd dan wel kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf. Aan deze voorwaarden wordt voldaan. De vergunde 24 camperplaatsen zijn derhalve te kwalificeren als een kleinschalig kampeerterrein. Het betoog slaagt daarom niet.

Directe aansluiting op ander kampeerterrein

7. Op grond van artikel 3.6, vierde lid, onder e, mag het kleinschalig kampeerterrein niet zijn gelegen in directe aansluiting op een reeds bestaand kleinschalig kampeerterrein of een regulier verblijfsrecreatieterrein. De camperplaatsen zijn gelegen op een afstand van 250 meter van een bestaand kampeerterrein. Van directe aansluiting is dus geen sprake, waardoor aan de eis onder e wordt voldaan.

Aantasting ecologische waarden

8. Om te beoordelen of als gevolg van het aanleggen van de camperplaatsen geen significante aantasting plaatsvindt van de ecologische waarden ter plaatse (de voorwaarde onder j) heeft een adviseur flora en fauna van de Omgevingsdienst de Vallei het perceel bezocht en een ecologische beoordeling uitgevoerd. Zijn bevindingen zijn opgenomen in de ‘Memo ruimtelijke afweging vooronderzoek binnenplanse afwijking' onder het kopje 'Ecologie'. Hij concludeert dat negatieve effecten op beschermde natuurwaarden in het plangebied op voorhand zijn uit te sluiten, mits extra verlichting van de bomenrij wordt voorkomen.

8.1

De voorzieningenrechter is van oordeel dat er geen aanleiding is om de adviseur van verweerder niet aan te merken als een deskundige op het gebied van ecologie. Dat hij in dienst is bij verweerder maakt dat niet anders. Verzoekers hebben ter zitting gesteld dat zij een ter plaatse bekende hovenier hebben gevraagd naar zijn ervaringen in het gebied. Hij heeft hen verteld dat er dassen zijn gesignaleerd, zo stellen verzoekers. De voorzieningenrechter stelt vast dat de hovenier zijn bevindingen niet op papier heeft gezet. Bovendien heeft de deskundige van verweerder hier niet op kunnen reageren. Toetsing van dit argument is daarom lastig. Er is daarom geen aanleiding het advies van de door verweerder geraadpleegde deskundige voor onjuist te houden. Het betoog slaagt daarom niet.

Ter zitting heeft verweerder aangegeven bereid te zijn in de bezwaarfase de deskundige te vragen een ecologische quick-scan uit te voeren, waar de eventuele aanwezigheid van dassen in meegenomen zal worden. Daarbij zal ook worden beoordeeld, zo is op de zitting besproken, in hoeverre het nodig is in de vergunning een voorwaarde op te nemen over de aan te leggen verlichting.

De verzoeken treffen, waar het gaat om de voorwaarde onder j, geen doel.

Landschappelijke inpassing

9. Op grond van artikel 3.6, vierde lid, onder k, moet het terrein worden voorzien van een goede landschappelijke inpassing.

Voor de landschappelijke inpassing heeft vergunninghouder bij de aanvraag een beplantingsplan ingediend van [bedrijf] uit [verzoeker] van 18 februari 2021. Verweerder heeft dit beplantingsplan beoordeeld en voldoende bevonden om de camperplaatsen landschappelijk in te passen. Aan de omgevingsvergunning is de voorwaarde verbonden dat het terrein moet worden ingericht volgens de ingediende tekening. In de vergunning zijn bovendien voorwaarden opgenomen om te waarborgen dat de aanplant tijdig plaatsvindt en in stand wordt gehouden. Er is geen aanleiding voor het oordeel dat het terrein niet wordt voorzien van goede landschappelijke inpassing. Dat – zoals verzoekers hebben betoogd –niet alle struiken in de winter groen blijven maakt het plan niet ontoereikend. In de winter is het immers niet toegestaan de camperplaatsen te gebruiken. Het betoog slaagt daarom niet.

Onevenredige aantasting milieusituatie

10. Op grond van artikel 3.6, vierde lid, onder m, mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de milieusituatie. Uit een toets van verweerder blijkt dat er geen belemmeringen zijn op het gebied van milieuzonering omdat het kampeerterrein op voldoende afstand is gelegen van omliggende woningen. Omdat campers niet als geurgevoelig object hoeven te worden beschouwd en in de directe omgeving geen bedrijven liggen met een zodanige geurbelasting dat sprake is van een slecht woon- en leefklimaat, zijn ook vanuit geur/agrarisch geen belemmeringen aanwezig, zo blijkt uit de toets van verweerder.

Verzoekers stellen dat CO2, het fijnstof en de stikstof zullen toenemen. Bovendien vrezen zij voor geluidsoverlast. Zij hebben hun betoog echter verder niet onderbouwd. De enkele stelling is niet voldoende om aan te nemen dat de milieusituatie onevenredig wordt aangetast. Het betoog slaagt daarom niet.

11. Gelet op het voorgaande wordt voldaan aan de voorwaarden van artikel 3.6 van het bestemmingsplan en is verweerder in beginsel bevoegd om binnenplans af te wijken. Een (binnenplanse) afwijking van het bestemmingsplan is een discretionaire bevoegdheid. Het college heeft hierbij dus beleidsruimte. De voorzieningenrechter toetst of het college bij de afweging van de betrokken belangen in redelijkheid tot zijn besluit heeft kunnen komen. Hierbij geldt dat de gevolgen van het project moeten worden beoordeeld met inachtneming van de mogelijkheden die het geldende bestemmingsplan biedt.

Toename verkeer

12. Verzoekers hebben aangevoerd dat het verkeer zal toenemen. In een jeugddorp als [verzoeker] met veel kinderen op straat zal dat tot gevaarlijke situaties leiden. De wegen zijn daarvoor ook niet geschikt, zo stellen zij. Bovendien is het in de zomer al druk op de wegen door bijvoorbeeld toertochten. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat er gelet op het aantal camperplaatsen vanuit wordt gegaan dat er maximaal 48 verkeersbewegingen per dag extra plaats zullen vinden. De wegen zijn daarnaast zo ingericht dat hard rijden onmogelijk is en bovendien rijden mensen die ter plaatse onbekend zijn ook voorzichtiger. Daarom is de toename van het verkeer aanvaardbaar, meent verweerder. Wel zal een verkeerskundige in bezwaar een nader advies uitbrengen, waarbij zal worden ingegaan op de door verzoekers aangevoerde gronden.

12.1

Vooropgesteld moet worden dat bij de beoordeling van de vraag of de verkeerssituatie aan vergunningverlening in de weg staat, slechts de toename van het verkeer als gevolg van de verleende vergunning van belang is. De eventuele huidige overbelasting van de wegen is – hoezeer voor verzoekers van belang – in dit verband niet relevant. Verweerder schat in dat de verkeersbewegingen zeer beperkt zullen toenemen. Verzoekers hebben dit niet weerlegd. Mede gelet op de inrichting van de wegen is de voorzieningenrechter daarom van oordeel dat het niet aannemelijk is dat de verkeerssituatie aan vergunningverlening in de weg zal staan. Dit laat echter onverlet dat een verkeersdeskundige in bezwaar de situatie nader zal beoordelen, waarbij ook zal worden ingegaan op de huidige belasting van de wegen in relatie tot de omgeving en het gebruik van de wegen door kwetsbare kinderen.

Dorpsplan

13. Verzoekers hebben ten slotte aangevoerd dat het bouwplan in strijd is met het dorpsplan [verzoeker] 2020-2030. In dit dorpsplan is de wens van de bewoners van [verzoeker] neergelegd om alleen kleinschalige verblijfsrecreatie toe te staan. Het dorp moet agrarisch gebied blijven en geen recreatiegebied worden.

De voorzieningenrechter stelt vast dat de verleende omgevingsvergunning ziet op een kleinschalig kampeerterrein met 24 plaatsen. Van strijd met het dorpsplan is daarom geen sprake. Bovendien bevat het dorpsplan de wens van de bewoners, maar is dit niet door verweerder vastgesteld en ook (nog) niet ten grondslag gelegd aan beleidsplannen. Het plan heeft daarom ook geen officiële status zodat daaraan bij de vergunningverlening niet hoeft te worden getoetst. Het betoog slaagt daarom niet.

Conclusie

14. Alles overziend is de voorzieningenrechter van oordeel dat de verleende omgevingsvergunning in bezwaar in stand zal blijven. Wat verzoekers verder nog hebben aangevoerd leidt niet tot een andere conclusie. De voorzieningenrechter hecht er hier aan nog op het merken dat het feit dat de camperplaatsen wellicht gebruikt zullen gaan worden door ouders van wie de kinderen in een van de gezinshuizen zijn opgenomen, wat volgens verzoekers onrust zal veroorzaken bij die kwetsbare kinderen, geen aspect is dat in het kader van een ruimtelijke afweging meegenomen kan worden; het betreft hier, hoe vervelend zo’n situatie ook kan zijn, een openbare orde probleem.

15. Voor het treffen van een voorlopige voorziening is daarom geen aanleiding. De verzoeken zullen worden afgewezen.

Beslissing

De voorzieningenrechter:

- wijst de verzoeken om voorlopige voorziening af.

Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H. van Breda, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.H.Y Snoeren-Bos, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 16 april 2021.

De voorzieningenrechter en de griffier zijn verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

griffier

voorzieningenrechter

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Artikel 3.1 van de regels van het bestemmingsplan

Artikel 2.1, eerste lid, onder a en c, in samenhang met artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 1o, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

Artikel 1.71 van de regels van het bestemmingsplan

Zie de uitspraak van de Afdeling van 21 oktober 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3222


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde jurisprudentie

Gerelateerde wetgeving

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature