Verzoek tot wraking is afgewezen. De klacht van verzoeker is in wezen gericht tegen de beslissing van de rechter om het verzoek om uitstel van de zitting af te wijzen. De juistheid van de beslissing kan op zichzelf niet door middel van een wrakingsverzoek aan de orde worden gesteld. Concrete feiten en omstandigheden waaruit volgt dat de rechter bij het geven van deze beslissing vooringenomen was tegen verzoeker of objectief gerechtvaardigde vrees daarvoor bestond, heeft verzoeker verder niet aangevoerd. Uit het enkele feit dat de rechter, in ieder geval in optiek van verzoeker, in zijn nadeel heeft beslist kan de rechtbank dat niet afleiden. Dit zou slechts anders zijn als de beslissing zo zeer onbegrijpelijk is, dat voor deze beslissing redelijkerwijs geen andere verklaring is te geven dan dat deze is ingegeven door vooringenomenheid van de rechter. Daarvan is naar het oordeel van de wrakingskamer niet gebleken.