U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Zaaknummer:
Zittingsplaats:

Inhoudsindicatie:

Alimentatie. Berekening behoefte van het kind van partijen, het kind van de man en zijn nieuwe partner. Berekening draagkracht van partijen en (onderlinge) bijdrageplicht.

Uitspraak



beschikking

RECHTBANK GELDERLAND

Familie- en jeugdrecht

Zittingsplaats Arnhem

Zaakgegevens: C/05/362600 / FA RK 19-3943

Datum uitspraak: 22 september 2020

beschikking alimentatie

in de zaak van

[verzoeker] (nader te noemen: de man),

wonende te [woonplaats] ,

advocaat mr. A.E. Kievit te Houten,

tegen

[verweerder] (nader te noemen: de vrouw),

wonende te [woonplaats] , gemeente [plaats] ,

advocaat mr. L.E. de Wal te Geldermalsen, gemeente West Betuwe.

1 Het procesverloop

1.1.

Dit verloop blijkt uit:

het verzoekschrift, ingekomen op 28 november 2019;

het verweerschrift met zelfstandig verzoek, ingekomen op 23 januari 2020;

de brief met nadere producties en aanvullen/wijzigen verzoekschrift namens de man, ingekomen op 13 maart 2020.

1.2.

De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 3 september 2020 met gesloten deuren. Daarbij waren aanwezig beide partijen, in bijzijn van hun advocaat. In verband met de maatregelen ter zake het coronavirus ging dit via videobellen ( skype ).

2 De feiten

2.1.

Partijen zijn met elkaar gehuwd geweest. Het minderjarige kind van partijen is:

- [kind 1] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] .

2.2.

Het huwelijk van partijen is op 23 januari 2018 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van deze rechtbank van 5 januari 2018 in de registers van de burgerlijke stand. Bij de echtscheidingsbeschikking is een door partijen ondertekend echtscheidingsconvenant gevoegd.

2.3.

Bij de echtscheidingsbeschikking is conform het echtscheidingsconvenant bepaald dat de man ten behoeve van [kind 1] een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding (hierna: kinderalimentatie ) moet voldoen van € 351 per maand. Die bijdrage bedraagt na toepassing van de wettelijke indexering nu € 366,97 per maand.

2.4.

Ook heeft de rechtbank bij die beschikking conform het echtscheidingsconvenant bepaald dat de man aan de vrouw een bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud (hierna: partneralimentatie ) moet betalen van € 300 per maand. Na toepassing van de wettelijke indexering bedraagt deze bijdrage nu € 313,65 per maand.

2.5.

De man heeft met zijn huidige partner, mevrouw [naam] (hierna te noemen: [nieuwe partner man] ), een kind gekregen:

- [kind 2] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats]

3 Het verzoek en het verweer

3.1.

De man verzoekt de rechtbank – bij gewijzigd verzoek – , voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de beschikking van deze rechtbank van 5 januari 2018 te wijzigen en te bepalen dat met ingang van 1 december 2019 de door de man te betalen kinderalimentatie wordt vastgesteld op een bedrag van € 300 per maand en de partneralimentatie op nihil, althans een zodanig bedrag als de rechtbank vermeent in goede justitie te behoren. Daarnaast verzoekt de man te bepalen dat de vrouw de door haar ontvangen partneralimentatie over december 2019 ad € 300 en vanaf december 2019 tot en met datum beschikking ad € 313,65 per maand aan hem dient terug te betalen.

3.2.

De vrouw meent dat de verzoeken van de man moeten worden afgewezen. Op haar beurt verzoekt de vrouw te bepalen dat de man een kinderalimentatie van € 476 per maand moet betalen met ingang van datum beschikking.

3.3.

Op de stellingen van partijen wordt hierna nader ingegaan, voor zover voor de beoordeling van het verzoek van belang.

4 De beoordeling

De ontvankelijkheid

4.1.

Ingevolge artikel 1:401 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan een rechterlijke uitspraak of een overeenkomst betreffende levensonderhoud worden gewijzigd of ingetrokken wanneer zij nadien door wijziging van omstandigheden ophoudt aan de wettelijke maatstaven te voldoen.

4.2.

Naar het oordeel van de rechtbank is er sprake van een wijziging van omstandigheden die een herbeoordeling van de kinder- en partneralimentatie rechtvaardigt. De man is immers door de geboorte van [kind 2] op [geboortedatum] onderhoudsplichtig geworden voor niet een, maar twee kinderen. De redenering van de vrouw dat dit niet redelijk is om als wijziging van omstandigheden aan te merken omdat de man zelf gekozen heeft om nog een kind op de wereld te zetten terwijl hij al een financiële verplichting heeft naar zijn eerstgeboren kind en ex-echtgenote, acht de rechtbank onbegrijpelijk gelet op de wettelijke bepalingen over alimentatie. De man en de vrouw kunnen aldus in hun verzoek worden ontvangen.

De ingangsdatum

4.3.

De man heeft een wijziging verzocht van de alimentatieverplichtingen met ingang van 1 december 2019. De vrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat een eventuele wijziging in dient te gaan per datum beschikking.

4.4.

De rechtbank overweegt als volgt. Artikel 1:402 BW laat de rechter grote vrijheid bij het vaststellen van de ingangsdatum van de (gewijzigde) alimentatieverplichting. Drie data liggen als ingangsdatum het meest voor de hand: de datum waarop de omstandigheden zijn ingetreden die voor de (gewijzigde) alimentatieverplichting bepalend zijn, de datum van het inleidend processtuk en de datum waarop de rechter beslist. De rechter dient van haar bevoegdheid tot vaststelling van een bijdrage over een periode in het verleden een behoedzaam gebruik te maken.

4.5.

In de gegeven omstandigheden acht de rechtbank het redelijk om als ingangsdatum voor de opnieuw vast te stellen onderhoudsbijdragen de datum van indiening van het verzoekschrift te hanteren, gemakshalve 1 december 2019. De rechtbank is van oordeel dat de vrouw vanaf dat moment in elk geval rekening had kunnen en moeten houden met een eventuele wijziging van de kinder- en partneralimentatie.

Inhoudelijk

4.6.

Voor de beoordeling van de behoefte en de draagkracht wordt het rapport alimentatienormen van de Expertgroep alimentatienormen tot uitgangspunt genomen. De bedragen zullen worden afgerond op hele getallen.

4.7.

Omdat er sprake is van een nieuwe gezinssituatie bij de man dient er een berekening te worden gemaakt voor samenloop. Daarbij wordt ook de behoefte van [kind 2] en de draagkracht van [nieuwe partner man] berekend.

De behoefte van [kind 1]

4.8.

De rechtbank stelt vast dat partijen de behoefte van [kind 1] niet eerder hebben vastgesteld. Uit de overgelegde berekeningen van partijen maakt de rechtbank ook geen eenduidige berekening van de behoefte op. De rechtbank zal daarom de behoefte van [kind 1] zelf vaststellen. De rechtbank ziet geen grond om de behoefte van [kind 1] daarbij gelijk te stellen aan de behoefte van [kind 2] zoals de vrouw redelijk acht.

4.9.

Uit het echtscheidingsconvenant (onder 5.) blijkt dat partijen in februari 2017 hun samenwoning hebben verbroken en dat gedurende het laatste jaar dat partijen een gezamenlijke huishouding hebben gevoerd het netto gezinsinkomen € 3.300 per maand bedroeg. Op basis hiervan berekent de rechtbank de behoefte van [kind 1] op basis van ‘de tabel kosten kinderen 2017’ (een kind, vier punten) op € 501 per maand. Geïndexeerd bedraagt de behoefte nu € 532. Deze behoefte zal de rechtbank niet corrigeren met opvang- en/of oppaskosten omdat door de vrouw hierover onvoldoende stukken zijn overgelegd om vast te kunnen stellen wat deze kosten precies zijn en of deze kosten dermate hoog zijn dat deze niet (volledig) gecompenseerd kunnen worden door lagere uitgaven op andere posten.

De behoefte van [kind 2]

4.10.

Om de behoefte van [kind 2] te kunnen bepalen is het netto besteedbaar gezinsinkomen van haar ouders, de man en [nieuwe partner man] , van belang. Het netto besteedbaar gezinsinkomen stelt de rechtbank vast op basis van het inkomen uit arbeid van de man van € 44.119 bruto per jaar, zoals blijkt uit zijn jaaropgaaf 2019 en het inkomen uit arbeid van [nieuwe partner man] van € 3.195 bruto per maand vermeerderd met vakantietoeslag, zoals blijkt uit haar salarisspecificatie augustus 2019. Hieruit volgt een netto besteedbaar gezinsinkomen van € 5.150 per maand. Op basis hiervan berekent de rechtbank de behoefte van [kind 2] op basis van ‘de tabel kosten kinderen 2019’(een kind, vier punten) op € 702 per maand. Geïndexeerd bedraagt de behoefte nu € 720 per maand.

De onderhoudsplicht

4.11.

De rechtbank zal alvorens de draagkracht vast te stellen eerst de onderhoudsplicht van de betrokken partijen vast stellen:

- de man is onderhoudsplichtig voor [kind 1] en [kind 2] ;

- de vrouw is onderhoudsplichtig voor [kind 1] ;

- [nieuwe partner man] is onderhoudsplichtig voor [kind 2] .

De draagkracht

4.12.

Ouders dienen in beginsel naar rato van hun draagkracht in de behoefte van de kinderen te voorzien. De draagkracht wordt volgens het rapport alimentatienormen bepaald aan de hand van een draagkrachttabel waaraan ten grondslag ligt de formule 70% x [NBI- (0,3 x NBI + 975)]. Bij een NBI (netto besteedbaar inkomen) lager dan € 1.660 per maand gelden vaste tabelbedragen. De (fiscale) tarieven 2020-2 worden bij de berekening van het netto besteedbaar inkomen van partijen gehanteerd.

- de draagkracht van de man

4.13.

Voor de berekening van de draagkracht van de man gaat de rechtbank uit van het inkomen uit arbeid van de man van € 44.119, zoals blijkt uit zijn jaaropgaaf 2019. Hieruit volgt een netto besteedbaar inkomen van de man van € 2.931 per maand. Op basis van de geldende draagkrachtformule heeft de man bij dit inkomen een draagkracht van € 754 per maand. De rechtbank is hierbij van de forfaitaire woonlast uitgegaan. Afwijking van de forfaitaire woonlast is mogelijk in uitzonderlijke gevallen. Naar oordeel van de rechtbank heeft de vrouw onvoldoende gesteld en onderbouwd waarom van de forfaitaire woonlast afgeweken moet worden.

- de draagkracht van de vrouw

4.14.

Voor de berekening van de draagkracht van de vrouw gaat de rechtbank uit van een inkomen uit arbeid van € 1.422 bruto per maand vermeerderd met de vakantietoeslag. Weliswaar heeft de vrouw nagelaten haar inkomen te specificeren, de man is ook van dit inkomen uitgegaan zodat de rechtbank hierin partijen zal volgen. Mocht het inkomen van de vrouw hoger zijn dan dient zij de man hierover te informeren. Daarnaast houdt de rechtbank rekening met een te ontvangen kindgebonden budget van € 4.375 per jaar. Hieruit volgt een netto besteedbaar inkomen van de vrouw van € 1.839 per maand. Op basis van de geldende draagkrachtformule heeft de vrouw bij dit inkomen een draagkracht van € 218 per maand.

- de draagkracht van [nieuwe partner man]

4.15.

Voor de berekening van de draagkracht van [nieuwe partner man] gaat de rechtbank uit van een inkomen uit arbeid van € 2.840 bruto per maand vermeerderd met vakantietoeslag. Uit de overgelegde salarisspecificatie blijkt dat dit momenteel het inkomen is van [nieuwe partner man] in verband met het ouderschapsverlof. [nieuwe partner man] heeft bij haar werkgever een aanvraag ingediend om 28 uur per week te gaan werken. Indien [nieuwe partner man] inderdaad naar 28 uur per week werken gaat, welke situatie vergelijkbaar is met die van de vrouw, dient hiermee rekening te worden gehouden met haar draagkracht. Voor nu zal de rechtbank niet op de zaken vooruit lopen. Gelet op het huidige inkomen heeft [nieuwe partner man] een netto besteedbaar inkomen van de vrouw van € 2.369 per maand. Op basis van de geldende draagkrachtformule heeft [nieuwe partner man] bij dit inkomen een draagkracht van € 478 per maand.

Verdeling draagkracht

4.16.

Ten aanzien van de verdeling van de draagkracht van de man over de kinderen overweegt de rechtbank als volgt. Een redelijke wetstoepassing brengt mee dat wanneer iemand onderhoudsverplichtingen heeft jegens kinderen uit zijn eerste en uit zijn tweede relatie, terwijl zijn draagkracht niet voldoende is om aan die verplichtingen volledig te voldoen, het voor het onderhoud beschikbare bedrag tussen die kinderen wordt verdeeld, in beginsel gelijkelijk tenzij bijzondere omstandigheden tot een andere verdeling aanleiding geven, zoals bijvoorbeeld het geval kan zijn bij een duidelijk verschil in behoefte (HR 13 december 1991, ECLI:NL:HR:1991:ZC0451, NJ 1992/178).

4.17.

Indien een ouder een nieuwe relatie is aangegaan waaruit kinderen zijn geboren, dan zal niet alleen rekening moeten worden gehouden met het feit dat die ouder verplicht is om bij te dragen in de kosten van de verzorging en opvoeding van die kinderen, maar ook met het feit dat op de andere ouder van die kinderen eenzelfde verplichting rust of kan rusten. Aldus kan de bijdrageverplichting van die andere ouder mede van invloed zijn op het voor een kind uit een eerdere relatie beschikbare gedeelte van de draagkracht van de jegens dat kind onderhoudsplichtige ouder (HR 22 april 2005, ECLI:NL:HR:2005:AS3643, NJ 2005/379 en HR 13 juli 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX1295, NJ 2012/498).

4.18.

In dit geval is de totale behoefte van de kinderen € 532 + € 720 = € 1.252 per maand. maand. De man heeft een draagkracht van € 754 per maand zodat zijn draagkracht niet voldoende is om in de totale behoefte van de twee kinderen te voorzien. Gelet op het verschil in behoefte van [kind 1] en [kind 2] zal de rechtbank de draagkracht van de man naar rato verdelen als volgt, uitgaande voor de hele periode van de geïndexeerde behoefte:

Kind Behoefte Verdeling naar rato van behoefte Aandeel man

[kind 1] € 532 (€ 532 / € 1.252) x € 754 € 320

[kind 2] € 720 (€ 720/ € 1.252) x € 754 € 434_______ Totaal € 1.252 € 754

4.19.

Voor de beantwoording van de vraag welk deel van de draagkracht van de man beschikbaar is voor [kind 1] , is van belang te onderzoeken wat de man dient bij te dragen in de behoefte van [kind 2] in verhouding met wat [nieuwe partner man] dient bij te dragen in deze behoefte.

4.20.

Nu de gezamenlijke draagkracht van de man en [nieuwe partner man] (€ 434 + € 478 = € 912) voldoende is om in de behoefte van [kind 2] te voorzien, zal de verdeling van de kosten over beide ouders worden berekend volgens de formule: ieders draagkracht gedeeld door de totale draagkracht vermenigvuldigd met de behoefte, oftewel:

het eigen aandeel van de man bedraagt: € 434 / € 912 x € 720 = € 343het eigen aandeel van [nieuwe partner man] bedraagt: € 478 / € 912 x € 720 = € 377.

4.21.

De rechtbank stelt vast dat de man van zijn draagkracht voor het betalen van kinderalimentatie voor [kind 2] een bedrag van € 91 per maand overhoudt

(€ 434 - € 343). De rechtbank zal in deze zaak dit bedrag overhevelen naar zijn draagkracht voor het betalen van kinderalimentatie voor [kind 1] . Zijn draagkracht voor het betalen voor kinderalimentatie voor [kind 1] wordt dan € 411 per maand (€ 320 + € 91).

4.22.

Ook de gezamenlijke draagkracht van de man en de vrouw (€ 411 + € 218 = € 629) is voldoende om in de behoefte van [kind 1] te voorzien, zodat de verdeling van de kosten over beide ouders zal worden berekend volgens de formule: ieders draagkracht gedeeld door de totale draagkracht vermenigvuldigd met de behoefte, oftewel:

het eigen aandeel van de man bedraagt: € 411 / € 629 x € 532 = € 348het eigen aandeel van de vrouw bedraagt: € 218 / € 629 x € 532 = € 184.

4.23.

Gelet op het voorgaande is er voldoende draagkracht bij partijen om in de behoefte van hun kinderen te voorzien. De rechtbank concludeert dat de man met een bedrag van € 348 per maand zou kunnen bijdragen in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind 1] .

De zorgkorting

4.24.

Tussen partijen is niet in geschil dat een zorgkorting van 15% van toepassing is. De zorgkorting bedraagt dan 15% x € 532 = € 80 per maand. De eerder vastgestelde bijdrage wordt verminderd met dit bedrag, zodat de man als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind 1] aan de vrouw dient te betalen een bedrag van € 268 per maand.

De partneralimentatie

4.25.

De rechtbank zal hierna bezien of de geboorte van [kind 2] (en de daaruit voortvloeiende

onderhoudsverplichting) maakt dat de man niet meer voldoende draagkracht heeft om de

partneralimentatie te voldoen.

4.26.

Voor het inkomen van de man gaat de rechtbank uit van de gegevens vermeld in

overweging 4.13. De rechtbank houdt verder rekening met de volgende uitgangspunten en

bedragen:

- de bijstandsnorm voor een alleenstaande en het bijbehorende draagkrachtpercentage voor

een onderhoudsbijdrage voor de vrouw van 60;

- een kale huur van € 647 per maand, nu de man wordt geacht de woonlasten te delen met

[nieuwe partner man] ;

- een onbetwiste premie ziektekosten van € 128 per maand en verplicht eigen risico van

€ 385 per jaar, te verminderen met het in de bijstandsnorm verdisconteerde nominaal deel

premie ZVW;

4.27.

Van de draagkrachtruimte is 60%, verminderd met de kosten die de man aan de

kinderen heeft, beschikbaar voor alimentatie voor de vrouw. De voor rekening van de man

komende kosten (inclusief zorgkorting) van [kind 1] zijn € 316 per maand. De kosten van [kind 2]

die voor rekening van de man komen zijn € 343 per maand.

4.28.

Gelet op bovenstaande komt de rechtbank tot de conclusie dat de man geen ruimte

heeft tot het betalen van een partneralimentatie, naast de kinderalimentatie aan de vrouw. De

rechtbank komt daarmee niet toe aan bespreking van de behoeftigheid van de vrouw.

Terugbetalingsverplichting

4.29.

De man verzoekt dat de vrouw de door haar teveel ontvangen partneralimentatie aan

hem moet terug betalen.

4.30.

Voor de rechtbank staat vast dat bij de man de alimentatiebedragen zijn geïnd door het

LBIO tot de maand juni 2020. Gelet op de ingangsdatum van de wijziging van de

alimentatieverplichting heeft de man in kader van de partneralimentatie in de periode van

december 2019 tot juni 2020 teveel betaald. Naar oordeel van de rechtbank rust er echter in

redelijkheid geen terugbetalingsverplichting op de vrouw. Gelet op hetgeen is besproken op

de mondelinge behandeling acht de rechtbank het niet aannemelijk dat de vrouw in staat is

om enig relevant bedrag aan de man terug te kunnen betalen zonder in de financiële

problemen te raken. Dit kan dan ook niet van haar verlangd worden, temeer gelet op de nu

toegewezen verlaging van de kinderalimentatie en nihilstelling wegens gebrek aan

draagkracht bij de man van de partneralimentatie. De rechtbank zal het verzoek van de man op dat punt dan ook afwijzen.

Ten slotte

4.31.

De rechtbank voegt ter informatie de in het kader van deze procedure gemaakte alimentatieberekening toe als bijlage aan deze beschikking.

5 De beslissing

De rechtbank:

5.1.

wijzigt de beschikking van deze rechtbank van 5 januari 2018 [hersteld] in die zin, dat de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van het minderjarige kind:

- [kind 1] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] .

met ingang van 1 december 2019 nader wordt vastgesteld op € 268 per maand, vanaf nu telkens bij vooruitbetaling te voldoen;

5.2.

wijzigt de beschikking van deze rechtbank van 5 januari 2018 [hersteld] in die zin, dat de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud met ingang van 1 december 2019 nader wordt vastgesteld op nihil;

5.3.

bepaalt dat hetgeen sinds voornoemde ingangsdata aan alimentatie door de man aan de vrouw is betaald, dan wel wat op hem is verhaald, niet door de vrouw hoeft te worden terugbetaald;

5.4.

verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;

5.5.

wijst af het meer of anders verzochte.

Deze beschikking is gegeven door mr. M.J.C. van Leeuwen, rechter, in tegenwoordigheid van mr. A. Heezemans als griffier en in het openbaar uitgesproken op 22 september 2020.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature