U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:

Inhoudsindicatie:

Gebruik van het collectief beeldmerk van de Stichting Register Financieel Echtscheidingsadviseur, nu daardoor de indruk wordt gewekt dat gedaagde nog altijd voldoet aan de eisen voor inschrijving van het register van de stichting, terwijl vast staat dat gedaagde onvoldoende PE-punten heeft behaald en hij door het bestuur van de stichting op goede gronden uit dat register is verwijderd.

Uitspraak



vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht

Zittingsplaats Arnhem

zaaknummer / rolnummer: C/05/269230 / HA ZA 14-464

Vonnis van 25 februari 2015

in de zaak van

de stichting

STICHTING REGISTER FINANCIEEL ECHTSCHEIDINGSADVISEUR,

gevestigd te Heerhugowaard,

eiseres,

advocaat mr. A. Lof te Heerhugowaard,

tegen

1 PERCY SCOTT [gedaagde],

wonende te Zuilichem, gemeente Zaltbommel,

2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

[gedaagde],

gevestigd te Zuilichem, gemeente Zaltbommel,

gedaagden,

advocaat mr. J.F.J. van den Hoek te Hellevoetsluis.

Eiseres zal hierna de stichting genoemd worden. Gedaagden zullen hierna gezamenlijk [gedaagde] genoemd worden.

1 De procedure

1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

- het tussenvonnis van 15 oktober 2014

- het proces-verbaal van comparitie van 15 januari 2015.

1.2.

Ten slotte is vonnis bepaald.

2 De feiten

2.1.

De stichting houdt zich bezig met het bevorderen en in stand houden van de kwaliteit van het beroep van financieel echtscheidingsadviseur, zodat deze zich op maatschappelijk en vakinhoudelijk verantwoorde wijze kan ontwikkelen ter bescherming van de belangen van de consument.

2.2.

In verband met deze doelstelling houdt de stichting een register, waarin zijn opgenomen natuurlijke personen die hebben voldaan aan de eisen voor inschrijving in het Register Financieel Echtscheidingsadviseurs. Als eisen voor inschrijving gelden in elk geval het met goed gevolg afleggen van een examen ter verkrijging van het diploma Register Financieel Echtscheidingsadviseur, alsmede het voldoen aan de verplichting tot Permanente Educatie (PE), zoals opgenomen in het Reglement voor Permanente Educatie. In dit reglement is voorts onder meer het volgende opgenomen:

Sanctiebepalingen

Artikel 6

1. De RFEA is, in de zin van dit Reglement, ten aanzien van de verplichte PE in gebreke indien hij:

a. de toetsing en herkansingen niet met goed gevolg heeft afgelegd

(…)

2. In geval van in gebreke blijven ten aanzien van het in Artikel 6 lid 1 a bepaalde, behoudens in geval van gehele of gedeeltelijke vrijstelling, als bepaald in Artikel 3 lid 18, wordt de RFEA uit het betreffende Register verwijderd.

(…)

4. De uit het Register verwijderde RFEA kan binnen 1 maand na de schriftelijke mededeling tot verwijdering uit het Register hiertegen gemotiveerd bezwaar maken bij het Bestuur. Het Bestuur beslist binnen 3 maanden na ontvangst van het bezwaarschrift en geeft hiervan per omgaande schriftelijke kennis aan de RFEA.

5. Tegen het besluit van het Bestuur staat gedurende 2 maanden na de beslissing van het Bestuur schriftelijk beroep open bij de Commissie van Toezicht RFEA. Op deze beroepsprocedure zijn de bepalingen uit het Reglement Commissie van Toezicht RFEA van toepassing.

2.3.

De stichting is sinds 28 december 2009 houdster van het volgende collectief beeldmerk:

2.4.

Dit collectief beeldmerk is bij het Benelux-Bureau voor Intellectuele Eigendom onder het nummer 0875401 (depotnummer 1194588) ingeschreven voor waren en/of diensten in de klassen 36 en 45, zijnde onder meer ‘financiële zaken’ en ‘juridische diensten’.

2.5.

Bij voornoemd collectief beeldmerk behoort het ‘Reglement op het gebruik van het collectief merk RFEA’. Hierin is onder meer het volgende opgenomen:

Artikel 1

1.1.

Het bestuur van de Stichting Register Financieel Echtscheidingsadviseur (hierna te noemen: SRFEA) is bevoegd het recht tot gebruik in de Benelux van het collectieve merk Register Financieel Echtscheidingsadviseur en logo voor het voldoen aan bepaalde kwaliteitsnormen door financieel echtscheidingsadviseurs, met inachtneming van de bepalingen van dit reglement, toe te kennen aan (rechts)personen, die een onderneming drijven dan wel daarin werkzaam zijn, waarin diensten worden aangeboden die aan de in artikel 1.2. vermelde kenmerken voldoen.

1.2.

De (rechts)personen, die bevoegd zijn (verklaard) tot het gebruik van het collectieve merk Register Financieel Echtscheidingsadviseur en logo zijn gerechtigd dit collectieve merk in bedrijfsuitingen aan te brengen ter zake van de aan echtscheidingsadvies gerelateerde diensten, ter onderscheiding waarvan het collectieve merk dient.

Artikel 2

2.1.

De in artikel 1 bedoelde (rechts)persoon is slechts bevoegd tot het gebruik van het collectieve merk Register Financieel Echtscheidingsadviseur en logo voor de in artikel 1 vermelde diensten, indien hij /zij daartoe schriftelijk door de SRFEA is toegelaten en geregistreerd.

2.2.

De vereisten voor toelating zijn:

a. De aanvrager is houder van de door de SRFEA voorgeschreven diploma’s en voldoet aan de eisen, neergelegd in het examenreglement van de SRFEA dan wel heeft van de SRFEA vrijstelling gekregen.

(…)

Artikel 4

Indien de SRFEA vaststelt of vermoedt dat een bepaling van dit reglement is of wordt overtreden, dat een gebruiker niet langer voldoet aan de vereisten voor toelating, dat ten aanzien van een gebruiker feiten of omstandigheden aan het licht zijn gekomen die, indien zij ten tijde van de aanvraag bekend waren geweest, een beletsel zouden hebben kunnen opleveren voor zijn toelating, of dat een gebruiker bij zijn aanvraag materiële details heeft verzwegen die voor de beoordeling van zijn aanvraag relevant hadden kunnen zijn, kan de Commissie van Toezicht van de SRFEA op verzoek van de SRFEA, de overtreder schorsen of een of meer andere in het Reglement Commissie van Toezicht van de SRFEA genoemde maatregelen jegens de overtreder nemen. Op de rechtsgang is toepasselijk, het Reglement Commissie van Toezicht SRFEA.

Artikel 7

7.1.

Het recht op het gebruik van het collectieve merk Register Financieel Echtscheidingsadviseur en logo eindigt, onverminderd het bepaalde in de wet en/of dit reglement en/of andere op de gebruikers toepasselijke reglementen van de SRFEA door:

a. het in gebreke blijven van een gebruiker om binnen veertien dagen na een eerste maning de in artikel 1.3. vermelde vergoeding aan de SRFEA te voldoen;

b. de ontzegging door de Commissie van Toezicht van de SRFEA van de bevoegdheid tot gebruik;

c. verval van de registratie in het algemeen.

2.6.

Bij brief van 14 juni 2013 heeft de heer E. Arwert namens het bestuur van de stichting onder meer het volgende aan [gedaagde] bericht:

Onlangs hebt u in het kader van de verplichte permanente educatie een mondelinge herkansing afgelegd. Deze herkansing is als onvoldoende beoordeeld.

Gezien het feit dat dit voor u de laatste mogelijkheid was om de PE met goed gevolg af te leggen, is het bestuur van de RFEA, conform het Reglement voor Permanente Educatie, genoodzaakt u per direct uit het Register te verwijderen.

Dit houdt tevens in dat uw lidmaatschap van de Ledenraad van de RFEA per direct wordt beëindigd.

Conform artikel 6 lid 4 van het Reglement voor Permanente Educatie, kunt u binnen één maand na de schriftelijke mededeling tot het verwijderen uit het register, een schriftelijk en gemotiveerd bezwaarschrift indienen bij het bestuur van de RFEA. (…)

Wellicht ten overvloede verzoek ik u namens het bestuur van de RFEA, alle uitingen die verband houden met de RFEA, per direct te verwijderen van uw websites, visite kaartjes, briefpapier etc.

2.7.

Bij e-mail van 1 november 2013 heeft het bestuur van de stichting onder meer het volgende aan [gedaagde] bericht:

In de brief d.d. 14 juni 2013 en 5 september 2013, waarin het bestuur u heeft medegedeeld dat u niet langer in het register van de RFEA wordt vermeld, is u tevens verzocht alle uitingen met betrekking tot de RFEA van uw websites, visite kaartjes, briefpapier etc. te verwijderen.

Tot op heden heeft het bestuur van de RFEA moeten constateren dat u hier geen gehoor aan heeft gegeven.

Op uw LinkedIn profiel, uw websites “budgetscheiding.nl” en “[gedaagde] Scheidingsadvies.nl” en uw visitekaartje gebruikt u nog de beschermde titel RFEA en het logo van de RFEA.

Het bestuur verzoekt u dan ook vriendelijk doch dringend om de genoemde uitingen per direct te verwijderen.

2.8.

Bij brief van 15 juli 2014 heeft de advocaat van de stichting [gedaagde] verzocht en zo nodig gesommeerd om met onmiddellijke ingang het gebruik van de merknaam van de stichting te staken en gestaakt te houden, alsmede om de bijgevoegde onthoudingsverklaring te ondertekenen en binnen zeven werkdagen te retourneren. Tevens heeft de advocaat van de stichting aangegeven dat indien de onthoudingsverklaring niet uiterlijk 22 juli is geretourneerd, hij opdracht heeft om [gedaagde] in kort geding te betrekken.

2.9.

Bij brief van 31 juli 2014 heeft de advocaat van de stichting onder meer het volgende aan [gedaagde] bericht:

Op mijn sommatiebrief van 15 juli jl. hebt u niet gereageerd, reden waarom cliënte mij opdracht heeft gegeven om u in kort geding te betrekken. Hierbij zend ik u de conceptdagvaarding met het verzoek om mij uiterlijk woensdag 6 augustus a.s. uw verhinderdata voor de komende zes weken op te geven. (…)

U wordt nog éénmaal in de gelegenheid gesteld om een kort geding te voorkomen door ondertekening en retournering van de hierbij nogmaals gaande onthoudingsverklaring. De door u ondertekende onthoudingsverklaring dient uiterlijk 6 augustus a.s. in mij bezit te zijn, bij gebreke waarvan ik het kort geding zal opstarten.

2.10.

De stichting heeft geen kort gedingprocedure gevoerd, maar heeft op 11 augustus 2014 de dagvaarding in de onderhavige zaak aan [gedaagde] laten betekenen.

2.11.

Eind 2014 heeft [gedaagde] alle verwijzingen op zijn websites www.budgetscheiding.nl en www.mscheidingsadvies.nl naar het Register Financieel Echtscheidingsadviseurs verwijderd.

3 Het geschil

3.1.

De stichting vordert na vermindering van eis dat [gedaagde] bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis wordt veroordeeld om met onmiddellijke ingang na betekening van dit vonnis ieder gebruik in de Benelux van het Benelux collectief beeldmerk, geregistreerd onder nummer 0875401, of van een daarmee overeenstemmend teken, gestaakt te houden, op straffe van een dwangsom van € 1.000,00. Voorts vordert de stichting dat [gedaagde] wordt veroordeeld tot betaling van de kosten van dit geding ten bedrage van

€ 5.175,47, overeenkomstig artikel 1019h Rv , vermeerderd met nakosten en wettelijke rente.

3.2.

De stichting legt aan haar vordering ten grondslag dat [gedaagde] in strijd heeft gehandeld met artikel 2.20 lid 1 sub a van het Beneluxverdrag inzake de intellectuele eigendom (hierna: BVIE). Ook heeft [gedaagde] onrechtmatig jegens de stichting gehandeld.

3.3.

[gedaagde] voert verweer.

3.4.

Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4 De beoordeling

4.1.

De bevoegdheid van de rechtbank om kennis te nemen van de vordering van de stichting, voor zover die is gebaseerd op het merkenrecht, vloeit voort uit het bepaalde in artikel 4.6 lid 1 BVIE . Voor het overige ontleent de rechtbank (eveneens) bevoegdheid aan de vestigingsplaats van [gedaagde] (gedaagde sub 2), zijnde tevens de woonplaats van haar directeur de heer [gedaagde] (gedaagde sub 1).

4.2.

De rechtbank stelt vast dat de stichting als houder van het collectief beeldmerk zoals hiervoor onder 2.3 is weergegeven ingevolge artikel 2.41 lid 1 BVIE bevoegd is om in rechte op te treden ter bescherming van dat collectief beeldmerk.

4.3.

Het bestuur van de stichting heeft [gedaagde] met ingang van 14 juni 2013 uit het Register Financieel Echtscheidingsadviseurs verwijderd vanwege het niet voldoen aan de PE-verplichting. Zij heeft [gedaagde] op 14 juni 2013 tevens verzocht alle uitingen die verband houden met de RFEA per direct te verwijderen van de websites, visitekaartjes en brief- papier ed.

4.4.

[gedaagde] voert als verweer aan dat hem op rechtens onjuiste wijze de bevoegdheid tot gebruik van het merk en het logo is ontzegd. Ingevolge de artikelen 4 en met name 7.1 sub b van het Reglement op het gebruik van het collectief merk RFEA eindigt het recht op gebruik van het collectief beeldmerk en logo namelijk door de ontzegging van de bevoegdheid tot gebruik door de Commissie van Toezicht van de SRFEA. In dit geval is er nimmer sprake geweest van een ontzegging door die Commissie. Alle in deze procedure door de stichting verzonden brieven en/of e-mails zijn namelijk door of namens het bestuur van de stichting verstuurd, terwijl het bestuur niet de bevoegdheid had tot ontzegging van het gebruik van het collectief beeldmerk en logo, aldus [gedaagde].

4.5.

De rechtbank stelt voorop dat het hier niet gaat om de ontzegging van de bevoegdheid tot gebruik van het collectief beeldmerk en logo als zodanig. Het gaat primair om de verwijdering uit het betreffende Register, waarna ook geen gebruik meer mag worden gemaakt van het collectief beeldmerk en logo van de stichting. Dit laatste kan worden afgeleid uit artikel 2.1 van het Reglement op het gebruik van het collectief merk RFEA, waarover hierna meer.

4.6.

Als uitgangspunt geldt dus dat een RFEA (dit is volgens de begripsomschrijving van het Reglement voor Permanente Educatie de natuurlijk persoon die door de stichting in het door haar gehouden Register van Financieel Echtscheidingsadviseurs is ingeschreven) uit het register wordt verwijderd indien hij in gebreke blijft de permanente educatie met goed gevolg af te leggen (artikel 6 Reglement voor Permanente Educatie ). Op grond van artikel 6 lid 4 van het Reglement voor Permanente Educatie kan de uit het Register verwijderde RFEA binnen een maand na de schriftelijke mededeling tot verwijdering uit het Register hiertegen gemotiveerd bezwaar maken bij het bestuur. Tegen het besluit van het bestuur staat ingevolge artikel 6 lid 5 Reglement voor Permanente Educatie gedurende twee maanden na de beslissing van het bestuur schriftelijk beroep open bij de Commissie van Toezicht RFEA.

4.7.

Vast staat dat [gedaagde] de permanente educatie niet met goed gevolg heeft afgelegd en dat hij van de mogelijkheden van bezwaar en beroep tegen de mededeling tot verwijdering uit het Register geen gebruik heeft gemaakt. Daarmee is de verwijdering van [gedaagde] uit het Register Financieel Echtscheidingsadviseurs onherroepelijk.

4.8.

Anders dan [gedaagde] stelt, is de rechtbank van oordeel dat een dergelijke verwijdering door het bestuur van de stichting kan plaatsvinden. Ingevolge artikel 2.1 van het Reglement op het gebruik van het collectief merk RFEA is de in artikel 1 bedoelde (rechts)persoon immers slechts bevoegd tot het gebruik van het collectieve merk en logo voor de in artikel 1 vermelde diensten, “indien hij/zij daartoe schriftelijk door de SRFEA is toegelaten en geregistreerd”. Bij gebreke van een andersluidende verklaring ligt het voor de hand dat de instantie die beslist of een (rechts)persoon wordt toegelaten en geregistreerd, ook beslist over verwijdering van die registratie. Voorts wijst de rechtbank op artikel 7.1 sub c van het Reglement op het gebruik van het collectief merk RFEA: “Het recht op het gebruik van het collectieve merk Register Financieel Echtscheidingsadviseur en logo eindigt, onverminderd het bepaalde in de wet en/of dit reglement en/of andere op de gebruikers toepasselijke reglementen van de SRFEA, door verval van de registratie in het algemeen”. Ten slotte neemt de rechtbank in ogenschouw dat de stichting ter comparitie onweersproken heeft gesteld dat ontzegging van de bevoegdheid tot gebruik door de Commissie van Toezicht van de SRFEA (op grond van 7.1 sub b van het Reglement op het gebruik van het collectief merk RFEA) pas een rol speelt wanneer sprake is van ernstig wangedrag van een RFEA. Het in gebreke blijven de permanente educatie met goed gevolg af te leggen, valt hier niet onder. Daarmee faalt het verweer van [gedaagde], dat hem op rechtens onjuiste wijze de bevoegdheid tot het gebruik van het merk en het logo is ontzegd.

4.9.

De stichting verwijt [gedaagde] dat hij na 14 juni 2013 niet alle uitingen die verband houden met het collectief beeldmerk en logo heeft verwijderd van zijn websites, visitekaartjes, briefpapier en LinkedIn-profielpagina.

4.10.

[gedaagde] voert als verweer dat hem als gevolg van zijn al van begin 2012 daterende samenwerking met de heer E. Stel geen overtredingen ter zake kunnen worden verweten. De betreffende uitingen zijn er namelijk alleen in het kader van de samenwerking tussen [gedaagde] en Stel, ten aanzien van wie correct wordt vermeld dat deze als adviseur RFEA met [gedaagde] is verbonden in een samenwerkingsverband.

4.11.

De rechtbank overweegt het volgende. Artikel 2.20 lid 1 sub a BVIE geeft de merkhouder het recht om op grond van zijn uitsluitend recht iedere derde die zonder zijn toestemming hiertoe gebruik maakt, het gebruik van een teken te verbieden wanneer dat teken gelijk is aan het merk en in het economisch verkeer gebruikt wordt voor dezelfde waren of diensten als die waarvoor het merk is ingeschreven.

4.12.

De rechtbank stelt in de eerste plaats vast dat [gedaagde] gedurende geruime tijd, tot eind 2014, het collectief beeldmerk en logo zoals dit door de stichting is gedeponeerd, zonder toestemming van de stichting is blijven gebruiken nadat hij met ingang van 14 juni 2013 uit het Register Financieel Echtscheidingsadviseurs was verwijderd. Dit volgt uit de door de stichting in het geding gebrachte screenshots van de websites van [gedaagde] (productie 7 bij dagvaarding) en is door [gedaagde] ter comparitie ook erkend. In de tweede plaats stelt de rechtbank vast dat [gedaagde] dit collectief beeldmerk en logo in het economisch verkeer, want in het kader van een handelsactiviteit waarmee een commercieel doel wordt nagestreefd, heeft gebruikt in het kader van -kort gezegd- echtscheidingsadvies gerelateerde diensten, ofwel dezelfde diensten waarvoor het collectief beeldmerk is ingeschreven.

4.13.

Het voorgaande leidt reeds tot de conclusie dat [gedaagde] na 14 juni 2013 geruime tijd in strijd heeft gehandeld met artikel 2.20 lid 1 sub a BVIE.

4.14.

Daarnaast heeft [gedaagde] naar het oordeel van de rechtbank ook onrechtmatig jegens de stichting gehandeld.

4.15.

Productie 7 bij dagvaarding betreft onder meer een screenshot van 7 augustus 2014 van de aan [gedaagde] toebehorende website www.mscheidingsadvies.nl. Onder het kopje ‘Erkenningen & Gedragscode’ is op die website onder meer de volgende tekst geplaatst:

“[gedaagde] Scheidingsadvies werkt alleen met erkende en ervaren register-scheidingsadviseurs (RFEA) die op zijn minst een tweede erkenning hebben op een ander gespecialiseerd vakgebied”. Daaronder is onder meer het collectief beeldmerk en logo van de stichting geplaatst.

4.16.

Productie 7 bij dagvaarding betreft voorts onder meer een screenshot van 7 augustus 2014 van de eveneens aan [gedaagde] toebehorende website www.budgetscheiding.nl. Op de pagina ‘Professioneel’ is onder het kopje ‘Onze deskundigheid’ op die website onder meer de volgende tekst geplaatst:

“Onze adviseurs hebben een diploma behaald als erkend register financieel echtscheidingsadviseur en/of zijn aangesloten bij de RFEA. Daarnaast zijn ze gespecialiseerd op de vakgebieden zoals financiële planning, pensioenadvies en mediation”.

4.17.

De rechtbank overweegt dat uit deze twee voorbeelden zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet kan worden afgeleid dat de betreffende uitingen slechts zijn gedaan in het kader van de samenwerking tussen [gedaagde] en Stel, ten aanzien van wie correct is vermeld dat hij een erkend register financieel echtscheidingsadviseur is. Een gemiddeld geïnformeerde bezoeker van bedoelde websites van [gedaagde] zal de geciteerde teksten immers aldus kunnen opvatten dat ook [gedaagde] een erkend register financieel echtscheidingsadviseur is en/of is aangesloten bij RFEA. Dit geldt te meer, voor zover het de website www.mscheidingsadvies.nl betreft, nu daarbij ook het collectief beeldmerk en logo van de stichting zijn getoond. Door op zijn websites op zijn minst de schijn op te houden dat hij nog altijd is aangesloten bij RFEA, wekt [gedaagde] ten onrechte de indruk dat hij nog altijd voldoet aan de eisen voor inschrijving in het Register Financieel Echtscheidingsadviseurs. Hierdoor wordt het publiek verkeerd voorgelicht, hetgeen, zoals de stichting terecht stelt, afbreuk doet aan haar doelstelling, te weten bevordering en instandhouding van de kwaliteit van het beroep van financieel echtscheidingsadviseur door middel van permanente educatie. Dat is onrechtmatig.

4.18.

De slotsom is dat de vordering van de stichting voor toewijzing gereed ligt. Aan [gedaagde] zal daarbij een dwangsom worden opgelegd van € 1.000,00 voor iedere keer dat hij in strijd handelt met het opgelegde verbod, welke dwangsom zal worden gemaximeerd tot

€ 50.000,00.

4.19.

De rechtbank overweegt nog dat het [gedaagde] wel is toegestaan om op zijn websites te verwijzen naar een samenwerkingsverband met iemand die wel een erkend register financieel echtscheidingsadviseur is en/of is aangesloten bij RFEA. Daarbij dient duidelijk onderscheid te worden gemaakt tussen wel en niet gecertificeerde adviseurs.

4.20.

[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de stichting. Laatstgenoemde heeft op grond van artikel 1019h Rv aanspraak gemaakt op vergoeding van de daadwerkelijk gemaakte proceskosten, zijnde een bedrag van

€ 5.175,47.

4.21.

[gedaagde] stelt in dit verband dat de billijkheid zich verzet tegen een volledige proceskostenveroordeling. Het sommeren -bij brief van 15 juli 2014- onder dreiging van een concreet aangekondigd kort geding en het dan in plaats daarvan zonder verdere aankondiging voeren van een afwijkende rechtsingang, dient immers als rauwelijks dagvaarden te worden aangemerkt. [gedaagde] werd hierdoor compleet verrast. De afwijkende rechtsingang heeft ook substantieel financiële gevolgen voor [gedaagde], waarop deze niet bedacht is geweest en/of hoefde te zijn. [gedaagde] moest zich alsnog van rechtsbijstand door een advocaat laten voorzien, terwijl ook het door de stichting op een bedrag van € 426,00 voorgerekende griffierecht daardoor aanzienlijk hoger uitkwam. Voorts stelt [gedaagde] dat de stichting heeft nagelaten een gedetailleerde opgave te doen van de verrichte werkzaamheden, waardoor niet kan worden beoordeeld of sprake is van redelijke en evenredige kosten. Om voornoemde redenen dient volgens [gedaagde] bij een kostenveroordeling te worden aangesloten bij het gewone liquidatietarievenstelsel.

In ieder geval dienen de onnodig door hem gemaakte kosten voor rekening van de stichting te komen en dienen de 8,6 uren die betrekking hebben op de voorbereidingen van het kort geding (dat er uiteindelijk niet kwam) te worden geschrapt. [gedaagde] verwijst hiervoor naar een uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 23 februari 2011.

4.22.

De rechtbank is van oordeel dat van rauwelijks dagvaarden geen sprake is. Vast staat dat [gedaagde] verschillende malen is verzocht en gesommeerd om ieder gebruik van de merknaam van de stichting te staken en gestaakt te houden, alsmede om een onthoudingsverklaring te ondertekenen en te retourneren. Omdat [gedaagde] hieraan telkens geen gevolg heeft gegeven, heeft de stichting rechtsmaatregelen getroffen. Het enkele feit dat de stichting er toen voor heeft gekozen om direct een bodemprocedure te starten in plaats van een kort gedingprocedure te voeren zoals wel was aangekondigd, en dat [gedaagde] daardoor was verrast, leidt naar het oordeel van de rechtbank niet tot de conclusie dat sprake is geweest van rauwelijks dagvaarden. Hierbij betrekt de rechtbank dat [gedaagde] met de keuze van de stichting om direct een bodemprocedure te voeren vermoedelijk ook kosten heeft bespaard, nu de voorzieningenrechter bij het treffen van een voorlopige voorziening op grond van artikel 1019i Rv een redelijke termijn voor het instellen van de eis in de hoofdzaak dient te bepalen. Er zal na de kort gedingprocedure dus alsnog een bodemprocedure -met bijbehorende kosten- moeten worden gevoerd. Dit is slechts anders als partijen in de kort gedingprocedure een minnelijke regeling treffen. [gedaagde] heeft echter geen concrete feiten of omstandigheden gesteld waaruit kan worden afgeleid dat er enige kans bestond dat in dit geval inderdaad een minnelijke regeling tot stand zou komen.

4.23.

Verder overweegt de rechtbank dat [gedaagde] eerst alle verwijzingen op zijn websites naar het Register Financieel Echtscheidingsadviseurs heeft verwijderd, nadat hij verschillende malen is gesommeerd daartoe over te gaan, nadat de dagvaarding is uitgebracht, nadat zijn advocaat de conclusie van antwoord heeft genomen en nadat het comparitievonnis van 15 oktober 2014 is gewezen. In beginsel kan de stichting dan ook gewoon op grond van artikel 1019h Rv aanspraak maken op vergoeding van de daadwerkelijk gemaakte proceskosten.

4.24.

[gedaagde] stelt evenwel terecht dat de stichting heeft nagelaten een gedetailleerde opgave te verstrekken van de verrichte werkzaamheden. Hier staat tegenover dat [gedaagde] in zijn conclusie van antwoord ook aanspraak maakt op vergoeding van de daadwerkelijk gemaakte kosten, overeenkomstig een door hem overgelegde kostenspecificatie. Het bedrag dat [gedaagde] in dat verband vordert, € 6.598,15, ligt ruim boven het bedrag dat de stichting vordert. Daarnaast overweegt de rechtbank dat het door de stichting gevorderde bedrag binnen de maximale bandbreedte van € 8.000,00 ligt voor een eenvoudige bodemzaak zonder re- en dupliek en/of pleidooi volgens de meest recente versie van de indicatietarieven in IE-zaken.

4.25.

Gelet op een en ander zal de rechtbank daarom toch de door de stichting gevorderde advocaatkosten als zijnde redelijke en evenredige proceskosten ex artikel 1019h Rv integraal toewijzen. Een vergelijking met de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 23 februari 2011 gaat mank. Anders dan in de onderhavige zaak was in die zaak sprake van een door de gedaagde getekende onthoudingsverklaring, werd deze gedaagde vervolgens toch in kort geding gedagvaard, terwijl dit kort geding pas op de dag dat de zaak zou dienen door eiser weer werd ingetrokken.

4.26.

De gevorderde veroordeling in de nakosten is in het kader van deze procedure slechts toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment reeds kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.

5 De beslissing

De rechtbank

5.1.

veroordeelt [gedaagde] om met onmiddellijke ingang na betekening van dit vonnis ieder gebruik in de Benelux van het Benelux collectief beeldmerk, geregistreerd onder nummer 0875401, of van een daarmee overeenstemmend teken, gestaakt te houden,

5.2.

veroordeelt [gedaagde] om aan de stichting een dwangsom te betalen van € 1.000,00 voor iedere keer dat hij niet aan de in 5.1 uitgesproken hoofdveroordeling voldoet, tot een maximum van € 50.000,00 is bereikt,

5.3.

veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van de stichting tot op heden begroot op € 5.175,47, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in

artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van veertien dagen na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,

5.4.

veroordeelt [gedaagde] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [gedaagde] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,

5.5.

verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,

5.6.

weigert het meer of anders gevorderde.

Dit vonnis is gewezen door mr. N.W. Huijgen en in het openbaar uitgesproken op 25 februari 2015.

Coll.: MvG


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature