Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:

Inhoudsindicatie:

Afwijzing verzoek vervangende toestemming verhuizing en bevel terugverhuizing na negeren eerder gelijkluidend kortgeding vonnis.

Uitspraak



RECHTBANK GELDERLAND

Familie- en jeugdrecht

Zittingsplaats Zutphen

Zaaknummer: C/05/358157/FZ RK 19/2243

beschikking van de enkelvoudige kamer voor burgerlijke zaken d.d. 11 oktober 2019

in de zaak van:

[moeder],

verder te noemen de moeder,

wonende te Apeldoorn,

advocaat: mr. B.A.T. Brouwer te Apeldoorn,

en

[vader],

verder te noemen de vader,

wonende te Maarssen,

advocaat: mr. N.C. Spermon-Ploegmakers te Maarssen.

Het procesverloop

Dit verloop blijkt uit:

het verzoekschrift met bijlagen, ingekomen op 27 augustus 2019;

het journaalbericht van mr. Brouwer, ingekomen op 4 oktober 2019, met bijlagen;

het kort geding vonnis van de Rechtbank Midden Nederland van 18 september 2019, ingekomen op 4 oktober 2019;

het verweerschrift met bijlagen, ingekomen op 8 oktober 2019;

het proces-verbaal van de behandeling ter terechtzitting op 10 oktober 2019.

De feiten

Uit de affectieve relatie van de moeder en de vader is geboren:

[minderjarige], geboren [geboortedatum minderjarige].

De vader heeft de minderjarige met toestemming van de moeder erkend.

Blijkens de aantekening van de griffier van 19 september 2013 in het gezagsregister oefenen de moeder en de vader gezamenlijk het ouderlijk gezag over de minderjarige uit.

De minderjarige heeft haar hoofdverblijfplaats bij de moeder.

Het verzoek

De moeder verzoekt de rechtbank, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:

- haar alsnog vervangende toestemming te verlenen om met [minderjarige] naar Apeldoorn te

verhuizen;

- haar vervangende toestemming te verlenen om [minderjarige] in te schrijven op basisschool [naam basisschool 1].

De moeder voert hiertoe in het verzoekschrift, zakelijk weergegeven, het volgende aan.

De ouders hebben afspraken over [minderjarige] vastgelegd in een ouderschapsplan .

Op 7 april 2019 heeft de moeder in een gesprek met de vader laten weten dat zij wilde verhuizen naar een plek dichter bij haar werk. In een schrijven van 9 april 2019 heeft zij dat nog eens aan de vader bevestigd en de redenen daarvoor uitgelegd.

De moeder was tijdens de relatie al degene met het hoogste arbeidsinkomen, totdat zij op een gegeven moment ziek en uiteindelijk arbeidsongeschikt werd. De moeder is gedeeltelijk afgekeurd. De vader betaalt slechts minimale kinderalimentatie .

De moeder is er in geslaagd werk te vinden en werkt vanaf medio 2018 in Arnhem. Aangezien de moeder geen auto kan rijden, door haar knieproblemen, is zij aangewezen op het openbaar vervoer. [minderjarige] moest hierdoor drie ochtenden in de week naar de voorschoolse en naschoolse opvang. De moeder kon haar daardoor pas rond 18.30 uur halen, waardoor [minderjarige] lange dagen maakte. De werkgever van de moeder is heel tevreden en er liggen bij de [naam werkgever] goede mogelijkheden voor de toekomst. Dit is reden voor verhuizen dichter in de buurt van het werk, wat ook een voorwaarden was van de [naam werkgever].

De moeder heeft eerst woonruimte gezocht in Arnhem, maar dat was niet betaalbaar. Uiteindelijk heeft de moeder woonruimte in Apeldoorn gevonden. De reistijd is tot een half uur teruggebracht doordat zij met een collega kan meerijden. Naschoolse opvang blijft op drie dagen in de week nodig, maar de moeder kan [minderjarige] eerder ophalen.

De vader heeft op 20 mei 2019 laten weten niet te willen meewerken. De vader bleek niet bereid tot een gesprek met Buurtzorg Jong. Ook wilde hij niet aan mediation meewerken. De moeder had de huur van de woning in Maarssen inmiddels opgezegd per 15 juli, zodat [minderjarige] eerst het schooljaar in Maarssen kon afmaken. Per 1 juli 2019 staat de moeder voorlopig ingeschreven in de gemeente Apeldoorn. [minderjarige] staat als gast ingeschreven op basisschool ‘[naam basisschool 1].

De vader is een kort geding begonnen om de moeder te verbieden te verhuizen.

De moeder is van mening dat is voldaan aan de in de rechtspraak ontwikkelde criteria voor verhuizing:

- de moeder wil samen met [minderjarige] haar leven opnieuw inrichten;

- er is noodzaak te verhuizen, nu kortere reistijden in het belang zijn van [minderjarige];

- de moeder is niet over één nacht ijs gegaan. Bovendien gaat de vader ook verhuizen per 1 september naar Vleuten, zodat [minderjarige] ook bij hem niet in haar vertrouwde omgeving is;

- de moeder wil de vader compenseren in verband met de verhuizing. Er ligt een omgangsregeling van een weekend per 14 dagen, waarbij de vader [minderjarige] van de BSO te Maarssen haalt. De moeder is bereid [minderjarige] op vrijdagmiddag uit school naar de vader in Vleuten of naar zijn moeder in Maarssen te brengen. ook is er wekelijkse omgang op woensdagmiddag. De moeder is ook bereid [minderjarige] op de woensdagmiddag naar de vader te brengen, als de vader beschikbaar is.

- de moeder heeft in april 2019 de vader van de voorgenomen verhuizing op de hoogte gesteld en hem toestemming gevraagd. De vader weigerde ieder overleg.

Het verweer tevens zelfstandig verzoek

De vader verzoekt de verzoeken af te wijzen. De vader verzoekt daarnaast de moeder te gelasten om per datum van de te wijzen beschikking teruggekeerd te zijn naar Maarssen althans naar een woning binnen een straal van 25 km daarvandaan, alsmede om [minderjarige] per diezelfde datum te hebben teruggeplaatst op de [naam basisschool 2] te Maarssen, op straffe van een dwangsom van € 500,- per dag of gedeelte van een dag dat de moeder in gebreke blijft aan de in deze te wijzen beschikking te voldoen.

Ter onderbouwing voert de vader – kort samengevat - aan dat de vrouw de noodzaak van de verhuizing onvoldoende heeft onderbouwd. Zij heeft niet aangetoond dat zij ook dichterbij Maarssen naar werk heeft gezocht. De vermindering van de woon-werkafstand door het verhuizen, is bovendien maar beperkt en gebaseerd op het meereizen met een collega. Dat is een instabiele regeling. Zou dat wegvallen en zou de moeder weer met het openbaar vervoer moeten reizen, dan is de vermindering van reisafstand marginaal. Daarnaast heeft de verhuizing een forse invloed op de omgangsregeling. De woensdagmiddag zal wegvallen, omdat het niet reëel is te verwachten dat [minderjarige] samen met de moeder met het openbaar vervoer op en neer zal reizen naar vader op de woensdagmiddag. Op de vrijdagmiddag zal zij bovendien later bij de vader zijn dan nu het geval is. Daarnaast valt de donderdagmiddag bij de oma (vz) weg. De vader zal bovendien niet meer zo betrokken bij het dagelijks leven van [minderjarige] kunnen zijn, omdat hij op afstand woont en haar niet in zijn directe omgeving ziet opgroeien.

De vader voert verder aan dat er een ouderschapsplan is dat zeer moeizaam tot stand is gekomen en dat nog geen jaar oud is. Hierin is duidelijk afgesproken dat de ouders niet verder dan 25 km vanaf Maarssen zouden verhuizen om de zorgregeling te kunnen voortzetten. De moeder heeft in strijd met dit plan gehandeld en daarnaast de uitspraak van de kort geding rechter naast zich neergelegd. Dit is niet in het belang van [minderjarige].

Het vonnis in kort geding

In het kort geding vonnis is de moeder gelast binnen twee weken na 18 september 2019 terug te verhuizen naar Maarssen – althans naar een woning binnen een straal van 25 kilometer daarvandaan – en [minderjarige] terug te plaatsten op de [naam basisschool 2] te Maarssen. Dit op straffe van een dwangsom met een maximum van € 20.000,-.

Het advies van de Raad voor de Kinderbescherming

De Raad voor de Kinderbescherming heeft benoemd dat het opmerkelijk is dat het kort geding vonnis niet is uitgevoerd en de moeder nog in Apeldoorn woont met [minderjarige].

De huidige situatie betekent dat [minderjarige] een keuze tussen haar ouders moet maken. De moeder stelt weliswaar dat [minderjarige] nu meer qualitytime met de moeder heeft, maar zij levert ook tijd in die zij met de vader doorbracht. De situatie is lastig voor [minderjarige]. De afwijzing van ouders van elkaar is ter zitting voelbaar. Er bestaat een risico van een loyaliteitsconflict door het handelen van ouders, zeker als [minderjarige] zo wijs is als wordt gezegd ter zitting. Zij zal voelen dat het niet goed zit tussen ouders. Kinderen reageren uit liefde voor ouders en niet uit liefde voor zichzelf in zo’n situatie.

De beoordeling

Op grond van artikel 1:253a Burgerlijk Wetboek kunnen ouders in geval van gezamenlijke uitoefening van het gezag geschillen hieromtrent voorleggen aan de rechtbank. De rechtbank neemt een zodanige beslissing als haar in het belang van het kind wenselijk voorkomt. Uit vaste jurisprudentie volgt dat, hoezeer het belang van het kind een overweging van de eerste orde dient te zijn bij de te verrichten afweging van belangen, andere belangen zwaarder kunnen wegen. De rechtbank zal bij zijn beslissing alle omstandigheden van het geval in acht dienen te nemen. Daarbij kunnen onder meer meewegen:

de noodzaak om te verhuizen;

de mate waarin de verhuizing is doordacht en voorbereid;

de door de verhuizende ouder geboden alternatieven en maatregelen om de gevolgen van de verhuizing van de minderjarige en de andere ouder te verzachten en/of te compenseren;

de mate waarin de ouders in staat zijn tot onderlinge communicatie en overleg;

de rechten van de andere ouder en de minderjarige op onverminderd contact met elkaar in de vertrouwde omgeving;

de verdeling van zorgtaken en continuïteit van de zorg;

de frequentie van het contact tussen de minderjarige en de andere ouder voor en na de verhuizing;

de leeftijd van de minderjarige, de mening van de minderjarige en de mate waarin hij of zij geworteld is in hun omgeving of juist gewend is aan verhuizingen;

de (extra) kosten van de omgang na de verhuizing.

Als uitgangspunt geldt dat een ouder bij wie de minderjarigen hun hoofdverblijfplaats hebben in beginsel de gelegenheid dient te krijgen om met de minderjarigen elders een gezinsleven en een toekomst op te bouwen indien de omstandigheden van het geval, na een belangenafweging zoals hiervoor genoemd, een dergelijke beslissing ook rechtvaardigen

Dit brengt met zich dat de rechtbank een afweging dient te maken tussen het belang van alle betrokkenen. In het algemeen kan gesteld worden dat het in het belang is van kinderen dat hun ouders na een scheiding dicht bij elkaar wonen omdat het voor de kinderen dan het makkelijkst is om met beiden een goede band te hebben. Daartegenover staat het belang van de moeder om haar baan te behouden, financieel zelfstandig te zijn en daarmee een nieuw bestaan op te bouwen en het belang van de vader om deel te blijven uitmaken van het leven van de minderjarige.

De rechtbank kan de wens van de moeder om te verhuizen en haar baan te behouden op zich zelf begrijpen. De moeder heeft uitgelegd dat de baan voor haar belangrijk is nu zij lange tijd in de WIA heeft gezeten en deels nog zit. De kans dat zij opnieuw een soortgelijke baan zal vinden met dezelfde financiële zekerheid acht de moeder niet groot, terwijl dit ook in het belang van [minderjarige] is. Daarnaast is de reisduur tussen Maarssen en Arnhem met het openbaar vervoer belastend voor haar en [minderjarige], doordat [minderjarige] nu tot laat op de opvang moet blijven.

De door de moeder geuite wens is echter niet hetzelfde als het aantonen van de noodzaak van de verhuizing. De moeder heeft op geen enkele wijze aangetoond dat zij heeft geprobeerd in de omgeving van Maarssen ander – min of meer soortgelijk- werk te vinden en dat dat niet mogelijk bleek.

Zolang de moeder blijft werken in Arnhem, begrijpt de rechtbank dat de reisafstand tussen Maarssen en Arnhem op zich zelf lastig is in de combinatie met de zorg voor [minderjarige]. Het gaat echter om een beperkt aantal dagen in de week, terwijl de vader en ook de oma in de buurt wonen om bij te springen in de opvang. Daarmee is evenmin gebleken dat de reisafstand van de moeder voor [minderjarige] te belastend was.

De rechtbank concludeert dan ook dat de noodzaak voor de verhuizing onvoldoende is komen vast te staan. Niettemin is de moeder toch verhuisd zonder toestemming van de man. Daarmee heeft zij ook de uitspraak van de kort geding rechter naast zich neergelegd. Zij heeft daarmee eigenmachtig en in strijd met het uitgangspunt van gezamenlijke gezagsuitoefening van beide ouders gehandeld. Zij heeft daarmee de belangen van haar dochter geschaad en die van de vader veronachtzaamd. Daaraan doet niet af dat de vader niet in overleg wilde. Het valt niet in te zien waarom een procedure over vervangende toestemming niet kon worden afgewacht. De enkele reden dat [minderjarige] dan na de zomer in een nieuw leersysteem kon beginnen, is daartoe onvoldoende. Het is niet ongebruikelijk voor kinderen om na een verhuizing op een ander tijdstip in te stromen en er is geen reden om aan te nemen waarom [minderjarige] dit niet aan zou kunnen. De ingrijpende beslissing van de moeder om toch te verhuizen, valt ook niet goed te begrijpen in het licht van het ouderschapsplan dat nog relatief nieuw was en met moeite tot stand is gekomen. Het plan bevatte een expliciete afspraak dat de ouders in geval van verhuizing binnen een straal van 25 km van Maarssen zouden blijven.

Tegenover dit alles staat het belang van de vader dat hij een wezenlijk aandeel kan hebben in de zorg en opvoeding van [minderjarige] en dat de zorgregeling doorgang kan vinden. De vader heeft naar het oordeel van de rechtbank terecht aangevoerd dat door de verhuizing fors afbreuk wordt gedaan aan de zorgregeling.

Het voorstel van de moeder om [minderjarige] op woensdagmiddag te brengen met het openbaar vervoer en ook weer te halen, acht de rechtbank te belastend voor [minderjarige] en op de lange termijn niet haalbaar. De woensdagmiddag zal daarmee vervallen. Ook op vrijdagmiddag zal de vader [minderjarige] korter zien. Tevens kan [minderjarige] op de donderdagmiddag niet meer naar haar oma, waardoor ook met de oma een ander contact zal ontstaan.

Dit betekent dat het aantal uren contact dat de vader met [minderjarige] kan hebben fors wordt verminderd. Daarnaast zal de vader een vader op afstand worden, waarmee het veel ingewikkelder wordt een actieve rol in het leven van [minderjarige] te hebben en betrokken te zijn bij haar dagelijkse routine.

De compensatie die de moeder voorstelt, door [minderjarige] bijvoorbeeld twee van de drie weekenden naar de vader te laten gaan, betekent slechts een compensatie in contacturen. Het verandert niet de situatie dat de vader een vader op afstand zal zijn en veel minder betrokken kan zijn bij het dagelijks leven van [minderjarige]. Voor [minderjarige] betekent de door de moeder voorgestelde regeling bovendien dat haar invulling van de weekenden grotendeels bepaald wordt door de omgangsregeling. Hobby’s, sporten en kinderfeestjes die in het weekend vallen worden daarmee bemoeilijkt of onmogelijk, evenals het spelen met vriendjes en vriendinnetjes. Dit betekent dat het belang van [minderjarige] door de verhuizing ook wordt geschaad. De moeder lijkt niet of nauwelijks te hebben nagedacht over de gevolgen hiervan voor [minderjarige] of heeft in ieder geval op zitting bij doorvragen hiervan niet doen blijken.

De rechtbank overweegt verder dat de communicatie tussen ouders voor de verhuizing zeker niet optimaal was en inmiddels is verslechterd door alle ontwikkelingen. De moeder heeft geen inzicht gegeven in hoe zij denkt de informatievoorziening en communicatie over [minderjarige] tussen hen beiden te verbeteren als zij, zonder dat de vader hiermee heeft ingestemd, in Apeldoorn woont met [minderjarige].

Alles afwegende is niet gebleken dat het belang van de moeder opweegt tegen de belangen van [minderjarige] en de vader, dit gelet op de grote impact die de verhuizing op de zorgregeling en het contact tussen de vader en [minderjarige] heeft. Dat betekent dat de verzoeken van de moeder worden afgewezen en dat zij met [minderjarige] zal moeten terugverhuizen naar Maarssen of omgeving. De rechtbank realiseert zich dat dit tot onrust zal leiden bij [minderjarige]. [minderjarige] gaat echter nog maar sinds enkele weken naar school in Apeldoorn. De rechtbank acht [minderjarige] in staat weer te wennen op haar oude school, omdat zij daar al enkele jaren op school is geweest en dit voor haar een vertrouwde omgeving is. Wel dient de periode dat [minderjarige] niet meer op haar school in Maarssen zit zo beperkt mogelijk te blijven. Om de periode voor [minderjarige] op school in Apeldoorn goed te kunnen afsluiten en de overgang naar Maarssen te versoepelen, zal de rechtbank beslissen dat [minderjarige] op de maandag na de herfstvakantie in Maarssen begint en dat de moeder ook dan uiterlijk met [minderjarige] moet zijn terugverhuisd.

De omstandigheid dat de moeder op dit moment geen woonruimte heeft in Maarssen dient voor haar rekening en risico te komen, omdat zij wel bewust het besluit heeft genomen zonder toestemming te verhuizen.

Nu er niet zonder meer van kan worden uitgegaan dat de moeder zich aan het bevel tot terugverhuizing naar Maarssen of directe omgeving en het bevel tot terugplaatsing van [minderjarige] op de [naam basisschool 2] te Maarssen zal houden, wordt de gevorderde dwangsom toegewezen.

Tot slot heeft de rechtbank bemerkt dat de ouders elkaar afwijzen als gelijkwaardige andere ouder van hun gezamenlijke dochter. Ter zitting heeft de rechtbank al aangegeven dat de huidige situatie alleen maar verliezers kent en dat de consequenties voor [minderjarige] het grootst zullen zijn. Zij komt klem te zitten tussen de wensen van haar ouders en de verslechterde verstandhouding die de verhuizing heeft opgeleverd. De rechtbank benadrukt daarom het belang om [minderjarige] buiten de strijd te houden en zo nodig voor haar zelf, maar wellicht ook voor de ouders, de benodigde hulpverlening in te zetten.

Omdat de vader en de moeder de ouders zijn van de minderjarige, zal de rechtbank de kosten als volgt compenseren.

De beslissing

De rechtbank:

wijst af het verzoek van de moeder om alsnog vervangende toestemming te verlenen voor de verhuizing met [minderjarige] naar Apeldoorn;

wijst af het verzoek van de moeder tot vervangende toestemming om [minderjarige] in te schrijven op basisschool ‘[naam basisschool 1]’ te Apeldoor;

beveelt de moeder om uiterlijk zondag 27 oktober 2019 terug te verhuizen naar Maarssen althans naar een woning binnen een straal van 25 km daarvandaan;

beveelt de moeder om per 28 oktober 2019 (de maandag na de herfstvakantie 2019, regio midden) [minderjarige] terug te plaatsen op de [naam basisschool 2] te Maarssen;

veroordeelt de moeder om aan de vader een dwangsom te betalen van € 500,- per dag dat zij in gebreke blijft aan voornoemde bevelen te voldoen;

wijst het meer of anders verzochte af;

compenseert de kosten van dit geding aldus, dat zowel de vader als de moeder met de eigen kosten belast blijft;

verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.

Deze beschikking is gegeven door mr. M.G.J. Post, rechter, in tegenwoordigheid van [naam griffier] als griffier en in het openbaar uitgesproken op 11 oktober 2019.

Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:

- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,

- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.

Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde wetgeving

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature