Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Vindplaatsen:

Inhoudsindicatie:

Artikel 16 AWR . Navordering. Ambtelijk verzuim verhindert navordering inzake persoonsgebonden aftrek. Inspecteur had aan de juistheid van de aftrek van kosten in redelijkheid behoren te twijfelen en nader onderzoek moeten instellen omdat bekend was dat de belastingconsulent ten onrechte of tot een te hoog bedrag aftrekposten in de aangiften opnam. Technische controlebelemmeringen zijn voor risico van de Inspecteur.

Gepubliceerde uitspraken in deze zaak:

Uitspraak



RechtbanK gelderland

Team belastingrecht

zaaknummers: AWB 16/261 en 16/290

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van

24 augustus 2016 in de zaken tussen

[X] , wonende te [Z] , eiser(gemachtigde: mr. [gemachtigde] ),

en

de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Amsterdam, verweerder.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraken van verweerder van 4 januari 2016 op de bezwaren van eiser tegen de aan eiser voor de jaren 2010 en 2011 opgelegde navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van respectievelijk € 14.258 en € 15.166 (aanslagnummers [000] .H.07 en [000] .H.17.01), alsmede de bij beschikkingen in rekening gebrachte heffingsrente.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 augustus 2016. Namens eiser is verschenen zijn gemachtigde. Namens verweerder is mr. [gemachtigde] verschenen.

Beslissing

De rechtbank:

verklaart de beroepen gegrond;

vernietigt de uitspraken op bezwaar;

vernietigt de navorderingsaanslagen IB/PVV 2010 en IB/PVV 2011 en de bijbehorende beschikkingen heffingsrente;

veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.484;

gelast dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 46 vergoedt.

Overwegingen

1. Verweerder heeft in de periode 2013-2015 een onderzoek ingesteld naar het aangiftegedrag van belastingconsulent [A] (hierna: de belastingconsulent). Deze belastingconsulent heeft ook de aangiften van eiser voor de jaren 2010 en 2011 verzorgd.

2. In de op ambtsbelofte opgemaakte verklaring van [B] (regio coördinator systeemfraude IH) van 27 mei 2016 is, voor zover van belang, vermeld:

“Begin 2013 ontving de Belastingdienst signalen dat er wellicht ten onrechte aftrekposten waren opgevoerd in veel van de door belastingconsulent [A] voor zijn klanten ingediende aangiften inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen. Op 2 april 2013 zijn voor alle aangiften binnengekomen onder het beconnummer van [A] , afwijkende behandelingen ingebracht om te voorkomen dat de aangiften geautomatiseerd afgedaan zouden worden. Toen was echter het overgrote deel van de aangiften al beoordeeld door het geautomatiseerde systeem van de Belastingdienst. Vanaf eind 2013 zijn alle aangiften afkomstig van het beconnummer van [A] handmatig beoordeeld.

(…)

“Van de 16.124 door [A] via zijn beconnummer [001] ingediende aangiften, bevatten er 6.959 (43,15%) een persoonsgebonden aftrek. De totaal in alle aangiften opgevoerde persoonsgebonden aftrek bedraagt € 8.623.405. De volgende onderdelen van de persoonsgebonden aftrek zijn het vaakst geclaimd in de aangiften:

- zorgkosten (totaal in aftrek gebracht € 6.070.309);

- kosten levensonderhoud (totaal in aftrek gebracht € 1.187.028);

- giften (totaal in aftrek gebracht € 787.341).

Van de 16.124 aangiften zijn er 3.427 inhoudelijk beoordeeld. Deze aangiften laten de volgende cijfers zien:

Aangegeven persoonsgebonden aftrek

€ 2.616.492

100%

Vastgestelde persoonsgebonden aftrek

€ 1.048.083

40,1%

Correctie persoonsgebonden aftrek

€ 1.568.409

59,9%

3. In het op 16 januari 2015 op ambtsbelofte opgemaakte proces-verbaal van verhoor van getuige [C] (werkzaam als aanslagregelaar inkomensheffing particulieren) door twee opsporingsambtenaren van de fiscale inlichtingen- en opsporingsdienst (FIOD) is, voor zover van belang, vermeld:

“Vraag: [A] staat in het handelsregister ingeschreven sinds [1979] . Hoelang maakt [A] al gebruik van zijn BECON-nummer om aangiften inkomstenbelasting voor particulieren in te dienen?

Antwoord: Dat weet ik niet. Maar ik weet dat het al heel lang is. De laatste vier jaar zijn we strenger gaan controleren op de aangiften die zijn gedaan met zijn BECON-nummer. Toen bleek dat er erg veel gecorrigeerd moest worden. Mijn ervaring is, dat als er tien keer zorgkosten werden aangegeven, er ook tien keer gecorrigeerd moest worden.

(…)

Vraag: Kunt u iets zeggen over de kwaliteit van de door [A] ingediende aangiften?

Antwoord: De aangiften die ik zie, zijn niet goed. Van de tien posten die ik zie, moeten er tien gecorrigeerd worden.

(…)

Vraag: Heeft u, in verband met deze aftrekposten, vragen gesteld aan [A] ?

Antwoord: Ja, al vele jaren sturen we vragenbrieven naar [A] , als dat nodig is. Maar dat was dan niet zo massaal als vanaf 2013. In de vragenbrieven vragen we onderbouwing van de aftrekposten.

Vraag: Zijn deze vragen ook afdoende beantwoord, zijn bijvoorbeeld gevraagde stukken of bewijsmiddelen overgelegd?

Antwoord: Toen wij de brieven nog naar hem stuurde, leverde hij wel met regelmaat het een en ander aan, maar dat kwam dan niet overeen met wat er in de aangifte was afgetrokken. Ik wees [A] daar dan wel op, maar daar reageerde hij niet of nauwelijks meer op. Toen we in 2013 de vragenbrieven rechtstreeks naar de belastingplichtigen gingen sturen, kreeg [A] van hen wel vragen. Dat hoorde ik van [A] zelf, dat vertelde hij toen ik hem aan de telefoon had.”

4. Tijdens de zitting van de rechtbank heeft verweerder onweersproken verklaard dat het tot eind 2013 technisch niet mogelijk was om op basis van het beconnummer van de belastingconsulent al zijn aangiften te filteren. Vanaf eind 2013 bestaat die mogelijkheid wel, waardoor de aangiften kunnen worden achterhaald die hij heeft ingediend.

5. Verweerder heeft ter zitting ook weersproken gesteld dat [C] met ‘de laatste vier jaar’ niet de laatste vier kalenderjaren bedoelt, maar de laatste vier belastingjaren en dat zijn verklaring ziet op de belastingjaren 2010 tot en met 2013 en de kalenderjaren 2011 tot en met 2014.

6. Vaststaat dat de aangiften van eiser op 20 maart 2011 en 18 maart 2012 zijn ingediend en dat de aanslagen IB/PVV 2010 en 2011 op respectievelijk 2 september 2011 en 5 juli 2013 zijn opgelegd overeenkomstig de ingediende aangiften.

7. Verweerder heeft naar aanleiding van de onder 2. genoemde onderzoeksresultaten bij brieven van 31 maart 2015 en 21 mei 2015 aan eiser nadere vragen gesteld over de aftrekposten die in zijn aangiften IB/PVV 2010 en 2011 zijn opgenomen. Eiser heeft deze vragen beantwoord. Verweerder heeft vervolgens geconcludeerd dat eiser de persoonsgebonden aftrek voor 2010 gedeeltelijk en voor 2011 niet aannemelijk heeft gemaakt. Daarom heeft verweerder de navorderingsaanslagen opgelegd.

8. Eiser heeft aangevoerd dat verweerder de navorderingsaanslagen niet had mogen opleggen omdat sprake is van een ambtelijk verzuim. Ten tijde van het opleggen van de aanslagen over beide jaren bestond bij verweerder twijfel over de werkwijze van de belastingconsulent die de aangiften voor eiser had ingediend. Ter onderbouwing van zijn standpunt wijst eiser op het proces-verbaal van verhoor van [C] . Eiser is voorts van mening dat eiser recht heeft op aftrek van zorgkosten en kosten levensonderhoud van kinderen.

9. Verweerder betwist dat hij ten tijde van het opleggen van de aanslagen volledig op de hoogte was van het onjuiste aangiftegedrag van de belastingconsulent. In het jaar 2013 is een oriënterend onderzoek opgestart naar het aangiftegedrag van de belastingconsulent. Uiteindelijk is pas eind 2014 bij een onderzoek naar alle aangiften van de belastingconsulent gebleken dat een groot aantal van door hem ingediende aangiften niet naar waarheid waren ingevuld. Ten tijde van het opleggen van de aanslagen IB/PVV 2010 en 2011 aan eiser was er geen reden om aan de aangiften van de belastingconsulent te twijfelen.

10. Indien enig feit grond oplevert voor het vermoeden dat een aanslag ten onrechte achterwege is gelaten of tot een te laag bedrag is vastgesteld, kan de inspecteur de te weinig geheven belasting navorderen. Een feit, dat de inspecteur bekend was of redelijkerwijs bekend had kunnen zijn, kan geen grond voor navordering opleveren, behoudens in de gevallen waarin de belastingplichtige ter zake van dit feit te kwader trouw is (samenvatting van artikel 16, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen , hierna: AWR ).

11. Bij de beantwoording van de vraag of een feit bij verweerder bekend was of redelijkerwijs bekend had kunnen zijn is het volgende van belang. Bij het vaststellen van een aanslag mag verweerder uitgaan van de juistheid van de gegevens die de belastingplichtige in zijn aangifte heeft vermeld. Dit ontslaat verweerder er niet van om - na met normale zorgvuldigheid kennis te hebben genomen van de inhoud van de aangifte - nader onderzoek te doen indien hij aan de juistheid van enig daarin opgenomen gegeven in redelijkheid behoort te twijfelen. Als verweerder zo’n onderzoek achterwege laat, is sprake van een ambtelijk verzuim dat aan navordering in de weg staat.

12. Verweerder heeft in de resultaten van het onderzoek naar het aangiftegedrag van eisers belastingconsulent aanleiding gezien om eisers aangiften IB/PVV over de jaren 2010 en 2011 te onderzoeken door hem vragen te stellen over de aftrekposten in de aangiften over deze jaren. De resultaten van het onderzoek rechtvaardigden een nader onderzoek naar eisers aangiften. Op grond van eisers antwoord op de gestelde vragen heeft verweerder geconcludeerd dat eiser, op wie de bewijslast voor de in aftrek gebrachte kosten rust, er niet volledig (2010) dan wel niet (2011) in is geslaagd om deze kosten aannemelijk te maken. Dit vormt het nieuwe feit dat nodig is om na te vorderen.

13. Op grond van de verklaringen die onder 2. en 3. zijn opgenomen is de rechtbank van oordeel dat het verweerder ten tijde van de opleggen van de aanslagen IB/PVV 2010 en IB/PVV 2011 redelijkerwijs bekend had kunnen zijn dat in de aangiften van de belastingconsulent, waaronder die van eiser, waarschijnlijk ten onrechte of tot een te hoog bedrag aftrekposten waren opgenomen. Uit de verklaring van [B] blijkt dat er begin 2013 signalen waren dat er wellicht ten onrechte aftrekposten waren opgevoerd. Dit heeft er toe geleid dat vanaf 2 april 2013 voor alle aangiften van de belastingconsulent afwijkende behandelingen zijn ingebracht. Uit de verklaring van [C] volgt dat verweerder de aangiften van de belastingconsulent al vanaf 2011 strenger is gaan controleren en dat er al vele jaren vragenbrieven aan de belastingconsulent werden gestuurd maar niet zo massaal als vanaf 2013. Gelet op wat vóór en ten tijde van het opleggen van de aanslagen met dagtekening 2 september 2011 respectievelijk 5 juli 2013 bekend was over de wijze waarop de belastingconsulent aangiften indiende, had verweerder aan de juistheid van de aftrek van kosten in redelijkheid behoren te twijfelen als hij met een normale zorgvuldigheid kennis zou hebben genomen van de inhoud van de aangiften. Verweerder had dan ook vóór het opleggen van de aanslagen nader onderzoek naar de aftrekposten moeten doen.

14. Verweerder heeft de aangiften administratief (geautomatiseerd) afgehandeld en niet nader onderzocht. Ter zitting heeft verweerder verklaard dat hij ten tijde van het opleggen van de aanslagen wegens technische belemmeringen, te weten het ontbreken van een filtermogelijkheid op de aangiften van de belastingconsulent, niet heeft kunnen voorkomen dat de aanslagen zijn opgelegd overeenkomstig de aangiften. Dit is naar het oordeel van de rechtbank een omstandigheid die voor rekening en risico van verweerder komt. Daarbij is de rechtbank niet gebleken dat verweerder op andere wijze heeft geprobeerd om de cliënten van de belastingconsulent (waaronder eiser) tijdig te traceren.

15. De conclusie op grond van het voorgaande is dan ook dat verweerder een ambtelijk verzuim heeft begaan dat aan navordering in de weg staat.

16. Uit het voorgaande volgt dat de navorderingsaanslagen niet in stand kunnen blijven. De geclaimde aftrekposten behoeven daarom geen bespreking meer.

17. Omdat de navorderingsaanslagen niet in stand kunnen blijven, kunnen ook de beschikkingen heffingsrente niet in stand blijven.

18. De beroepen zijn dan ook gegrond.

19. De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het bezwaar en het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.484 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting met een waarde per punt van € 246, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 496 en een wegingsfactor 1).

Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Catsburg, rechter, in aanwezigheid van de griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 24 augustus 2016.

griffier rechter

De griffier is buiten staat deze uitspraak te ondertekenen

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature