U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:

Inhoudsindicatie:

Vervolg op: ECLI:NL:RBGEL:2016:2775

Speciebeding. Deskundigenonderzoek naar de vraag of gewonnen/te winnen specie op percelen eisers ‘vermarktbare specie’ betreft.

Uitspraak



vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht

Zittingsplaats Arnhem

Vonnis in gevoegde zalen van 7 september 2016

in de zaak met zaaknummer / rolnummer: C/05/285046 / HA ZA 15-350 \ 592/97 van

1 [eiser 1] ,

wonende te [woonplaats 1] ,

2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

[eiser 2] ,

gevestigd te [woonplaats 3] ,

eisers,

advocaat mr. [naam 1] te [woonplaats 7] ,

procesadvocaat mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te [woonplaats 7] ,

tegen

1. de publiekrechtelijke rechtspersoon

DE STAAT DER NEDERLANDEN, MINISTERIE VAN ECONOMISCHE ZAKEN

(VOORHEEN DIENST LANDELIJK GEBIED),

zetelend te 's-Gravenhage,

2. de publiekrechtelijke rechtspersoon

BUREAU BEHEER LANDBOUWGRONDEN,

zetelend te Utrecht,

gedaagden,

advocaat mr. F. Sepmeijer te 's-Gravenhage,

en in de zaak met zaaknummer / rolnummer C/05/285340 / HA ZA 15-364 van

1 [eiseres 1] ,

wonende te [woonplaats 2] ,

2. [eiser 3],

wonende te [woonplaats 3] ,

3. [eiser 4],

wonende te [woonplaats 3] ,

4. [eiser 5],

wonende te [woonplaats 4] ,

5. [eiseres 2],

wonende te [woonplaats 5] ,

6. [eiseres 3],

wonende te [woonplaats 6] ,

7. [eiseres 4],

wonende te [woonplaats 7] ,

8. [eiser 6],

wonende te [woonplaats 7] ,

allen in hun hoedanigheid van deelgenoot in de onverdeelde nalatenschap van wijlen de heer [erflater] ,

eisers,

advocaat mr. J.P. Hoegee te Nijmegen,

tegen

1. de publiekrechtelijke rechtspersoon

DE STAAT DER NEDERLANDEN, MINISTERIE VAN ECONOMISCHE ZAKEN

(VOORHEEN DIENST LANDELIJK GEBIED),

zetelend te 's-Gravenhage,

2. de publiekrechtelijke rechtspersoon

BUREAU BEHEER LANDBOUWGRONDEN,

zetelend te Utrecht,

gedaagden,

advocaat mr. F. Sepmeijer te 's-Gravenhage.

Eisers in de zaak C/05/285046/HA ZA 15-350 zullen hierna worden aangeduid als [eisers 1] en eisers in de zaak C/05/285340/HA ZA 15-364 als de [eisers 2] . Gedaagden in beide zaken zullen hierna de Staat en BBL worden genoemd.

1 De procedure in de beide zaken

1.1

Het verloop van de procedures blijkt uit:

- het tussenvonnis van 6 april 2016

- de aktes van alle partijen.

1.2

Daarna is vonnis bepaald.

2 De verdere beoordeling

in de beide zaken 2.1

Gebleven wordt bij hetgeen eerder is overwogen en beslist.

2.2

Aan partijen is bij het laatste tussenvonnis de gelegenheid gegeven zich uit te laten over het aantal en de persoon van de te benoemen deskundige(n) en voorstellen te doen voor vragen aan de deskundige(n).

2.3

[eisers 1] en de [eisers 2] hebben voorgesteld één deskundige te benoemen. BBL heeft het aantal van de te benoemen deskundigen in het midden gelaten. De partijen zijn het niet eens over de persoon van de te benoemen deskundige(n). Zij hebben over en weer bezwaar gemaakt tegen de benoeming van de door de ander genoemde personen.

De rechtbank heeft daarom [naam 2] , rentmeester, werkzaam bij De [bedrijf 1] en [bedrijf 2] te [plaats 2] benaderd. Hij heeft desgevraagd verklaard in staat en bereid te zijn het onderzoek te verrichten. Aan de hand van de opgave van de deskundige wordt het voorschot op zijn loon en kosten bepaald op € 4.840,-- per onderzoek inclusief omzetbelasting. Deze bedragen dienen, gelet op rechtsoverweging 4.13 van het laatste tussenvonnis, te worden voorgeschoten door [eisers 1] en de [eisers 2] . Ten aanzien van de benoeming van [naam 2] als deskundige wordt nog het volgende overwogen.

Op zichzelf is juist dat, zoals BBL heeft gesteld, [bedrijf 2] in het algemeen specifieke deskundigheid met betrekking tot kwaliteit en samenstelling van het zand missen. [naam 2] voornoemd is evenwel juist deskundig is op het gebied van de zandwinning, zodat met de benoeming van genoemde rentmeester aan dit bezwaar van BBL wordt tegemoetgekomen. BBL heeft ook nog opgeworpen dat [naam 3] in deze zaak een second opinion heeft uitgevoerd en dat [naam 3] tevens voorzitter is van de Nederlandse Vereniging van [bedrijf 2] (NVR). Daarom zet BBL “vraagtekens bij de onpartijdigheid” van een rentmeester, die altijd lid van de NVR is.

Zonder verdere toelichting, die ontbreekt, valt evenwel niet in te zien dat dit een omstandigheid is die aan de onpartijdigheid van iedere rentmeester in de weg zou staan. Desgevraagd heeft de deskundige ook verklaard dat hij volledig vrij staat in deze zaak als deskundige op te treden. Aan dat bezwaar van BBL wordt daarom voorbijgegaan.

2.4

In het laatste tussenvonnis heeft de rechtbank in rechtsoverweging 4.7 overwogen dat de formulering ‘netto-opbrengst van de speciewinning’ in het speciebeding aldus moet worden uitgelegd dat het gaat om een vergoeding voor vermarktbare specie, dat wil zeggen de mogelijk te behalen verkoopopbrengst van die specie minus de kosten, ongeacht of BBL daadwerkelijk tot verkoop daarvan overgaat. Verder heeft de rechtbank in rechtsoverweging 4.12 overwogen dat voor de beoordeling van de vraag of op de voormalige percelen van [eisers 1] en de [eisers 2] sprake is/was van vermarktbare specie zoals hiervoor bedoeld, behoefte bestaat aan voorlichting door een of meer deskundigen met betrekking tot de samenstelling en de kwaliteit van de opgegraven en nog op te graven specie op de voormalige percelen van [eisers 1] en de [eisers 2] . Daarbij moet volgens de rechtbank bedacht worden dat op het deel van de voormalige percelen van [eisers 1] dat reeds is afgegraven geen onderzoek meer kan plaatsvinden, zodat de deskundige daarvoor zal zijn aangewezen op de door [bedrijf 3] en [bedrijf 4] verrichte onderzoeken, terwijl op de nog af te graven percelen van de [eisers 2] desgewenst nieuwe boringen en metingen kunnen worden verricht.

2.5

De partijen zijn het erover eens dat de te benoemen deskundige het onderzoek naar de kwaliteit en de samenstelling van zowel de opgegraven als de nog niet opgegraven specie op de voormalige percelen van [eisers 1] en de [eisers 2] allereerst uitvoert aan de hand van de (nog steeds) beschikbare boringen en metingen uit de rapporten van [bedrijf 3] en [bedrijf 4] en dat de deskundige, als hij dat nodig acht (en waar dat nog mogelijk is) ter verificatie nog aanvullende boringen/metingen in het desbetreffende gebied kan uitvoeren.

2.6

[eisers 1] en de [eisers 2] hebben voorgesteld in beide zaken de volgende vragen ter beantwoording aan de deskundige voor te leggen:

1.Bent u in staat om op basis van de reeds overgelegde rapporten de hoeveelheid, kwaliteit en de waarde van de specie vast te stellen?

2.Indien het antwoord op vraag 1 ontkennend is: welk aanvullend onderzoek is nog vereist om de hoeveelheid, kwaliteit en waarde van de specie vast te kunnen stellen?

3.Indien het antwoord op vraag 1 bevestigend is: is de netto-opbrengst die de heer [naam 4] heeft berekend in zijn Taxatierapport d.d. 20 april 2015, zijnde € 1,75 per kubieke meter specie, een redelijke vergoeding voor deze specie?

4.Indien het antwoord op vraag 3 ontkennend is: wat is dan een redelijke vergoeding voor de specie?

2.7

BBL heeft voorgesteld de volgende vragen ter beantwoording aan de deskundige voor te leggen:

Met betrekking tot de kwaliteit en samenstelling van de specie:

a.Wat is uw oordeel over de kwaliteit en de samenstelling van de specie ter plaatse van de voormalige percelen van [eisers 1] /de [eisers 2] en gelegen binnen het ontgrondingsprofiel?

b.Wat is uw oordeel over het volume grof zand en fijn zand gelegen binnen het ontgrondingsprofiel ter plaatse van de voormalige percelen van [eisers 1] /de [eisers 2] in de betekenis van grof zand als geschikt voor de economische industriële klassering tot industriezand?

c.Hoeveel volume omvat het met grof zand uit de specie ter plaatse van de voormalige percelen van [eisers 1] /de [eisers 2] en gelegen binnen het ontgrondingsprofiel produceerbare industriezand?

d.Is de specie ter plaatse van de voormalige percelen van [eisers 1] /de [eisers 2] en gelegen binnen het ontgrondingsprofiel geschikt om te worden vermarkt en tegen welke prijs geladen in schip?

e.In hoeverre ligt het geven van een antwoord op voormelde vragen binnen uw persoonlijke expertise gebied?

Met betrekking tot de kosten van winning:

f.De kosten van een zandwinning ter plaatse van de voormalige percelen van [eisers 1] /de [eisers 2] bestaan globaal uit de volgende componenten:

- De kosten van de planvorming en de vergunningen (waaronder mer, leges e.d. en bijkomende kosten)

- De kosten van grondverwerving en de kosten van de eventuele winrechten, minus eventuele restwaarde

- De kosten van de uitvoering (ontgraving, afruimen, winning, installatie, herinrichting, bijkomende kosten).

Wordt deze mening gedeeld, zo nee waarom niet?

g.Het is niet mogelijk op basis van normbedragen te werken, omdat voor ieder project zeer specifieke omstandigheden gelden. Een juiste bepaling van de omvang van de kosten kan alleen op basis van de werkelijke (en de te verwachten) kosten. BBL zal het totale kostenoverzicht desgewenst - onder mogelijke voorwaarden van geheimhouding - ter beschikking stellen.

Wordt deze mening gedeeld, zo nee waarom niet?

h.Zijn naar uw oordeel de optelsom van kosten voor graven, intern transport en overslagkosten binnen het projectgebied en extern transport buiten het projectgebied naar de afzetlocatie van de specie hoger dan de opbrengst van de specie ter plaatse van de voormalige percelen van [eisers 1] /de [eisers 2] gelegen binnen het ontgrondingsprofiel?

i.Wat is uw oordeel over de planvormings- en onderzoekskosten om de geulen en kwelvingers in het project aan te leggen en welk deel hiervan is toe te schrijven aan de voormalige percelen van [eisers 1] /de [eisers 2] ?

j.Uit welke aspecten bestaan naar uw oordeel de kosten om de geulen en kwelvingers in het gebied aan te leggen?

k.Is het kosten/baten technisch commercieel verantwoord om de specie ter plaatse van de voormalige percelen van [eisers 1] /de [eisers 2] en gelegen binnen het ontgrondingsprofiel te vermarkten?

l.In hoeverre ligt het geven van antwoord op voormelde vragen binnen uw persoonlijke expertise gebied?

2.8

De vragen onder 2.6.1, 3 en 4 van [eisers 1] /de [eisers 2] en die onder 2.7.a tot en met d van BBL hebben betrekking op de hoeveelheid, samenstelling, kwaliteit en prijs van de specie. Deze vragen komen de rechtbank relevant voor en zullen, samengevoegd en enigszins anders geformuleerd, ter beantwoording aan de deskundige worden voorgelegd, uitgezonderd vraag 2.6.3. De deskundige dient immers zelf, vanuit zijn kennis en ervaring op dit gebied, de waarde van de specie te bepalen. Wat betreft de te bepalen hoeveelheid specie wordt nog overwogen dat een onderzoek daarnaar in de zaak tussen [eisers 1] en BBL (de zaak met rolnummer 15-350) achterwege kan blijven, omdat partijen het erover eens zijn dat het in die zaak gaat om een hoeveelheid van 159.000 m³.

2.9

De vraag van [eisers 1] /de [eisers 2] onder 2.6.2 is eveneens relevant en zal in de zaak tussen de [eisers 2] en BBL (de zaak met rolnummer 15-364) bij de vraagstelling worden opgenomen. In de andere zaak is deze vraag echter niet relevant omdat, zo is in het laatste tussenvonnis al overwogen, de percelen van [eisers 1] al voor het grootste gedeelte zijn afgegraven, zodat nader onderzoek op die percelen niet meer mogelijk is.

2.10

De vragen van BBL onder 2.7.f tot en met j hebben betrekking op, verkort weergegeven, de kosten van zandwinning. Gelet op hetgeen de rechtbank in haar laatste tussenvonnis onder 4.7 heeft overwogen, is de omvang van deze kosten voor de berekening van de uiteindelijke ‘netto-opbrengst’ van de specie relevant. Deze vragen zullen daarom, zij het enigszins aangepast, ter beantwoording aan de deskundige worden voorgelegd.

Vraag 2.7.k van BBL wordt door de rechtbank niet overgenomen. Het is, gelet op hetgeen de rechtbank onder 4.7 van het laatste tussenvonnis heeft overwogen over de uitleg van de formulering ‘netto-opbrengst’, op zich wel relevant of het commercieel verantwoord is de specie te vermarkten, maar dat dient evenwel in beginsel door de rechtbank te worden beoordeeld en wel nadat de deskundige de hoeveelheid en de waarde van de specie heeft vastgesteld en hij de omvang van de kosten van winning van de specie heeft berekend.

2.11

Ten slotte wordt nog het volgende overwogen. De door BBL onder 3.3 van haar laatste akte genoemde uitgangspunten die de deskundige bij zijn onderzoek moet betrekken - dat de voormalige gronden van [eisers 1] /de [eisers 2] onderdeel zijn van een rivierverruimings- en natuurontwikkelingsplan met een (deels) beperkte maximale ontgrondingsdiepte - spreken voor zich en blijken ook uit de voornoemde rapporten die de deskundige bij zijn onderzoek moet betrekken, zodat deze punten niet afzonderlijk bij de vraagstelling behoeven te worden opgenomen.

Verder wordt aan de deskundige overgelaten te bepalen of en zo ja welke andere stukken dan de door BBL onder 3.3 van haar laatste akte genoemde ‘tekeningen van het ontgrondingsprofiel’ hij voor zijn onderzoek nog nodig heeft. Hij kan deze desgewenst bij partijen opvragen. Ook zal, met het oog op de vraag van BBL onder 2.7.l, bij de vraagstelling worden opgenomen dat de deskundige, zo er vragen zijn die buiten zijn expertise gebied liggen, kan aangeven wie hij wel deskundig acht om die vragen te beantwoorden.

2.12

Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

3 De beslissing

De rechtbank

in de zaak met rolnummer 15-350

3.1

beveelt een onderzoek door een deskundige ter beantwoording van de volgende vragen:

1.Kunt u op basis van de rapporten van [bedrijf 3] van 22 juli 2014 en

5 maart 2015 en het rapport van [bedrijf 4] van 27 juli 2015 de kwaliteit en samenstelling van de specie ter plaatse van de voormalige percelen van [eisers 1] , gelegen binnen het ontgrondingsgebied vaststellen?

Wilt u daarbij aangeven wat het volume aan fijn- en grof zand (grof zand in de zin van geschikt als industriezand) is?

2.Is de specie geschikt om te worden vermarkt in de zin als hiervoor onder rechtsoverweging 2.4 bedoeld? Zo ja, tegen welke prijs geladen in schip?

3.Uit welke componenten bestaan de kosten van zandwinning ter plaatse van de voormalige percelen van [eisers 1] gelegen binnen het ontgrondingsprofiel?

4.Wat is de omvang van deze (werkelijke) kosten, rekening houdend met de situatie ter plaatse?

Wilt u daarbij per kostenpost aangeven waarom en tot welk bedrag deze kosten meegenomen moeten worden bij de berekening van de hiervoor bedoelde netto-opbrengst?

5.Behoren tot vorenbedoelde kosten ook de planvormings- en onderzoekskosten om de geulen en kwelvingers in het onderhavige project Millingerwaard aan te leggen?

Zo nee, waarom niet? Zo ja, waaruit bestaan deze kosten, wat is de omvang daarvan en welk deel hiervan is toe te schrijven aan de voormalige percelen van [eisers 1] ?

6.Als een of meer van bovenstaande vragen buiten uw expertise gebied vallen, kunt u dan aangeven wie u wel deskundig acht deze vragen te beantwoorden?

7.Welke andere feiten of omstandigheden, gebleken uit het onderzoek, kunnen van belang zijn voor een goed begrip van de zaak?

3.2

benoemt tot deskundige om deze onderzoeken te verrichten:

[naam 2] , rentmeester, werkzaam bij De [bedrijf 1] en [bedrijf 2] te [plaats 2] , postadres: [adres] [plaats 2] ,

telefoon: [telefoonnummer] , e-mail : [e-mailadres] ,

3.3

bepaalt dat [eisers 1] binnen twee weken na datum van dit vonnis (kopieën van) de overige processtukken aan de rechtbank Gelderland, Team kanton en handelsrecht, zittingsplaats Arnhem, civiele roladministratie, Postbus 9030, 6800 EM Arnhem zullen doen toekomen,

3.4

bepaalt dat [eisers 1] binnen twee weken na datum van dit vonnis als voorschot op de kosten inclusief omzetbelasting van de deskundige € 4.840,-- ter griffie van deze rechtbank dienen te deponeren door voldoening van de nota die het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak zal toesturen,

in de zaak met rolnummer 15-364

3.5

beveelt een onderzoek door een deskundige ter beantwoording van de volgende vragen:

8.Kunt u op basis van het rapport van [bedrijf 3] , gedateerd 3 en 23 april 2014 en het rapport van [bedrijf 4] van 27 juli 2015 de hoeveelheid, kwaliteit en samenstelling van de specie ter plaatse van de voormalige percelen van de [eisers 2] , gelegen binnen het ontgrondingsgebied vaststellen?

Wilt u daarbij aangeven wat het volume aan fijn- en grof zand (grof zand in de zin van geschikt als tot industriezand) is?

9.Is de specie geschikt om te worden vermarkt in de zin als hiervoor onder rechtsoverweging 2.4 bedoeld? En zo ja, tegen welke prijs geladen in schip?

10. Als u de vragen onder 8 en 9 niet aan de hand van de daar genoemde rapporten kunt beantwoorden, welk(e) onderzoek(en) zijn dan nog vereist om die vragen wel te kunnen beantwoorden?

11.Uit welke componenten zullen de kosten van zandwinning ter plaatse van de voormalige percelen van de [eisers 2] , gelegen binnen het ontgrondingsprofiel, bestaan?

12.Wat is de omvang van deze te verwachten (werkelijke) kosten, rekening houdend met de situatie ter plaatse?

Wilt u daarbij per kostenpost aangeven waarom en tot welk bedrag deze kosten meegenomen moeten worden bij de berekening van de hiervoor bedoelde netto-opbrengst?

13.Behoren tot vorenbedoelde kosten ook de planvormings- en onderzoekskosten om de geulen en kwelvingers in het onderhavige project Millingerwaard aan te leggen?

Zo nee, waarom niet? Zo ja, waaruit bestaan deze kosten, wat is de omvang daarvan en welk deel hiervan is toe te schrijven aan de voormalige percelen van de [eisers 2] ?

14.Als een of meer van bovenstaande vragen buiten uw expertise gebied vallen, kunt u dan aangeven wie u wel deskundig acht deze vragen te beantwoorden?

15.Welke andere feiten of omstandigheden, gebleken uit het onderzoek, kunnen van belang zijn voor een goed begrip van de zaak?

3.6

benoemt tot deskundige om deze onderzoeken te verrichten:

[naam 2] , rentmeester, werkzaam bij De [bedrijf 1] en [bedrijf 2] te [plaats 2] , postadres: [adres] [plaats 2] ,

telefoon: [telefoonnummer] , e-mail: [e-mailadres] ,

3.7

bepaalt dat de [eisers 2] binnen twee weken na datum van dit vonnis (kopieën van) de overige processtukken aan de rechtbank Gelderland, Team kanton en handelsrecht, zittingsplaats Arnhem, civiele roladministratie, Postbus 9030, 6800 EM Arnhem zullen doen toekomen,

3.8

bepaalt dat de [eisers 2] binnen twee weken na datum van dit vonnis als voorschot op de kosten inclusief omzetbelasting van de deskundige € 4.840,-- ter griffie van deze rechtbank dienen te deponeren door voldoening van de nota die het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak zal toesturen,

in de beide zaken voorts

3.9.

bepaalt dat de griffier een kopie van dit vonnis aan de deskundige zal toezenden,

3.10

bepaalt dat de griffier onmiddellijk na betaling van de voorschotten de deskundige hiervan in kennis zal stellen en dat de deskundige pas dan met de onderzoeken behoeft te beginnen,

3.11

bepaalt dat de deskundige binnen twee weken nadat hij bericht heeft gekregen dat de voorschotten zijn gedeponeerd met de partijen een afspraak moet hebben gemaakt voor een datum en tijdstip waarop de onderzoeken zullen plaatsvinden en die datum aan de rechtbank moet hebben doorgegeven, tenzij een dergelijke afspraak vanwege de aard van de onderzoeken naar het oordeel van de deskundige niet nodig is,

3.12

bepaalt dat indien een partij of de deskundige de aldus afgesproken datum voor de onderzoeken wil wijzigen, die partij of de deskundige daartoe een schriftelijk gemotiveerd verzoek moet doen aan de griffie van de rechtbank, met afschrift aan de andere betrokkenen,

3.13

bepaalt dat de deskundige zich met vragen over het onderzoek kan wenden tot de voorzitter mr. S.J. Peerdeman,

3.14

bepaalt dat de deskundige bij de onderzoeken de partijen in de gelegenheid moet stellen opmerkingen te maken en verzoeken te doen, en dat de deskundige in de schriftelijke berichten moet doen blijken of aan dit voorschrift is voldaan, onder vermelding in die berichten van de eventueel gemaakte opmerkingen en/of gedane verzoeken,

3.15

bepaalt dat de deskundige de schriftelijke en ondertekende conceptrapporten zal inleveren ter griffie van deze rechtbank voor 7 december 2016, waarna schriftelijk nadere instructies van de rechtbank zullen volgen over de indiening van de definitieve rapporten en de declaraties van de deskundige,

3.16

verwijst de zaak naar de rolzitting van vier weken na de datum waarop de definitieve rapporten ter griffie zijn ingeleverd voor het nemen van de conclusies na deskundigenbericht aan de zijde van [eisers 1] / de [eisers 2] of voor bepaling datum vonnis,

3.17

houdt iedere verdere beslissing aan.

Dit vonnis is gewezen door mr. S.J. Peerdeman, mr. R.J.J. van Acht en mr. K. van Vlimmeren-van Ommen en in het openbaar uitgesproken op 7 september 2016.

Coll.: ED


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature