Uitspraak
RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Promis II
Parketnummer : 05/820916-13
Datum zitting : 08 mei 2014
Datum uitspraak : 22 mei 2014
TEGENSPRAAK
Vonnis van de meervoudige kamer in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
naam : [verdachte] ,
geboren op : [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
adres : [adres]
plaats : [woonplaats]
raadsman : mr. A. Klaassen, advocaat te Bunschoten.
1 De inhoud van de tenlastelegging
Aan verdachte is na een door de rechtbank toegestane vordering wijziging tenlastelegging ten laste gelegd dat:
de besloten vennootschap [bedrijf] op of omstreeks 1 juni 2011 te
Echteld, gemeente Overbetuwe, als werkgeefster, als bedoeld in artikel 1 van de Arbeidsomstandighedenwet , handelingen heeft verricht en /of nagelaten in strijd met voornoemde wet en/of de daarop berustende bepalingen, aangezien zij toen aldaar in haar onderneming, op een arbeidsplaats, te weten een loods op het bedrijfsterrein aan de [adres] , door een werknemer ( [naam 1] ) arbeid heeft laten verrichten,
bestaande in het verrichten van reparatiewerkzaamheden aan een defect ventiel van de
(nood)daalvoorziening van een schaarhoogwerker, terwijl niet was voldaan aan de voorschriften gesteld in artikel 7.5 lid 2 van het Arbeidsomstandighedenbesluit , immers werden voormelde reparatiewerkzaamheden aan die schaarhoogwerker, zijnde een arbeidsmiddel, uitgevoerd terwijl dat arbeidsmiddel niet was uitgeschakeld en/of drukloos gemaakt, terwijl, voor zover het uitschakelen of drukloos niet mogelijk was, er ook geen andere doeltreffende maatregelen genomen waren om die werkzaamheden veilig te kunnen uitvoeren, (zoals het aanbrengen van een borging tussen de scharen of tussen de chassisbalken en de werkbak van die schaarhoogwerker, ter voorkoming van het ongewild in beweging komen/blijven van bewegende delen van de machine en het voorkomen van knelgevaar voor personen daarbij), terwijl daardoor, naar zij ( [bedrijf] ) wist of redelijkerwijs had
moeten weten, levensgevaar of ernstige schade aan de gezondheid van een of
meer van haar werknemers ontstond of te verwachten was, hij, verdachte, heeft tot dat feit opdracht gegeven, althans feitelijk leiding gegeven aan die verboden gedraging;
(vindplaatsen: dossier Arbeidsinspectie SZW zaaknummer 411100916 deel A, pagina 1-16; bijlage 2. verklaring [verdachte] blz. 3-21; bijlage 3. verklaring getuige [naam 2] blz. 22-26; bijlage 4. verklaring getuige-deskundige TUV Nederland blz. 27-32; bijlage 5. verklaring getuige-deskundige Rexroth Rijssen blz. 33-36; bijlage 6. pv-bevindingen d.d. 01-06-2011 blz. 37-38;)
art 51 Wetboek van Strafrecht
art 32 lid 1 Arbeidsomstandighedenwet
artikel 2, eerste lid, Wet op de Economische Delicten (WED)
artikel 1 onder 1 WED
2 Het onderzoek ter terechtzitting
De zaak is op 08 mei 2014 ter terechtzitting onderzocht. Daarbij is verdachte verschenen. Verdachte is bijgestaan door mr. A. Klaassen, advocaat te Bunschoten.
De officier van justitie, mr. A. Reah, heeft gerekwireerd.
Verdachte en zijn raadsman hebben het woord ter verdediging gevoerd.
3. De beslissing inzake het bewijs
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
[bedrijf] (hierna: [bedrijf] ) is sinds 1999 gevestigd in een loods op het bedrijfsterrein aan de [adres] te [plaats] . [bedrijf] had op 1 juni 2011 11 werknemers in loondienst. De hoofdactiviteit van [bedrijf] bestaat uit het repareren, ontwikkelen en bouwen van machines (waaronder schaarhoogwerkers) ten behoeve van de boomkwekerij.
Verdachte is bestuurder van [bedrijf] en alleen en zelfstandig bevoegd.
[naam 1] was niet in loondienst van [bedrijf] , maar verrichtte wel werkzaamheden in het bedrijf van [bedrijf] .
Op 1 juni 2011 verrichtte [naam 1] in de loods van [bedrijf] werkzaamheden aan een defect ventiel van de nooddaalvoorziening van een in aanbouw zijnde schaarhoogwerker die getest moest worden. [naam 1] had de opdracht gekregen van de chef van de werkplaats, [naam 3] , om naar het ventiel te kijken en het probleem op te lossen, omdat de werkbak (het hefplateau) van de schaarhoogwerker bleef zakken, terwijl dit niet de bedoeling was.
Het nooddaalventiel, waar een bedieningsknop op zit, dient ertoe om, wanneer geen gebruik gemaakt kan worden van de bedieningsconsole in de werkbak, de werkbak te kunnen laten zakken, door aan de knop te trekken. Wanneer de knop losgelaten wordt, is het de bedoeling dat de daalbeweging van de werkbak stopt. Het nooddaalventiel bevindt zich boven het onderstel (chassis) van de schaarhoogwerker, op de hefcilinder.
[naam 1] heeft het ventiel uit elkaar gehaald, weer in elkaar gezet en heeft toen, om het nooddaalventiel te testen, aan de bedieningsknop getrokken door zijn arm tussen de scharen door te steken, waarbij hij zich met zijn hoofd tussen het onderstel en de werkbak bevond.
De hoogte van de werkbak bevond zich toen op 40 centimeter van het chassis.
Omdat het nooddaalventiel niet goed functioneerde, is de werkbak tijdens het testen blijven zakken en is [naam 1] met zijn hoofd bekneld geraakt tussen het onderstel en de werkbak. Als gevolg daarvan heeft [naam 1] uitgebreid hersenletsel opgelopen waaraan hij is komen te overlijden.
Tijdens het testen van het nooddaalventiel stond de motor van de schaarhoogwerker uit. De hoogwerker was niet drukloos gemaakt. [naam 1] had geen borging aangebracht tussen de scharen of de chassisbalken en de werkbak van de schaarhoogwerker.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het tenlastegelegde feit.
Het was [bedrijf] bekend dat het nooddaalventiel het niet deed en dat de scharen geborgd moeten worden tegen ongewild zakken van de werkbak als deze geheven is. Bij werkzaamheden aan een in aanbouw zijnde hoogwerker is knelgevaar een bekend en reëel risico. Hoewel [bedrijf] op de hoogte was van de mogelijke gevaren en risico’s heeft men verzuimd een correcte Risico-inventarisatie en Evaluatie (hierna: RI&E) op te stellen, inclusief een schriftelijk plan van aanpak. Er werd niet voldoende toezicht gehouden en er werden geen trainingen of cursussen gegeven aan de werknemers op het gebied van veiligheid. Volgens getuige [naam 2] werden machines alleen bij grotere klussen geborgd en werd de reparatie aan het nooddaalventiel gezien als een kleine klus. Door na te laten de veiligheidsregels actief te stellen en na te (doen) leven is een zeer onveilige werksituatie ontstaan. Het niet-handelen, het toestaan dat er niet conform de veiligheidseisen (het niet-borgen) werd gewerkt, paste kennelijk in de normale bedrijfsvoering van [bedrijf] . Hiermee heeft [bedrijf] de arbeidsomstandighedenregelgeving overtreden.
Verdachte heeft feitelijk leiding gegeven aan de verboden gedraging. Hij is bestuurder van [bedrijf] , is mede-toezichthouder, direct betrokken bij de uitvoering van het werk door de werknemers en weet dat het veiligheidsbeleid van [bedrijf] ver beneden wettelijk vereist peil was en dat bij het verrichten van reparatiewerkzaamheden aan een defect ventiel dat zich in de knelzone bevindt, er gevaar is en geborgd moet worden om dat gevaar af te wenden. Verdachte was bevoegd en gehouden om maatregelen te nemen om te voorkomen dat [bedrijf] de verboden gedraging zou verrichten. Daarmee heeft hij ook minstgenomen voorwaardelijk opzet gehad op de door [bedrijf] verrichte verboden gedraging.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht verdachte vrij te spreken van het tenlastegelegde. Daartoe heeft hij, kort gezegd, betoogd dat niet bewezen kan worden dat sprake is van een werkgever en werknemer in de zin van artikel 1 van de Arbeidsomstandigheidenwet (hierna: Arbowet), dat niet kan worden gesproken van overtreding van het bepaalde in artikel 7.5 lid 2 van het Arbeidsomstandighedenbesluit (hierna: Arbobesluit) en evenmin dat [bedrijf] wist of moest weten dat daardoor levensgevaar of ernstige schade aan de gezondheid van één of meer medewerkers was te verwachten.
De raadsman heeft betoogd dat niet bewezen kan worden dat van feitelijk leidinggeven door verdachte sprake was.
Het verweer zal hierna per onderdeel verder uitgewerkt en beoordeeld worden.
Beoordeling door de rechtbank
Werkgever- werknemer
De raadsman heeft betoogd dat geen sprake was van een gezagsverhouding tussen [bedrijf] en [naam 1] . [naam 1] was een zelfstandige in de zin van artikel 1 lid 3 onder k van de Arbowet en [bedrijf] was opdrachtgever in de zin van boek 7 van het Burgerlijk Wetboek.
De rechtbank overweegt het volgende.
Vast staat dat geen sprake was van een arbeidsovereenkomst tussen [bedrijf] en [naam 1] als bedoeld in artikel 1 lid 1 onder a, sub 1 van de Arbowet , noch dat sprake was van de situatie als bedoeld in dit artikel onder lid 1 onder a, sub 2. Dat wil echter niet zeggen dat er geen sprake kan zijn geweest van een werkgever-werknemer relatie in de zin van de Arbowet.
Een gezagsverhouding als bedoeld in artikel 1, lid 2 onder a, sub 1 van de Arbowet wordt immers ook aanwezig geacht wanneer de werkgever het recht heeft toezicht uit te oefenen, leiding te geven en door aanwijzingen of instructies een nadere taakomschrijving te geven en de werknemer verplicht is één en ander te aanvaarden, ongeacht of dat recht ook geëffectueerd wordt dan wel die plicht wordt nagekomen. Voor de vraag of daar sprake van is, is ook de feitelijke situatie van belang. Het gegeven dat iemand als zzp’er ergens is komen werken en dat hij in het bezit is van een Verklaring Arbeidsrelatie (VAR) hoeft derhalve niet doorslaggevend te zijn.
De rechtbank acht op grond van het navolgende bewezen dat tussen [bedrijf] en [naam 1] sprake was van een gezagsverhouding als hiervoor bedoeld.
Verdachte, bestuurder en vertegenwoordiger van [bedrijf] , heeft verklaard dat [naam 1] 1,5 jaar in het bedrijf van verdachte gewerkt heeft. [naam 1] is daar, als zzp’er, door verdachte aangenomen om een combitrac te bouwen. [naam 1] is toen blijven hangen. Als het druk was, sprong [naam 1] bij bij andere werkzaamheden. Verdachte of [naam 3] (chef werkplaats) gaven [naam 1] de opdrachten tot het uit te voeren werk. Op de vraag wie toezicht hield op de werkzaamheden van het slachtoffer en hoe (vaak) dit gebeurde, heeft verdachte geantwoord dat hij regelmatig (’s ochtends en ’s middags) door het bedrijf loopt en dat [naam 3] de hele dag over de werkplaats loopt vanuit zijn functie. [naam 1] had geen specifieke klus aangenomen. Hij hielp mee. Op de vraag wie opdrachten/werk wijzigde als dat nodig was, heeft verdachte geantwoord dat hij of [naam 3] aangaven als er iets anders moest gebeuren. [naam 1] werd voor zijn werkzaamheden betaald per uur. Volgens verdachte is er in het begin een uurprijs afgesproken en is dat nooit gewijzigd. [naam 1] werd elke maand betaald op grond van een door hem aan [bedrijf] gestuurde factuur. Op de vraag wie de werktijden bepaalde heeft verdachte verklaard dat ze officieel werken van 8-17 uur en dat [naam 1] vaak al om 7 uur begon en om 16 uur vertrok. [naam 1] ging dan nog naar anderen, vaak in zijn eigen tijd. Ze hadden afgesproken dat [naam 1] werkte van maandag tot donderdag. Daar vond wel overleg over plaats en zowel verdachte als [naam 1] waren daar makkelijk in. Meestal was [naam 1] van maandag tot donderdag ergens tussen 7 en 16 uur in het bedrijf aanwezig. Op de vraag wie bepaalde hoe en wanneer het werk gedaan moest worden, heeft verdachte geantwoord dat dit door hem en [naam 3] bepaald werd. Als er werk was wat meer urgentie had, dan sprong [naam 1] erin. Als dat niet zo was, werkte hij aan de combitrac. [naam 1] fungeerde als ‘vliegende keep’. De opdracht tot bijspringen werd gegeven door verdachte of [naam 3] .
De rechtbank leidt uit het voorgaande af dat [bedrijf] het gezag voerde over de werkzaamheden die [naam 1] uitvoerde náást het werken aan de combitractor waarvoor hij in eerste instantie was aangenomen als zzp’er. De reparatiewerkzaamheden aan het nooddaalventiel vonden plaats in het kader van deze werkzaamheden. Op grond daarvan is de rechtbank van oordeel dat [bedrijf] en [naam 1] ten tijde van het ongeval aan te merken waren als werkgever en werknemer in de zin van artikel 1, tweede lid, aanhef en onder a sub 1 en b van de Arbeidsomstandighedenwet .
Artikel 7.5 lid 2 van het Arbobesluit
Werkzaamheden/arbeidsmiddel
De raadsman heeft betoogd dat de werkzaamheden die [naam 1] uitvoerde, geen onderhouds-, reparatie of reinigingswerkzaamheden betroffen als bedoeld in artikel 7.5 lid 2 van het Arbobesluit . De werkzaamheden aan een nog niet voltooide machine, waarvan hier sprake was, zijn productie- c.q. testwerkzaamheden op welk type werkzaamheden dit artikel niet ziet.
Bovendien is volgens de raadsman geen sprake van een arbeidsmiddel in de zin van artikel 1 lid 3 sub h van de Arbeidsomstandighedenwet . Bij een arbeidsmiddel moet het gaan om een middel dat bij het verrichten van arbeid wordt gebruikt en daarvan was bij de schaarhoogwerker geen sprake. Die was immers in aanbouw en zou pas na levering aan de klant als arbeidsmiddel voor het productieproces van die klant worden gebruikt.
De rechtbank overweegt als volgt.
Artikel 1 lid 3 aanhef en onder h van de Arbeidsomstandighedenwet geeft de volgende definitie van het begrip arbeidsmiddel:
“alle op de arbeidsplaats gebruikte machines, installaties, apparaten en gereedschappen”.
Artikel 7.5 lid 2 van het Arbeidsomstandighedenbesluit luidt als volgt:
“Onderhouds-, reparatie- en reinigingswerkzaamheden aan een arbeidsmiddel worden slechts uitgevoerd indien het arbeidsmiddel is uitgeschakeld en drukloos of spanningsloos is gemaakt. Indien dit niet mogelijk is worden doeltreffende maatregelen genomen om die werkzaamheden veilig te kunnen uitvoeren.”
Lid 3 van dit artikel luid t:
“Het tweede lid is van overeenkomstige toepassing op productie- en afstelwerkzaamheden met of aan een arbeidsmiddel.”
De Arbeidsomstandighedenwet en de daarop gebaseerde verdere regelgeving bevat regels voor werkgevers en werknemers om de gezondheid, veiligheid en het welzijn van werknemers te bevorderen om zo ongevallen en ziekten, veroorzaakt door het werk, te voorkomen. De stelling van de raadsman zou betekenen dat die wet niet nageleefd hoeft te worden door bedrijven die zich bezig houden met de productie van machines. Dit zou in strijd zijn met de achterliggende gedachte van de arbeidsomstandighedenwetgeving. Naar het oordeel van de rechtbank dient het begrip ‘gebruikte’ machines als hiervoor bedoeld, daarom ruim uitgelegd te worden.
De rechtbank vindt hiervoor steun in hetgeen bepaald is in artikel 7.5 lid 3 van het Arbeidsomstandighedenbesluit , dat gelezen moet worden in samenhang met artikel 7. 5 lid 2 van het Arbeidsomstandighedenbesluit . Daarin staat onder meer genoemd dat lid 2 van overeenkomstige toepassing is op (onder meer) “productiewerkzaamheden aan een arbeidsmiddel”.
Zoals hiervoor bij de feiten is weergegeven, betrof de machine waarmee het fatale ongeval is gebeurd een hoogwerker in aanbouw. Daarvan werkte het nooddaalventiel niet goed. [naam 1] had de opdracht gekregen om hier naar te kijken en dit probleem op te lossen. Daartoe heeft hij het ventiel uit elkaar gehaald en weer in elkaar gezet. Vervolgens heeft hij willen testen óf het probleem ook daadwerkelijk verholpen was. Naar het oordeel van de rechtbank zijn deze werkzaamheden van [naam 1] aan te merken als productiewerkzaamheden aan een arbeidsmiddel zoals bedoeld in artikel 7.5 lid 3 van het Arbeidsomstandighedenbesluit . Gelezen in samenhang met het bepaalde in lid 2 van dat artikel golden ook voor deze werkzaamheden van [naam 1] de daarin genoemde veiligheidsvoorschriften.
Uitgeschakeld en spanningsloos
De raadsman heeft betoogd dat uit de verklaring van getuige [naam 2] volgt dat de bewuste hoogwerker uitgeschakeld en spanningsloos was, waardoor voldaan is aan de eisen van artikel 7.5 lid 2 van het Arbeidsomstandighedenbesluit . Daarin staat immers dat het arbeidsmiddel (na uitschakeling) drukloos óf spanningsloos gemaakt moet worden. Derhalve kan niet aan bewezenverklaring worden toegekomen.
De rechtbank overweegt het volgende.
Weliswaar heeft [naam 2] verklaard dat op het moment van de door [naam 1] verrichte handelingen de machine uitstond en een nooddaalventiel alleen bediend kan worden als er geen spanning meer is, maar verdachte heeft verklaard dat de hoogwerker ten tijde van de handelingen niet drukloos was, omdat deze geheven stond.
De uitleg die de raadsman aan artikel 7.5 lid 2 van het Arbobesluit geeft, zou betekenen dat onderhouds-, reparatie- en reinigingswerkzaamheden (of productiewerkzaamheden) aan een uitgeschakeld en spanningsloos gemaakt arbeidsmiddel (in aanbouw) uitgevoerd mogen worden als hier nog wel druk op staat en dat er dan geen maatregelen genomen hoeven te worden om die werkzaamheden veilig te kunnen uitvoeren.
Naar het oordeel van de rechtbank is een dergelijke uitleg in strijd met de eerder al genoemde beschermingsgedachte van de arbeidsomstandighedenwetgeving. Ook wanneer dergelijke werkzaamheden worden verricht aan een nog onder druk staande machine kunnen er immers grote risico’s op ongevallen bestaan.
Het drukloos maken van de schaarhoogwerker was in het kader van de reparatiewerkzaamheden die [naam 1] verrichtte op de door [naam 1] gekozen wijze niet mogelijk. De rechtbank heeft hiervoor immers reeds overwogen dat het testen van het nooddaalventiel onderdeel uitmaakte van (het goed doen uitvoeren van) de reparatie waartoe [naam 1] de opdracht had gekregen. Dat testen was door de gekozen werkwijze alleen mogelijk terwijl de schaarhoogwerker geheven stond.
De rechtbank acht dan ook, zoals tenlastegelegd, bewezen dat de productiewerkzaamheden aan de schaarhoogwerker uitgevoerd werden terwijl dat arbeidsmiddel in aanbouw niet was uitgeschakeld én drukloos gemaakt, terwijl het drukloos maken niet mogelijk was.
Doeltreffende maatregelen
De raadsman heeft betoogd dat [bedrijf] doeltreffende maatregelen heeft genomen om de werkzaamheden veilig te kunnen uitvoeren, immers:
Er zijn in de directe omgeving van de nooddaalvoorziening afbeeldingen aangebracht die waarschuwden voor knellingsgevaar;
Er is een rode borgpen aanwezig op de machine, ook ten tijde van het ongeval, om het ongewild zakken van de hoogwerker tegen te gaan. Deze borgpen kon gebruikt worden in de werkplaats van [bedrijf] en het was ook een vast gebruik binnen de onderneming om daarvan gebruik te maken;
Het nooddaalventiel kan worden gerepareerd zonder dat de gevaarsituatie hoeft te worden betreden. Het ventiel kan immers ook aan de onderkant van het onderstel van de hoogwerker bereikt worden;
Het is een vast gebruik binnen de onderneming van [bedrijf] dat medewerkers houtblokken (balken) of een steunpoot van metaal plaatsen ter borging bij onderhoudswerkzaamheden.
Als [naam 1] zich aan de veiligheidsvoorschriften en gangbare werkwijze binnen de onderneming had gehouden, zou het ongeval zich niet hebben voorgedaan.
De rechtbank overweegt het volgende.
Met betrekking tot het aanbrengen in de directe omgeving van de nooddaalvoorziening van afbeeldingen die waarschuwen voor knelgevaar merkt de rechtbank op dat dat op zichzelf geen doeltreffende maatregel is om de daadwerkelijke verwezenlijking van knelgevaar te voorkomen. Verdachte heeft ter terechtzitting aangegeven dat zich op de bewuste schaarhoogwerker een sticker bevond die aangaf dat het nooddaalventiel (ook) bereikt kon worden via de onderkant van het onderstel van de hoogwerker. Verdachte heeft dit echter op geen enkele manier onderbouwd. Ook uit het dossier blijkt niet van de aanwezigheid van een dergelijke sticker, noch van een ander stuk waaruit blijkt dat het ventiel ook op deze manier bereikt kon worden. In zoverre is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van een doeltreffende maatregel ter afwending van het knelgevaar.
Bij de beoordeling van de mogelijkheid van gebruik van de rode borgpen van de hoogwerker en de aanwezigheid binnen het bedrijf van houten balken of metalen steunen als borgmiddel – en het beweerde vaste gebruik binnen het bedrijf van [bedrijf] om met gebruikmaking van deze middelen te werken – stelt de rechtbank het volgende voorop.
Op grond van de Arbeidsomstandighedenwet is de werkgever verplicht ervoor te zorgen dat de werknemers doeltreffend worden ingelicht over de te verrichten werkzaamheden en de daaraan verbonden risico’s, alsook over de maatregelen die erop gericht zijn die risico’s te voorkomen of te beperken. Tevens is de werkgever verplicht om ervoor te zorgen dat aan de werknemers doeltreffend en aan hun onderscheiden taken aangepast onderricht wordt verstrekt met betrekking tot de arbeidsomstandigheden. Als er op arbeidsmiddelen beveiligingsmiddelen zijn of kunnen worden aangebracht, moet de werkgever ervoor zorgen dat de werknemers op de hoogte zijn van hun doel en werking en de manier waarop zij die dienen te gebruiken. De werkgever dient tevens toe te zien op de naleving van de instructies en voorschriften gericht op het voorkomen of beperken van de hiervoor genoemde risico’s en dus op het gebruik.
Op grond van de Arbeidsomstandighedenwet is de werkgever ook verplicht in een risico-inventarisatie en –evaluatie (hierna: RI&E) schriftelijk vast te leggen welke risico’s de arbeid voor de werknemers met zich brengt. De RI&E bevat tevens een beschrijving van de gevaren en de risicobeperkende maatregelen. Van de RI&E dient een plan van aanpak deel uit te maken. Daarin moet aangegeven zijn welke maatregelen zullen worden genomen in verband met de bedoelde risico’s en de samenhang daartussen. Tevens wordt aangegeven binnen welke termijn deze maatregelen zullen worden genomen. Als de met de RI&E opgedane ervaring, gewijzigde werkmethoden of werkomstandigheden daartoe aanleiding geven, dient de RI&E aangepast te worden. De werkgever moet ervoor zorgen dat iedere werknemer kennis kan nemen van de RI&E. De werkgever dient over de RI&E en het daarin opgenomen plan van aanpak ook overleg te voeren met (een vertegenwoordiging van) de werknemers.
Met betrekking tot het vaste gebruik aangaande gebruikmaking van veiligheidsmiddelen binnen het bedrijf van [bedrijf] overweegt de rechtbank het volgende.
Vast staat dat [naam 1] zich met zijn hoofd tussen het onderstel en de door hem 40 centimeter geheven werkbak heeft begeven om bij het te repareren ventiel te kunnen komen. Vast staat tevens dat hij geen gebruik heeft gemaakt van een borging, op welke wijze dan ook.
Getuige [naam 2] heeft verklaard dat er normaal, bij grotere klussen als je onder de bak gaat werken, wel iets onder gezet wordt. Borgen is wel veiliger, maar hier ging het om een kleine ingreep en bij dit soort kleine ingrepen is het meestal gewoon ‘eventjes’.
De rechtbank overweegt dat er, blijkbaar, op de werkvloer sprake was van een in de praktijk gegroeide manier van werken waarbij er bij kleine(re) klussen, waar ook de werkzaamheden die [naam 1] uitvoerde onder geschaard kunnen worden, niet geborgd werd. Ook het feit dat [naam 1] , die, in tegenstelling tot [naam 2] , al langere tijd werkzaam was bij [bedrijf] , geen gebruik heeft gemaakt van borging, wijst daar op.
[naam 2] , die het ongeval heeft zien gebeuren, heeft voorts verklaard dat [naam 3] , die ten tijde van het ongeval in het bedrijf toezicht hield, geen opmerkingen heeft gemaakt over de werkwijze (het niet borgen) van [naam 1] . [naam 3] was ook niet aanwezig tijdens het ongeval zelf.
Ook [naam 3] zelf heeft in zijn schriftelijke verklaring, die gevoegd is bij de pleitnota van de raadsman, niet aangegeven dat hij toezicht heeft uitgeoefend op de reparatiewerkzaamheden van [naam 1] en ook niet dat hij [naam 1] heeft gewezen op de mogelijke gevaren van reparatiewerkzaamheden aan het nooddaalventiel of dat hij daarbij borging aan moest brengen.
[naam 2] heeft tevens verklaard dat hij sinds 1 mei 2011 werkzaam is bij [bedrijf] . Toen hij daar kwam werken heeft hij een rondleiding gekregen en kreeg hij te zien welke werkzaamheden hij te doen zou krijgen. Er is daarbij niet specifiek gesproken over veiligheid.
Verdachte heeft ter terechtzitting op de vraag wat [bedrijf] heeft gedaan om ervoor te zorgen dat [naam 1] voldoende instructies gegeven werden om zijn werkzaamheden op een juiste manier te verrichten, geantwoord dat van [naam 1] , gelet op zijn opleiding en werkervaring, verwacht mocht worden dat hij wist hoe de machines werkten.
Tegenover de Inspectie heeft verdachte verklaard dat degene die werkt met een schaarhoogwerker geacht wordt te weten van het gebruik van de borgpen. De chef werkplaats, [naam 3] , hoort op het gebruik van de pen toe te zien. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat dit door de ervaren werknemers overgebracht werd aan de onervaren werknemers bij het leren van de werkzaamheden. Wát daarbij besproken diende te worden was ten tijde van het ongeval en daarvóór niet schriftelijk vastgelegd. Volgens verdachte was het de taak van [naam 3] om ook ervaren werknemers te blijven wijzen op de veiligste manier van werken. Op vraag van de Inspectie hoe verdachte toezicht houdt op de werkvloer met betrekking tot veilig werken in het algemeen en machineveiligheid in het bijzonder, heeft hij verklaard dat een onervaren kracht werkt met een ervaren kracht. Als er nieuwe spullen komen, leggen de ervaren krachten dat uit aan de onervaren kracht. Zij houden ook de onervaren krachten in de gaten. [naam 3] en verdachte lopen dagelijks rond en houden een oogje in het zeil. Het toezicht wordt door hun tweeën geborgd. [naam 1] had, als ervaren medewerker, alleen toezicht van verdachte of [naam 3] .
Op de vraag hoe verdachte instructie/voorlichting geeft met betrekking tot veilig werken en veiligheidsrisico’s heeft verdachte geantwoord dat er vakliteratuur ter inzage ligt in de kantine en dat er cursussen gevolgd worden. Werknemers kunnen zelf kiezen uit bepaalde cursussen. Dat kan ook iets zijn met betrekking tot veiligheid. Op de vraag hoe door verdachte instructie en voorlichting in zijn arbobeleid worden geborgd, heeft hij verklaard dat er geen vaste regels of tijden voor zijn. Hij kan niet middels een lijst of anderszins schriftelijk aantonen wat wanneer (is) gebeurd.
De RI&E van [bedrijf] is opgenomen in het dossier. Deze is niet ondertekend. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat dit wel had gekund als hij het had uitgeprint, maar dat hij dit niet heeft gedaan. Voor de opmaak van dat RI&E is gebruik gemaakt van een zogenaamd RI&E-instrument, in dit geval de RI&E Metaalbewerking. Weliswaar is het in een kleine onderneming als die van [bedrijf] gebruikelijk dat gebruik wordt gemaakt van een dergelijk instrument, maar dit laat onverlet dat de RI&E toegespitst dient te zijn op de concrete werkzaamheden en daarmee samenhangende risico’s voor de werknemers binnen de onderneming. Uit de inhoud van de in het dossier opgenomen RI&E volgt dat dit niet is gebeurd.
Het bij de RI&E van [bedrijf] behorende plan van aanpak is in het geheel niet ingevuld. Daarbij staat vermeld dat er geen verbeterpunten zijn.
In de RI&E is derhalve niet opgenomen dat het knelgevaar dat bestaat bij het verrichten van reparatiewerkzaamheden aan (het nooddaalventiel van) een schaarhoogwerker beperkt kan worden door het aanbrengen van een borging danwel anderszins.
Verdachte is door de Inspectie voorgehouden dat in de RI&E is opgenomen dat een preventiemedewerker is benoemd in zijn bedrijf en dat die de arbeidsrisico’s in het bedrijf kent en weet hoe ze te voorkomen. Daarop heeft verdachte verklaard dat hij dat in principe zelf doet, en dat er niet iemand is met de taak van een verkapte arbo coördinator. Omdat hij zelf een vinger aan de pols houdt, heeft hij dan zelf de functie van arbo coördinator. Hij hoopt dus op de hoogte te zijn van alle veiligheidsrisico’s in het bedrijf. Hij heeft ook verklaard dat er binnen zijn bedrijf geen personeelsvertegenwoordiging of ondernemingsraad is, terwijl in de RI&E staat dat het plan van aanpak wel besproken is met de ondernemingsraad, dan wel een personeelsvertegenwoordiging.
[naam 2] heeft verklaard dat hij niet weet of [bedrijf] in het bezit is van een RI&E en plan van aanpak.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat, hoewel [bedrijf] daartoe wettelijk verplicht was, zij heeft nagelaten voldoende toezicht te houden op de in de praktijk door de werknemers verrichte werkzaamheden, daarover voorlichting te geven en een op de praktijk gericht RI&E en plan van aanpak in te vullen en daarover overleg te voeren met (een vertegenwoordiging van) de werknemers. Dat verdachte bij het invullen van de RI&E hulp gehad heeft van een adviseur van de MetaalUnie doet aan het voorgaande niet af. Datzelfde geldt voor het bestaan van een gebruiksaanwijzing van de schaarhoogwerker waarin wel is opgenomen dat werkzaamheden tussen de scharen alleen mogen worden uitgevoerd als de borgpen is gebruikt. Bovendien heeft verdachte ter terechtzitting verklaard dat die gebruiksaanwijzing bedoeld is voor de gebruiker.
De rechtbank acht het aannemelijk dat, had [bedrijf] de hiervoor genoemde verplichtingen wél nagekomen, de in de praktijk ontstane werkwijze van het niet borgen bij de uitvoering van kleine(re) klussen, zoals de reparatie die [naam 1] verrichtte aan het nooddaalventiel, minder makkelijk had kunnen ontstaan of voortbestaan. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [bedrijf] nagelaten de hiervoor beschreven verplichtingen van de arbeidsomstandighedenwetgeving – in het bijzonder de voorlichtings- en toezichtsverplichtingen – na te komen. Ook in zoverre heeft zij geen doeltreffende maatregelen getroffen om de door [naam 1] verrichte werkzaamheden veilig te kunnen uitvoeren.
Wetenschap artikel 32 Arbowet
De raadsman heeft betoogd dat niet bewezen kan worden dat [bedrijf] wist of redelijkerwijs had moeten weten dat door overtreding van artikel 7.5 lid 2 van het Arbobesluit levensgevaar of ernstige schade aan de gezondheid van één of meer medewerkers was te verwachten.
Ten aanzien van het ‘redelijkerwijs had moeten weten’ heeft de raadsman gesteld dat er doeltreffende maatregelen waren genomen, zodat de werkzaamheden veilig konden worden verricht. Er was een duidelijke gebruikershandleiding, die in samenspraak met de werkvloer was opgesteld en waarin het knelgevaar is benoemd. Het knelgevaar was op de werkvloer dus een onderkend gevaar. Bovendien werd voortdurend en structureel toezicht gehouden door de chef werkplaats.
De rechtbank acht op grond van het navolgende bewezen dat [bedrijf] redelijkerwijs had moeten weten dat bij het niet borgen van de schaarhoogwerker in het kader van reparatiewerkzaamheden aan het nooddaalventiel, levensgevaar of ernstige schade aan de gezondheid van één of meer van haar werknemers te verwachten was.
Verdachte heeft tegenover de inspectie verklaard dat het gevaar, bij het niet gebruiken van de borgpen bij service of onderhoud en het laten zakken van de werkbak is, dat degene die het onderhoud verricht, bekneld raakt.
In de RI&E van [bedrijf] staat opgenomen dat er tussen het schaarmechanisme of tussen de schaar en de onderwagen een latent gevaar is dat lichaamsdelen bekneld raken met als gevolg onder meer de dood/ernstig letsel, waarbij het risico daarop is gewaardeerd met een ‘8’, op een schaal van 1 tot en met 13.
Het verweer van de raadsman vindt voor het overige zijn verwerping in hetgeen hiervoor reeds is weergegeven, onder het kopje ‘doeltreffende maatregelen’.
Toerekening
Ten aanzien van de toerekening van de tenlastegelegde gedraging aan [bedrijf] , geldt dat uit hetgeen hiervoor reeds is overwogen volgt dat [bedrijf] erover vermocht te beschikken of de tenlastegelegde gedraging al dan niet plaatsvond, alsmede dat deze gedraging blijkens de gang van zaken door [bedrijf] werd aanvaard. Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat [bedrijf] niet de zorg heeft betracht die in redelijkheid van haar kon worden gevergd met het oog op de voorkoming van gevaar.
De verboden gedraging kan derhalve worden toegerekend aan [bedrijf] .
Feitelijk leidinggeven
De raadsman heeft betoogd dat niet bewezen kan worden dat verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging. Er zijn door verdachte geen maatregelen achterwege gelaten die de gedraging konden voorkomen, omdat de voorzieningen ter voorkoming van de gedraging in meervoud aanwezig waren: de borgpen, de stophouten, de waarschuwingssticker en de mogelijkheid van onderaf het ventiel op een veilige manier te verwijderen.
Verdachte was niet degene die redelijkerwijs tot maatregelen was gehouden, want dit was de directe rol van [naam 3] . Ter zitting heeft de raadsman daar aan toegevoegd dat niet ontkend wordt dat verdachte verantwoordelijk was voor dat toezicht, maar dat daarvoor de primaire verantwoordelijkheid bij [naam 3] lag.
Ook was geen sprake van voorwaardelijk opzet. Er was geen aanmerkelijke kans dat de verboden gedraging zich zou voordoen, gelet op de eenvoudig hanteerbare voorzieningen die getroffen konden worden en die breed in het bedrijf werden toegepast. Op grond van de Slavenburg uitspraken is vereist dat verdachte kennis droeg van de gedraging. Dit was niet zo, omdat verdachte op het bewuste moment niet in het bedrijf aanwezig was. Ook is er, volgens de nadien wat verruimde rechtspraak, geen sprake van eerdere soortgelijke gedragingen van de rechtspersoon die alsnog voor deze kennis hadden kunnen zorgen.
De rechtbank overweegt als volgt.
Van feitelijk leidinggeven aan een verboden gedraging kan sprake zijn als de desbetreffende functionaris, hoewel daartoe bevoegd en redelijkerwijs gehouden, maatregelen ter voorkoming van die gedraging achterwege laat en bewust de aanmerkelijke kans aanvaardt dat de verboden gedraging zich zal voordoen. In die situatie wordt de functionaris geacht opzettelijk de verboden gedraging te bevorderen.
Concrete wetenschap van de aan de rechtspersoon verweten verboden gedraging is niet vereist.
Zoals de rechtbank hiervoor reeds heeft overwogen, was verdachte bestuurder van [bedrijf] en alleen en zelfstandig bevoegd. Tevens was hij mede-toezichthouder en arbocoördinator.
In die hoedanigheden was hij ervoor verantwoordelijk dat voldoende toezicht gehouden werd op de in de praktijk door de werknemers verrichte werkzaamheden, dat daarover voldoende voorlichting gegeven werd, dat een op de praktijk gerichte RI&E en plan van aanpak ingevuld werd en dat daarover overleg gevoerd werd met (een deel van) de werknemers. Verdachte heeft nagelaten om voldoende uitvoering te geven aan deze verantwoordelijkheid, zo volgt uit het voorgaande.
Door dit na te laten bestond de aanmerkelijke kans dat er op de werkvloer geen doeltreffende maatregelen werden genomen om de werkzaamheden veilig te kunnen uitvoeren. Bij [bedrijf] heeft zich dit ook verwezenlijkt, gelet op de in de praktijk ontstane werkwijze van het niet borgen bij de uitvoering van kleine(re) klussen, zoals de reparatie die [naam 1] verrichtte aan het nooddaalventiel.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank bewezen dat verdachte die aanmerkelijke kans ook bewust heeft aanvaard.
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
de besloten vennootschap [bedrijf] op of omstreeks 1 juni 2011 te
Echteld, gemeente Overbetuwe, als werkgeefster, als bedoeld in artikel 1 van de Arbeidsomstandighedenwet , handelingen heeft verricht en/of nagelaten in strijd met voornoemde wet en/of de daarop berustende bepalingen, aangezien zij toen aldaar in haar onderneming, op een arbeidsplaats, te weten een loods op het bedrijfsterrein aan de [adres] , door een werknemer ( [naam 1] ) arbeid heeft laten verrichten, bestaande in het verrichten van reparatiewerkzaamheden aan een defect ventiel van de
(nood)daalvoorziening van een schaarhoogwerker, terwijl niet was voldaan aan de voorschriften gesteld in artikel 7.5 lid 2 van het Arbeidsomstandighedenbesluit , immers werden voormelde reparatiewerkzaamheden aan die schaarhoogwerker, zijnde een arbeidsmiddel, uitgevoerd terwijl dat arbeidsmiddel niet was uitgeschakeld en/of drukloos gemaakt, terwijl, voor zover het uitschakelen of drukloos maken niet mogelijk was, er ook geen andere doeltreffende maatregelen genomen waren om die werkzaamheden veilig te kunnen uitvoeren, (zoals het aanbrengen van een borging tussen de scharen of tussen de chassisbalken en de werkbak van die schaarhoogwerker, ter voorkoming van het ongewild in beweging komen/blijven van bewegende delen van de machine en het voorkomen van knelgevaar voor personen daarbij), terwijl daardoor, naar zij ( [bedrijf] ) wist of redelijkerwijs had
moeten weten, levensgevaar of ernstige schade aan de gezondheid van een of
meer van haar werknemers ontstond of te verwachten was, en hij, verdachte, heeft tot dat feit opdracht gegeven, althans feitelijk leiding heeft gegeven aan die verboden gedraging.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
De beslissing dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
4 De kwalificatie van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 32 van de Arbeidsomstandighedenwet , begaan door een rechtspersoon, terwijl hij feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging.
Het feit is strafbaar.
5 De strafbaarheid van verdachte
Niet is gebleken van feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van verdachte geheel uitsluiten. Verdachte is dus strafbaar.
6 De motivering van de sanctie(s)
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot het verrichten van een werkstraf voor de duur van 100 uren, subsidiair 50 dagen hechtenis. De officier van justitie is tot deze eis gekomen vanwege de ernst van het feit en het gevolg daarvan waarbij hij rekening heeft gehouden met de Richtlijn Strafvordering Arbeidsomstandighedenwet. Voorts heeft hij rekening gehouden met het feit dat verdachte niet eerder veroordeeld is voor het begaan van soortgelijke feiten en de omstandigheid dat het feit dateert van 1 juni 2011.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat rekening dient te worden gehouden met een ernstige schending van de redelijke termijn.
Beoordeling door de rechtbank
Bij de beslissing over de straf heeft de meervoudige kamer rekening gehouden met:
- de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan;
- de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waarbij onder meer is gelet op het uittreksel uit het algemeen documentatieregister betreffende verdachte, gedateerd 18 april 2014.
De rechtbank overweegt in het bijzonder het navolgende.
[bedrijf] , het bedrijf van verdachte, heeft nagelaten om doeltreffende maatregelen te nemen conform artikel 32 van de Arbeidsomstandighedenwet waardoor een werknemer, ten tijde van het verrichten van reparatiewerkzaamheden aan een nooddaalventiel van een schaarhoogwerker, met zijn hoofd bekneld is geraakt tussen de werkbak en het onderstel en daardoor is komen te overlijden. Dit zal bij de nabestaanden onvoorstelbaar veel leed hebben veroorzaakt.
[bedrijf] is in ernstige mate verwijtbaar tekortgeschoten in de op haar rustende zorgplicht ter bescherming van de gezondheid en het welzijn van haar werknemers bij het uitvoeren van de hun opgedragen werkzaamheden. [bedrijf] heeft niet alleen nagelaten voldoende toezicht te houden op de werkzaamheden en de daarmee verband houdende gevaren voor de werknemers op de werkvloer, maar ook om daarover voldoende voorlichting te geven en de RI&E daarop toe te spitsen. Het daarbij behorende plan van aanpak was in het geheel niet ingevuld, noch werd over beide overleg gevoerd met (een deel van) de werknemers. Met name deze laatste punten zijn een essentieel onderdeel voor het voeren van een goed arbeidsomstandighedenbeleid. Werknemers moeten erop kunnen vertrouwen dat in alle omstandigheden voldoende maatregelen zijn genomen om hun veiligheid en welzijn in verband met hun werkzaamheden te waarborgen.
Als enig bestuurder, mede-toezichthouder en arbocoördinator was verdachte verantwoordelijk voor het naleven van deze verplichtingen, hetgeen hij heeft nagelaten. Ter zitting heeft verdachte weinig blijk gegeven van enig verantwoordelijkheidsgevoel in verband met het ongeval.
De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan.
De rechtbank houdt voorts rekening met het feit dat verdachte niet eerder veroordeeld is voor het plegen van soortgelijke feiten. Ook houdt de rechtbank rekening met het feit dat het gebeurde zich bijna drie jaar geleden heeft voorgedaan en dat het meer dan twee jaar geleden is dat verdachte werd gehoord, waarmee sprake is van een schending van de redelijke termijn.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen oordeelt de rechtbank dat de geëiste werkstraf passend en geboden is.
7 De toegepaste wettelijke bepalingen
De beslissing is gegrond op de artikelen 22c, 22d, 51 en 91 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 1, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten, artikel 32 van de Arbeidsomstandighedenwet (oud) en artikel 7.5 van het Arbeidsomstandighedenbesluit (oud).
8 De beslissing
De rechtbank, rechtdoende:
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot
het verrichten van een werkstraf gedurende 100 (honderd) uren.
Bepaalt dat deze werkstraf binnen 1 (één) jaar na het onherroepelijk worden van dit vonnis moet worden voltooid.
De termijn binnen welke de werkstraf moet worden verricht, wordt verlengd met de tijd dat veroordeelde rechtens zijn vrijheid is ontnomen alsmede met de tijd dat hij ongeoorloofd afwezig is.
Beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast.
Stelt deze vervangende hechtenis vast op 50 (vijftig) dagen.Aldus gewezen door:
mr. W.A. Holland (voorzitter), mr. J.M. Klep en mr. C.M.E. Lagarde, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. N. ter Horst, griffier
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 22 mei 2014.
Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisanten van de Inspectie SZW, Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, opsporingsinstantie OM, opgemaakte proces-verbaal, zaaknummer 411100916, gesloten op 26 juli 2012 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
Het schriftelijk bescheid zijnde een uittreksel Kamer van Koophandel van [bedrijf] , p. 1, 2.
Het proces-verbaal van verhoor van verdachte, p. 5; proces-verbaal, p. 3, 4.
Het schriftelijk bescheid zijnde een uittreksel Kamer van Koophandel van [bedrijf] , p. 1, 2.
Het proces-verbaal van verhoor van verdachte, p. 5, 6.
Het proces-verbaal van verhoor van getuige [naam 2] , p. 22 t/m 25; een schriftelijk bescheid zijnde de op schrift gestelde verklaring van A. [naam 3] , als bijlage gevoegd bij de pleitnota.
Het proces-verbaal van verhoor van verdachte, p. 9; proces-verbaal, p. 5, 6.
Het proces-verbaal van verhoor van getuige [naam 2] , p. 23, 25.
Een schriftelijk bescheid zijnde het verslag van de gemeentelijk lijkschouwer, p. 487.
Het proces-verbaal van verhoor van getuige [naam 2] , p. 23, laatste zin van vraag 2.
Het proces-verbaal van verhoor van [verdachte] , p. 10.
Het proces-verbaal van verhoor van getuige [naam 2] , p. 24.
Verklaring verdachte ter terechtzitting.
Proces-verbaal van verhoor, verklaring verdachte, p. 5, 6.
Het proces-verbaal van verhoor, verklaring [naam 2] , p. 23, 24.
Het proces-verbaal van verhoor, verklaring verdachte, p. 10.
Proces-verbaal van verhoor, verklaring getuige [naam 2] , p. 23, 24.
Het proces-verbaal van verhoor, verklaring getuige [naam 2] , p. 23.
Een schriftelijk bescheid zijnde de op schrift gestelde verklaring van [naam 3] , als bijlage gevoegd bij de pleitnota.
Het proces-verbaal van verhoor, verklaring getuige [naam 2] , p. 22.
Verklaring verdachte ter terechtzitting.
Het proces-verbaal van verhoor, verklaring verdachte, p. 8.
Verklaring verdachte ter terechtzitting.
Het proces-verbaal van verhoor, verklaring verdachte, p. 7, 8.
Een schriftelijk bescheid zijnde de risico-inventarisatie en –evaluatie, p. 83.
Verklaring verdachte ter terechtzitting.
Een schriftelijk bescheid zijnde een e-mailbericht van verdachte, p. 77; een schriftelijk bescheid zijnde de risico-inventarisatie en –evaluatie, p. 81.
Een schriftelijk bescheid zijnde de risico-inventarisatie en –evaluatie, p. 76 t/m 155.
Een schriftelijk bescheid zijnde de risico-inventarisatie en –evaluatie, p. 84 t/m 88.
Het proces-verbaal van verhoor, verklaring verdachte, p. 7.
Het proces-verbaal van verhoor, verklaring getuige [naam 2] , p. 22.
Het proces-verbaal van verhoor, verklaring verdachte, p. 11.
Een schriftelijk bescheid zijnde de risico-inventarisatie en –evaluatie, p. 153.