Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Zittingsplaats:
Instantie:
Vindplaatsen:

Inhoudsindicatie:

Aan een van de woningen van een twee-onder-een-kapwoning worden funderingswerkzaamheden verricht. De rechtbank is van oordeel dat dit in dit geval onrechtmatig is en dat de opdrachtgever aansprakelijk is voor de schade die aan de andere woning ontstaat.

Uitspraak



vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel

zaaknummer / rolnummer: C/09/616443 / HA ZA 21-726

Vonnis van 15 mei 2024

in de zaak van

1 [eiser 1] te [woonplaats 1] ,

2. [eiseres] te [woonplaats 1] ,

eisers,

advocaat mr. C.G. Huijsmans te Goes,

tegen

1 [gedaagde 1] te [woonplaats 2] ,

advocaat mr. R.F. Ronday te Mijdrecht,

2. [gedaagde 2] te [woonplaats 2] ,

advocaat mr. C.W. Wernink te Den Haag,

gedaagden.

Partijen worden hierna [naam 1] . , [naam 2] en [naam 3] genoemd.

1 De procedure

1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

- het tussenvonnis van 31 januari 2024 en de daarin genoemde stukken; en

- de akte overleggen producties van de zijde van [naam 1] ., met producties 15 tot en met 18.

1.2.

Een nadere mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 5 april 2024. Tijdens deze mondelinge behandeling hebben partijen hun standpunten toegelicht en vragen van de rechtbank beantwoord. De griffier heeft aantekeningen gemaakt die zijn toegevoegd aan het griffiedossier.

1.3.

Vervolgens is een datum voor het wijzen van vonnis bepaald.

2 De verdere beoordeling

2.1.

In het tussenvonnis van 22 februari 2023 heeft de rechtbank de Stab opdracht gegeven een deskundigenbericht op te stellen en in dat verband de volgende vragen te beantwoorden:

Was er in 2019 een noodzaak werkzaamheden aan de fundering van [adres 1] te verrichten? En zo ja, houdt die noodzaak verband met het feit dat in 2016 een onderheide aanbouw aan [adres 1] is aangebracht en/of het feit dat in [adres 1] een schuimbetonvloer is aangebracht?

Is de wijze van fundering zoals door [naam 2] en [naam 3] gedaan vanuit constructief oogpunt verantwoord? En/of hadden de werkzaamheden verricht kunnen worden op een wijze die minder schadelijk was voor [adres 1] , mede gezien de bouwkundige staat van beide woningen?

Hoe kijkt u aan tegen de constructieberekening van constructiebureau [bedrijf] , gelet op de verklaring van [naam 4] van 12 december 2022?

Worden [adres 1] en [adres 2] gescheiden door één binnenmuur of gaat het om twee (enkelsteens) binnenmuren, met spouwruimte daartussen, op een gemeenschappelijke fundering?

Hebben de funderingswerkzaamheden in 2019 invloed gehad op de gemeenschappelijke fundering en op de binnenmuur/-muren? Was het ondersteunen van de gemeenschappelijke fundering en de daarop staande muur/muren een adequate voorzorgsmaatregel geweest? Of had een andere (meer) adequate voorzorgsmaatregel kunnen worden getroffen?

Heeft de aanwezigheid van de nieuw aangebrachte funderingselementen in 2019 aan [adres 1] nadelige invloed gehad op [adres 2] ? Bestaat de kans dat er binnen een periode van enkele decennia alsnog een nadelige invloed ontstaat, bijvoorbeeld aan de gemeenschappelijke fundering of de binnenmuur/-muren?

Heeft de zogenoemde broodjesvloer in [adres 2] , die is bevestigd in/aan de gemeenschappelijke fundering, (mede) geleid tot de door [naam 1] gestelde schade?

Heeft de aanbouw aan [adres 2] geleid tot de door [naam 1] . gestelde schade?

Zou de gestelde schade er ook ten gevolge van de ligging in een veengebied zijn geweest, indien er geen sprake was geweest van funderingswerkzaamheden in 2019 en de onderheide aanbouw die in 2016 aan [adres 1] is aangebracht? Zo ja, in welke mate?

[naam 5] heeft vastgesteld dat bepaalde scheuren zijn ontstaan als gevolg van trillingen door vracht- en bouwgerelateerd verkeer. Kan het feit dat [naam 1] deze scheuren nog niet hebben hersteld invloed hebben gehad op de door [naam 1] gestelde schade?

Kan worden vastgesteld dat de gestelde schade is veroorzaakt door de funderingswerkzaamheden in 2019 of de onderheide aanbouw die in 2016 aan [adres 1] is aangebracht? Indien niet met zekerheid kan worden vastgesteld dat de gestelde schade is veroorzaakt door de funderingswerkzaamheden in 2019 of de onderheide aanbouw die in 2016 aan [adres 1] is aangebracht, omdat er ook andere oorzaken zijn, kunt u de kans dat dit zo is vertalen naar een percentuele aansprakelijkheid? Zo ja, welke percentage?

Hoe kijkt u aan tegen de drie opties om architectonische en constructieve schade te voorkomen of te beperken in het advies van [naam 6] in zijn rapport van 10 juni 2020? Wat zijn de kosten van deze opties, voor zover deze relevant zijn, gewaardeerd zowel naar het prijspeil van nu als naar het prijspeil van 2019? Wilt u in dit verband ingaan op de offerte van [naam 7] van 15 maart 2021?

Heeft u eventueel andere suggesties voor de wijze waarop herstelwerkzaamheden aan [adres 2] kunnen worden uitgevoerd? Welke kosten zijn daarmee gemoeid?

Heeft u andere opmerkingen die van belang zijn voor deze zaak?

2.2.

De Stab heeft in haar rapport deze vragen, samengevat, als volgt beantwoord:

‘ Vraag 1 : Gedaagden waren genoodzaakt werkzaamheden aan de fundering van hun woning te verrichten, omdat door het onderheien van de aanbouw, en de voortgaande zakking van de rest van de woning, schade aan hun woning optrad.

Vraag 2 en 5 : Funderingsherstel aan woningen die op staal gefundeerd zijn, kan alleen verantwoord worden uitgevoerd als dit ook bij alle aangrenzende woningen behorende tot de constructieve eenheid gebeurt. In dit geval had ook [adres 2] gelijktijdig met [adres 1] op palen geplaatst moeten worden.

Vraag 3 : De berekening die door [bedrijf] is gemaakt om voor deze werkzaamheden een omgevingsvergunning te krijgen, acht STAB gebrekkig en niet afdoende om aan te tonen dat de fundering aan de eiser uit het Bouwbesluit 2012 voldoet.

Vraag 4 : De woningscheidende wand tussen [adres 1] en [adres 2] staat op één gezamenlijke funderingsstrook.

Vraag 6 : Omdat de dragende wanden van [adres 2] en de woningscheidende wand tussen [adres 1] en [adres 2] niet op een paalfundering geplaatst zijn, blijven die meer zakken dan de op palen gefundeerde delen van [adres 1] . Daardoor is binnen vijf à tien haar schade aan de woning van eisers (en aan die van gedaagden) te verwachten.

Vraag 7 : In 1998 hebben eisers hun begane grondvloer vervangen door een zogenaamde broodjesvloer. Het extra gewicht dat door het aanbrengen van de broodjesvloer is toegevoegd is zo beperkt dat dit niet tot bouwkundige schade aan de woningen heeft geleid. STAB verwacht dat de inkassingen die mogelijk in de fundering gemaakt zijn om de balkjes van de broodjesvloer op te leggen zo beperkt van omvang zijn dat ook die geen schade hebben veroorzaakt.

Vraag 8 : De aanbouw aan [adres 2] is in het verleden harder gezakt dan het hoofdgebouw, maar die verschilzakking lijkt gestabiliseerd. De aanbouw zelf heeft daarom niet geleid tot de door eisers gestelde schade.

Vraag 9 : De woningen zijn op slappe veenbodem gefundeerd. Door verdroging zal die bodem in de toekomst verder inklinken. STAB verwacht dat hierdoor in de komende decennia schade aan de woningen door (ongelijke) verzakking zou zijn opgetreden, ook wanneer [adres 1] niet deels op palen zou zijn gefundeerd. Die ongelijke verzakking kan leiden tot schade aan metselwerk, aflopende vloeren, onvoldoende afwatering van daken en schade aan leidingen. Dit zal effect hebben op de economische waarde van de woning. Om te bepalen wat het verschil in verkoopwaarde is tussen een woning op deze locatie op staal en op palen gefundeerd, adviseert STAB om advies in te winnen bij een makelaar/taxateur die bekend is met de plaatselijke woningmarkt.

Vraag 10 : Dat eisers eerder geconstateerde trillingsschade door bouwverkeer niet hebben laten repareren heeft geen invloed op de omvang van de schade door de ongelijkmatige zakking.

Vraag 11 : STAB kan niet bepalen welk deel van de schade is toe te rekenen aan de werkzaamheden aan [adres 1] en welk deel aan de verzakking door het inklinken van de veenbodem. STAB kan dan ook geen percentuele aansprakelijkheid bepalen en adviseert om advies in te winnen bij een makelaar/taxateur.

Vraag 12 en 13 : Volgens STAB is de enige realistische manier om de woningen te stabiliseren en schade in de toekomst te voorkomen om de delen van de twee-onder-een-kapwoningen die nu nog niet op palen staan ook op palen te plaatsen. De kosten voor dit funderingsherstel zijn prijspeil augustus 2023 geraamd op afgerond € 235.000,-- inclusief BTW. Prijspeil derde kwartaal 2019 was dit € 198.000,-- inclusief BTW. In de raming zijn de kosten voor sloop (van vloer en binnenwanden) en demontage (van keuken en sanitair), het maken van de paalfundering en betonvloer met afwerking, het opnieuw opbouwen en inrichten van de begane grond, en ook leges, advieskosten (inclusief grondonderzoek) en verblijfskosten van de bewoners tijdens de werkzaamheden inbegrepen.

Vraag 14 : STAB heeft geen andere opmerkingen die van belang zijn voor deze zaak.’

2.3.

De rechtbank zal met inachtneming van het deskundigenbericht de vorderingen van [naam 1] beoordelen. Bij die beoordeling is van belang dat in het geval van een door een rechtbank bevolen deskundigenbericht, zoals dat in deze zaak het geval is, de rechtbank het oordeel van de deskundige in zijn algemeenheid niet snel naast zich zal neerleggen. Dit is anders indien zwaarwegende en steekhoudende bezwaren over de wijze van totstandkoming of de inhoud van het desbetreffende deskundigenbericht. Dit betekent dat de rechtbank het rapport van de Stab tot uitgangspunt zal nemen bij de verdere beoordeling van de vorderingen. Wel zal de rechtbank, waar partijen inhoudelijke bezwaren tegen het deskundigenbericht hebben gemaakt, in dit vonnis ingaan op deze bezwaren.

Verklaart de rechtbank voor recht dat [naam 2] en [naam 3] hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade van [naam 1] als gevolg van het aanbrengen van een paalfundering onder de voorgevel, zijgevel en aanbouw van [adres 1] en veroordeelt de rechtbank [naam 2] en [naam 3] hoofdelijk tot betaling van een voorschot op de schade van € 82.092,96? Ja.

2.4.

In deze procedure staat de vraag centraal of [naam 2] en [naam 3] onrechtmatig hebben gehandeld jegens [naam 1] in de zin van artikel 6:162 Burgerlijk Wetboek (BW) en aansprakelijk kunnen worden gehouden voor de door [naam 1] gestelde schade. Voor een geslaagd beroep op artikel 6:162 BW is vereist dat [naam 2] en [naam 3] onrechtmatig hebben gehandeld jegens [naam 1] en dat dit handelen aan [naam 2] en [naam 3] kan worden toegerekend, dat [naam 1] schade hebben geleden en dat deze schade het gevolg is van het onrechtmatig handelen van [naam 2] en [naam 3] .

Onrechtmatigheid / toerekenbaarheid

2.5.

De rechtbank sluit voor de beoordeling van de vraag of [naam 2] en [naam 3] een onrechtmatige daad hebben gepleegd door in strijd met de maatschappelijke zorgvuldigheidsnorm te hebben gehandeld aan bij het arrest van de Hoge Raad van 12 januari 2024, ECLI:NL:HR:2024:20. In de zaak die heeft geleid tot dat arrest stond vast dat aan bouwwerkzaamheden een aanmerkelijk risico was verbonden dat aan het naastgelegen pand schade zou worden toegebracht, ook indien maatregelen ter voorkoming van schade werden getroffen en de werkzaamheden zorgvuldig werden uitgevoerd. De Hoge Raad overwoog dat, waar dit risico zich vervolgens heeft verwezenlijkt, niet zonder meer kan worden aanvaard dat de eigenaresse en gebruikers van het naastgelegen pand de daardoor veroorzaakte schade dienen te dragen. Daarbij was van belang dat de werkzaamheden in het belang van de opdrachtgever van de bouwwerkzaamheden werden uitgevoerd en voor de eigenaresse en gebruikers van het naastgelegen pand geen voordeel opleverden. Ook was van belang dat de schade van de eigenaresse en gebruikers van het naastgelegen pand niet zonder meer behoorde tot hetgeen door een derde in het maatschappelijk verkeer moet worden geduld bij bouwwerkzaamheden van een ander en dat het veeleer op de weg van de aannemer lag om zich tegen aansprakelijkheid voor het toebrengen van schade aan derden te verzekeren.

2.6.

Bovenstaand arrest heeft zowel betrekking op de aansprakelijkheid van de aannemer als op die van de opdrachtgever van de bouwwerkzaamheden. In deze zaak gaat het om de aansprakelijkheid van [naam 2] en [naam 3] als opdrachtgever. De rechtbank neemt daarom in aanmerking dat de funderingswerkzaamheden in het belang waren van [naam 2] en [naam 3] en voor [naam 1] geen voordeel opleverden. Ook behoort de gestelde schade, alleen al gezien door de omvang, niet zonder meer tot hetgeen door een derde in het maatschappelijk verkeer moet worden geduld bij bouwwerkzaamheden van een ander.

2.7.

De rechtbank gaat hierna in op de vraag of er een aanmerkelijk risico was dat door de funderingswerkzaamheden aan [adres 1] schade zou worden toegebracht aan [adres 2] .

2.8.

In het deskundigenbericht staat dat de enige constructief verantwoorde manier om de werkzaamheden uit te voeren het gelijktijdig van een paalfundering voorzien was van [adres 1] en [adres 2] . Dit is niet gebeurd. [naam 2] heeft aangevoerd dat uit de berekeningen van [bedrijf] volgt dat de aan [adres 1] verrichte funderingswerkzaamheden wel verantwoord waren. Daarover heeft de Stab echter vermeld dat de gegevens waar [bedrijf] van uitgaat oncontroleerbare aannames bevatten, dat de belasting op de palen is onderschat, dat het draagvermogen niet afdoende is gecontroleerd en dat de berekening van de bestaande en nieuwe balken hiaten bevat. In reactie op het door [naam 2] ingebrachte rapport van [bedrijf] van 28 september 2023, waarin staat dat hij achter zijn berekeningen staat, heeft de Stab vermeld dat dat rapport niet ingaat op de door de Stab gestelde onjuistheden. Door opnieuw te verwijzen naar [bedrijf] heeft [naam 2] naar het oordeel van de rechtbank niet een zwaarwegend en steekhoudend argument tegen het deskundigenbericht ingebracht. De rechtbank concludeert op basis van het deskundigenbericht dat er een aanmerkelijk risico was dat door de funderingswerkzaamheden aan [adres 1] schade zou worden toegebracht aan [adres 2] en dat geen adequate voorzorgsmaatregelen hadden kunnen worden getroffen, behalve het gezamenlijk uitvoeren van funderingsherstel. Dit betekent dat de gestelde schade een voorzienbaar gevolg was van de funderingswerkzaamheden aan [adres 1] .

2.9.

De door [naam 2] en [naam 3] naar voren gebrachte omstandigheden dat een omgevingsvergunning is verleend voor de in 2019 verrichte funderingswerkzaamheden aan [adres 1] en dat het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond is verklaard, zijn door de Stab onderkend en deze omstandigheden hebben haar standpunt niet gewijzigd. De rechtbank merkt op dat het handelen overeenkomstig de omgevingsvergunning [naam 2] en [naam 3] niet vrijwaart voor de aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad (zie Hoge Raad 10 maart 1972, ECLI:NL:HR:1972:AC1311). Ook in de omgevingsvergunning zelf staat, zoals [naam 1] naar voren hebben gebracht, dat de vergunninghouder er rekening mee diende te houden dat eventuele scheurvorming kan leiden tot private aansprakelijkstelling.

2.10.

De enkele omstandigheid dat de gestelde schade een voorzienbaar gevolg was van de funderingswerkzaamheden, is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om de funderingswerkzaamheden in strijd met de maatschappelijke zorgvuldigheidsnorm te achten. Zij gaat daarom hierna in op de door [naam 2] en [naam 3] aangevoerde verweren dat funderingsherstel aan [adres 1] noodzakelijk was en dat [naam 1] , ondanks door [naam 2] en [naam 3] geïnitieerd overleg, niet bereid waren gezamenlijk funderingswerkzaamheden uit te laten voeren.

2.11.

Voor zover [naam 3] aanvoert dat de noodzaak tot funderingsherstel aan [adres 1] is ontstaan doordat [adres 2] ernstiger verzakte dan [adres 1] , heeft zij dit onvoldoende onderbouwd. Uit de metingen van FUGRO noch uit het rapport van [naam 6] , waar [naam 3] op heeft gewezen, kan worden afgeleid dat het deskundigenbericht op dit punt onjuist is.

2.12.

De stelling van [naam 2] dat de wijze waarop hij een schuimbetonvloer heeft aangebracht geen verband houdt met de noodzaak van funderingsherstel berust op een onjuiste lezing van het deskundigenbericht. De Stab heeft namelijk (ook) geconcludeerd dat de schuimbetonvloer niet heeft geleid tot een noodzaak om funderingswerkzaamheden uit te voeren.

2.13.

Uit het deskundigenbericht blijkt dat de noodzaak tot funderingsherstel er was nadat in 2016 de onderheide aanbouw was aangebracht aan [adres 1] . Naar het oordeel van de rechtbank komt het ontstaan van deze noodzaak voor risico van [naam 2] en [naam 3] , die de onderheide aanbouw hebben geplaatst. De enkele stelling van [naam 2] en [naam 3] dat de aanbouw losstaat van de bestaande woning is voor de rechtbank onvoldoende om af te wijken van het deskundigenbericht op dit punt. In reactie op deze stelling heeft de Stab immers in het deskundigenbericht aangegeven dat zij tijdens de inspectie heeft gezien dat de aanbouw grotendeels los staat van het hoofdgebouw, maar dat ter plaatse van de laminaatvloer op de verdieping, de goten en het pannendak geen dilatatie is toegepast.

2.14.

Verder staat in het deskundigenbericht dat de funderingswerkzaamheden die zijn verricht in 2019 één à twee jaar uitgesteld hadden kunnen worden. De rechtbank is het niet eens met de kritiek van [naam 2] dat de Stab daarmee antwoord heeft gegeven op de niet-gestelde vraag of er een noodzaak was om de funderingswerkzaamheden zo snel mogelijk uit te voeren. De rechtbank heeft gevraagd of er in 2019 een noodzaak was werkzaamheden aan de fundering van [adres 1] te verrichten. Ook heeft de rechtbank de Stab gevraagd of zij andere opmerkingen had die van belang zijn voor deze zaak. De Stab was dus niet gehouden de (overige) vragen sec te beantwoorden. De rechtbank begrijpt dat de Stab heeft bedoeld dat er in 2019 nog geen noodzaak was tot het verrichten van funderingsherstel aan [adres 1] , maar dat die noodzaak in 2020 of 2021 wel zou zijn ontstaan.

2.15.

De omstandigheid dat het funderingsherstel onder de voorgevel en zijgevel aan [adres 1] nog één à twee jaar uitgesteld had kunnen worden bood, zoals [naam 1] naar voren hebben gebracht, [naam 2] en [naam 3] de mogelijkheid om met [naam 1] nader te overleggen over gezamenlijk funderingsherstel. Weliswaar hebben [naam 2] en [naam 3] begin 2019 aan [naam 1] gemeld dat zij overwogen om een fundering aan te brengen, maar niet is gebleken dat zij [naam 1] berekeningen hebben laten zien die inzicht gaven in de gevolgen van het al dan niet (gezamenlijk) verrichten van funderingsherstel voor [adres 2] . Van [naam 1] kon niet worden gevergd om zonder dergelijke informatie mee te werken aan gezamenlijk funderingsherstel. Ook kan er niet onder deze omstandigheden van uit worden gegaan dat, zoals [naam 3] tijdens de zitting op 5 april 2024 heeft betoogd, [naam 1] in 2019 door de kantonrechter tot medewerking zouden zijn gedwongen indien [naam 2] en [naam 3] hen in rechte hadden betrokken.

2.16.

Voor zover [naam 2] aanvoert dat [naam 1] door het maken van bezwaar tegen de omgevingsvergunning op de hoogte zijn geweest van de aard, omvang en inhoud van de funderingswerkzaamheden in 2019 aan [adres 1] en de consequenties daarvan hadden kunnen inschatten, kan de rechtbank dat niet volgen. [naam 2] en [naam 3] hebben pas een omgevingsvergunning aangevraagd ná het verrichten van die funderingswerkzaamheden. Bovendien kan het op de hoogte zijn van werkzaamheden niet worden gelijkgesteld met overleg daarover.

2.17.

Onder deze omstandigheden hebben [naam 2] en [naam 3] naar het oordeel van de rechtbank gehandeld in strijd met de zorgvuldigheid die in het maatschappelijk verkeer betaamt door opdracht te geven voor de funderingswerkzaamheden aan [adres 1] . Zoals volgt uit hetgeen onder 2.13 is overwogen, vormt de door [naam 2] en [naam 3] gestelde noodzaak voor de funderingswerkzaamheden aan [adres 1] geen rechtvaardigingsgrond. Daarom staat vast dat [naam 2] en [naam 3] onrechtmatig hebben gehandeld. Niet in geschil is dat dat hun kan worden toegerekend.

2.18.

Nu [naam 2] en [naam 3] , zoals onder 2.17 overwogen, hebben gehandeld in strijd met de maatschappelijke zorgvuldigheidsnorm, staat vast dat sprake is van onrechtmatigheid. Of ook sprake is van onrechtmatigheid omdat [naam 2] en [naam 3] hebben gehandeld in strijd met artikel 3:170 BW of inbreuk hebben gemaakt op het eigendomsrecht van [naam 1] , is daarom niet van belang. De rechtbank gaat daarom voorbij aan wat partijen daarover hebben aangevoerd.

Causaal verband

2.19.

Artikel 6:162 BW verplicht degene die een onrechtmatige daad jegens een ander begaat om, indien een en ander hem kan worden toegerekend, de schade van die ander te vergoeden die als gevolg van de onrechtmatige daad wordt geleden. Voor een veroordeling tot vergoeding van schade is dus alleen plaats als er een causaal verband bestaat tussen de onrechtmatige gedraging en de geleden schade. In de regel houdt dat in dat het aan degene die stelt schade te hebben geleden is om voldoende te onderbouwen dat hij deze schade niet had geleden als de onrechtmatige gedraging achterwege was gebleven (het zogenaamde condicio sine qua non-verband). Het uitgangspunt van de artikel 6:98 BW is verder dat alleen die schade voor vergoeding in aanmerking komt die in zodanig verband staat met de gebeurtenis waarop de aansprakelijkheid van de schuldenaar berust, dat zij hem, mede gezien de aard van de aansprakelijkheid en van de schade, als een gevolg van deze gebeurtenis kan worden toegerekend.

2.20.

In het deskundigenbericht staat dat de in 2019 uitgevoerde funderingswerkzaamheden toekomstige schade veroorzaken aan de gemeenschappelijke fundering, bouwmuur en overige muren. Binnen vijf tot tien jaar zal met zekerheid bouwkundige schade aan [adres 2] optreden, aldus de Stab. Verder staat in het deskundigenbericht dat de werkzaamheden die daardoor nodig zijn aanzienlijk eerder noodzakelijk zijn dan wanneer de funderingswerkzaamheden in 2019 niet hadden plaatsgevonden en de aanbouw van [adres 1] niet onderheid zou zijn.

2.21.

[naam 2] en [naam 3] voeren aan dat geen sprake is van daadwerkelijke schade. De Stab heeft namelijk - in 2023 - geconcludeerd dat geen zichtbare schade is opgetreden, vier jaar na de funderingswerkzaamheden uit 2019. De rechtbank gaat ervan uit dat de Stab heeft bedoeld dat binnen vijf tot tien jaar na het deskundigenbericht bouwkundige schade aan [adres 2] zal optreden. Dat deze nog niet zichtbaar is, wil niet zeggen dat deze niet zal ontstaan. Voor zover [naam 2] en [naam 3] menen dat toekomstige schade geen rol kan spelen in een procedure als deze, kan de rechtbank dat niet volgen. Zij zijn ook aansprakelijk voor toekomstige schade (zie ook artikel 6:105 BW).

2.22.

[naam 2] en [naam 3] voeren voorts aan dat (een deel van) de gestelde schade is veroorzaakt door andere factoren dan de funderingswerkzaamheden aan [adres 1] en daarom niet aan hen kan worden toegerekend. Ten eerste voert [naam 2] daartoe aan dat geen bouwvergunning is verleend voor de zogenoemde broodjesvloer die [naam 1] in 1988 in hun woning hebben geplaatst. Het aanbrengen van de broodjesvloer heeft volgens hem geleid tot een gewichtstoename van 17%. Ten tweede voeren [naam 2] en [naam 3] aan dat het feit dat [naam 1] bepaalde scheuren die zijn ontstaan aan [adres 2] als gevolg van trillingen door vracht- en bouwgerelateerd verkeer niet hebben gerepareerd heeft geleid tot (een deel van) de gestelde schade. Ten derde voeren [naam 2] en [naam 3] aan dat de bouwwerkzaamheden van [naam 1] naast [adres 2] kunnen leiden tot schade aan [adres 2] .

 Broodjesvloer

2.23.

Zoals de rechtbank heeft overwogen onder 4.9 van het tussenvonnis van 22 februari 2023, is in deze procedure niet van belang of [naam 1] rechtmatig hebben gehandeld bij het (laten) leggen van de broodjesvloer. Wel is van belang of het (laten) leggen van de broodjesvloer (deels) heeft geleid tot de gestelde schade. De rechtbank heeft dat aan de Stab gevraagd.

2.24.

In het deskundigenbericht staat dat het extra gewicht dat door het aanbrengen van de broodjesvloer is toegevoegd zo beperkt is dat dit niet tot bouwkundige schade aan de woningen heeft geleid. De Stab heeft gereageerd op het door [naam 2] ingebrachte rapport van [bedrijf] van 28 september 2023, waarin staat dat sprake is van een gewichtstoename van 17% door het aanbrengen van de broodjesvloer. Volgens de Stab gaat de berekening van [bedrijf] eraan voorbij dat [naam 1] de klampmuur aan hun zijde hebben vervangen door een lichte voorzetwand en dat er tussen de twee oorspronkelijke klampmuren een constructieve wand aanwezig is. De berekening van [bedrijf] leidt volgens de Stab daardoor tot een onjuist percentage van de belastingtoename. Deze motivering komt de rechtbank overtuigend voor. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat de gestelde schade (deels) is veroorzaakt door het aanbrengen van de broodjesvloer.

2.25.

[naam 2] heeft in zijn akte uitlating na deskundigenbericht, tevens akte overlegging producties, naar voren gebracht dat [naam 1] bij het vervangen van de dragende binnenmuren voor het aanbrengen van de broodjesvloer gasbeton hebben gebruikt dat daarvoor niet bestemd of geschikt is. Voor zover [naam 2] heeft bedoeld dat dit de gestelde schade (deels) heeft veroorzaakt, is dit onvoldoende geconcretiseerd.

 Niet repareren trillingsschade

2.26.

In het deskundigenbericht staat dat de schade waarvan [naam 5] heeft geconcludeerd dat die door zwaar verkeer kan zijn ontstaan, sinds de inspectie niet of nauwelijks verergerd is. Dat de schade niet gerepareerd is, heeft er dus niet toe geleid dat grotere schade is opgetreden, aldus de Stab. Het betoog van [naam 2] en [naam 3] dat het niet repareren van een scheur bij een verdere verzakking in zijn algemeenheid zal leiden tot een grotere scheur ziet de rechtbank niet als een zwaarwegend en steekhoudend bezwaar tegen het deskundigenbericht. Het onderzoek van de Stab heeft specifiek betrekking op de schade aan [adres 2] en de rechtbank hecht hieraan meer waarde dan aan een niet-onderbouwde stelling over wat in zijn algemeenheid plaatsvindt. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat de gestelde schade (deels) is veroorzaakt door het niet repareren van trillingsschade.

 Bouwwerkzaamheden naast [adres 2]

2.27.

[naam 2] voert aan dat de bouwwerkzaamheden van [naam 1] naast [adres 2] tevens kunnen leiden tot schade aan [adres 2] . In haar tussenvonnis van 22 februari 2023 heeft de rechtbank overwogen dat [naam 2] en [naam 3] , voor zover zij aanvoeren dat het bouwplan van [naam 1] van invloed is (geweest) op de gestelde schade, dit hadden moeten concretiseren. Niet gebleken was wat het bouwplan inhield, op welke afstand van [adres 2] dit zou worden gerealiseerd en in welke fase van realisering zich dit bevond. De rechtbank heeft daarom hierover geen vragen gesteld aan de Stab. Uit de akte overleggen producties blijkt dat inmiddels een omgevingsvergunning is verleend voor een bouwplan naast [adres 2] . Tijdens de zitting van 5 april 2024 hebben [naam 1] desgevraagd te kennen gegeven dat de bouwwerkzaamheden naast [adres 2] nog niet zijn begonnen. De rechtbank ziet daarom ook geen reden voor het oordeel dat de gestelde schade (deels) is veroorzaakt door bouwwerkzaamheden naast [adres 2] .

Voorschot

2.28.

Bij het toekennen van een voorschot op de schadevergoeding moet beoordeeld worden of een afweging van de materiële belangen het gevorderde voorschot rechtvaardigt, waarbij heeft te gelden dat dit doorgaans alleen het geval is, gelet op het restitutierisico, indien de vordering tot het beloop van het gevorderde voorschot reeds voldoende vast staat dan wel op eenvoudige wijze kan worden vastgesteld. Indien vordering tot het beloop van € 82.092,96 voldoende vaststaat of op eenvoudige wijze kan worden vastgesteld, zal de rechtbank het gevorderde voorschot toekennen.

Kostenberekening

2.29.

De Stab heeft de kosten voor het funderingsherstel, uitgaande van het prijspeil van augustus 2023, geraamd op € 235.000,00; uitgaande van het prijspeil van het derde kwartaal van 2019 was dit € 198.000,00. Zij heeft zich daarbij gebaseerd op een kostenrapportage van ABT van 23 augustus 2023.

2.30.

De Stab heeft drie opties besproken om architectonische en constructieve schade te voorkomen:

alle naast de gevels van [adres 1] aangebrachte funderingspalen ontkoppelen van de fundering;

[adres 1] en [adres 2] van elkaar scheiden door het plaatsen van een nieuwe gedilateerde woningscheidende bouwmuur;

[adres 2] geheel voorzien van een nieuwe paalfundering, zowel voor de dragende buitengevels als voor de constructief dragende binnenwanden en de gemeenschappelijke bouwmuur.

Volgens de Stab is alleen de derde optie realistisch.

2.31.

[naam 2] acht ook optie 2 mogelijk. Hij verwijst daartoe naar een rapport van [bedrijf] van 28 september 2023. In dit rapport is een plan omschreven om [adres 1] en [adres 2] helemaal van elkaar los te koppelen.

2.32.

Over optie 2 staat in het deskundigenbericht:

‘STAB acht deze optie niet realistisch. De verbouwing is ingrijpend, bewerkelijk en kostbaar. Het voordeel voor gedaagden is dat [adres 1] hierdoor volledig op palen gefundeerd wordt, maar de aanpassing leidt tot vermindering aan oppervlakte. Daarnaast blijft het zakken van [adres 2] door inklinking van klei en veen in de toekomst doorgaan. Omdat niet te voorspellen is dat die zakking altijd gelijkmatig zal zijn en daardoor niet tot schade zal leiden, leidt dit nog steeds tot waardevermindering van [adres 2] ten opzichte van een op palen gefundeerde woning. Wel zal [adres 2] in dat geval onafhankelijk van [adres 1] zakken. Het is echter niet uit te sluiten dat de gewijzigde situatie die ontstaat tot andere zakkingsverschillen en daardoor nieuwe schade aan [adres 2] leidt.’

2.33.

In het rapport van [bedrijf] is niet ingegaan op de vraag of optie 2 leidt tot andere zakkingsverschillen en daardoor nieuwe schade aan [adres 2] . Ook is in dit rapport niet ingegaan op de kosten van deze optie. Dit betekent dat [naam 2] en [naam 3] op dit punt onvoldoende hebben ingebracht tegen het deskundigenbericht. De rechtbank volgt daarom het advies van de Stab dat onder de gegeven omstandigheden alleen optie 3 reëel is.

2.34.

De volgende vraag is of op basis van het deskundigenbericht geconcludeerd kan worden dat de door [naam 1] geleden schade meer dan het gevorderde voorschot van € 82.092,96 bedraagt. [naam 2] en [naam 3] hebben bezwaar gemaakt tegen de berekening van die schade, welk bezwaar hierna zal worden beoordeeld.

2.35.

[naam 2] voert aan dat de Stab is uitgegaan van te hoge kosten voor tijdelijke huisvesting, aangezien [naam 1] tegen die tijd (de rechtbank begrijpt: ten tijde van het funderingsherstel aan [adres 2] ) in hun nieuwe appartement zullen wonen en dus geen kosten zullen hebben van vervangende huisvesting. Tijdens de zitting van 5 april 2024 hebben [naam 1] inderdaad aangegeven dat zij te zijner tijd in een appartement naast [adres 2] willen gaan wonen. Maar zij hebben ook aangegeven dat de bouw van het appartementencomplex nog niet is begonnen, aangezien [naam 2] en [naam 3] beroep hebben ingesteld bij de bestuursrechter aangaande de daarvoor verleende omgevingsvergunning. Bovendien blijkt uit het door [naam 2] aangevoerde niet dat [naam 1] geen kosten hoeven te maken voor het wonen in dit appartement. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om te oordelen dat het deskundigenbericht ten onrechte rekening heeft gehouden met kosten voor tijdelijke huisvesting, nog daargelaten van welk peilmoment voor die kosten moet worden uitgegaan.

Eigen schuld

2.36.

Op grond van artikel 6:101 BW wordt een schadevergoedingsplicht naar evenredigheid verminderd indien de schade mede een gevolg is van een omstandigheid die aan de benadeelde kan worden toegerekend. [naam 2] en [naam 3] voeren aan dat [naam 1] zelf ervoor hadden kunnen kiezen [adres 2] te funderen. Dat zij dit niet hebben gedaan, is volgens [naam 2] en [naam 3] toerekenbaar. Zij vinden dat [naam 1] dit meteen moeten doen omdat door de bouwwerkzaamheden van [naam 1] naast [adres 2] schade aan [adres 2] kan ontstaan.

2.37.

De rechtbank ziet in het aangevoerde geen grond voor het oordeel dat de schadevergoedingsplicht moet worden verminderd. In het deskundigenrapport staat wel dat, ook wanneer delen van [adres 1] niet zouden zijn onderheid, binnen enkele decennia funderingsherstel noodzakelijk zou zijn geweest maar niet dat dit al had moeten gebeuren. Dat [naam 1] bij [adres 2] nu nog geen funderingswerkzaamheden hebben uitgevoerd, is naar het oordeel van de rechtbank daarom geen omstandigheid die [naam 1] kan worden toegerekend. Dat [naam 1] direct moeten overgaan tot funderingsherstel aan [adres 2] , hebben [naam 2] en [naam 3] niet (in reconventie) gevorderd. De rechtbank kan [naam 1] daartoe dan ook niet veroordelen.

Waardestijging door funderingswerkzaamheden

2.38.

In het deskundigenbericht staat dat op staal gefundeerde gebouwen in een veengebied gevolgen ondervinden van bodemdaling. Bij woningen van deze aard op deze locatie zal volgens de Stab in de komende decennia funderingsherstel noodzakelijk zijn. In het deskundigenbericht staat verder dat de funderingswerkzaamheden aan [adres 2] die noodzakelijk zijn als gevolg van de funderingswerkzaamheden aan [adres 1] uiteindelijk wel zullen leiden tot waardestijging van [adres 2] ten opzichte van de situatie waarin beide woningen niet zouden zijn voorzien van een paalfundering.

2.39.

Niet in geschil is dat de waardestijging als gevolg van funderingswerkzaamheden aan [adres 2] niet moet worden gerekend tot de door [naam 2] en [naam 3] te vergoeden schade.

2.40.

[naam 1] stellen dat het onwaarschijnlijk is dat de waardestijging van [adres 2] zodanig is dat de vordering tot het beloop van € 82.092,96 niet voldoende vaststaat of op eenvoudige wijze kan worden vastgesteld. Uitgaande van het prijspeil van het derde kwartaal van 2019, zou het moeten gaan om een waardestijging van (€ 198.000,00 - € 82.092,96 =) € 115.903,04. Uitgaande van het prijspeil van augustus 2023, zou het moeten gaan om een waardestijging van (€ 235.000,00 - € 82.092,96 =) € 152.903,04. [naam 2] en [naam 3] hebben niet betwist dat een waardestijging van [adres 2] als gevolg van funderingswerkzaamheden aan [adres 2] niet zodanig groot zal zijn, ongeacht van welk prijspeil wordt uitgegaan. De rechtbank is, gelet hierop, van oordeel dat [naam 1] minimaal € 82.092,96 aan schade hebben geleden het gevolg is van het onrechtmatig handelen van [naam 2] en [naam 3] . Daarmee is de hoogte van het gevorderde voorschot voldoende onderbouwd.

Conclusie

2.41.

Gelet op het voorgaande, zal de rechtbank voor recht verklaren dat [naam 2] en [naam 3] aansprakelijk zijn voor de schade van [naam 1] als gevolg van het aanbrengen van een paalfundering onder de voorgevel, zijgevel en aanbouw van [adres 1] . Niet in geschil is dat [naam 2] en [naam 1] samen hebben gehandeld en hiervoor samen verantwoordelijk zijn. De rechtbank zal daarom, zoals gevorderd, uitspreken dat zij hoofdelijk aansprakelijk zijn. De rechtbank zal [naam 2] en [naam 3] verder hoofdelijk veroordelen om aan [naam 1] een voorschot op de te lijden schade ter hoogte van € 82.092,96 te betalen. De rechtbank zal een termijn van veertien dagen hanteren voor het betalen van dit bedrag.

Wordt het voorschot vermeerderd met wettelijke rente? Ja, maar pas vanaf 25 oktober 2028.

2.42.

[naam 1] hebben wettelijke rente gevorderd over dit bedrag vanaf primair 1 januari 2020, toen het schadebrengende deel van de funderingswerkzaamheden aan [adres 1] was afgerond, subsidiair de datum van de dagvaarding en meer subsidiair de datum van dit vonnis.

2.43.

Voor de ingangsdatum van de wettelijke rente wegens vertraging in de voldoening van de vordering tot schadevergoeding wegens onrechtmatige daad is bepalend de vraag op welk moment de vordering tot schadevergoeding opeisbaar is. In beginsel geldt dat een vordering tot schadevergoeding uit onrechtmatige daad opeisbaar is op het tijdstip waarop de schade ontstaat (zie de conclusie van de procureur-generaal van 27 februari 2015, ECLI:NL:PHR:2015:149, voor het arrest van de Hoge Raad van 1 mei 2015, ECLI:NL:HR:2015:1198). Dat is het moment waarop de werkzaamheden zijn afgerond. De rechtbank zal de wettelijke rente dan ook toewijzen vanaf 1 januari 2020.

Bepaalt de rechtbank dat de resterende schade nader wordt opgemaakt bij staat en vereffend volgens de wet? Ja.

2.44.

Aan een beslissing tot verwijzing naar de schadestaatprocedure worden geen strenge eisen gesteld. Artikel 612 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering bepaalt dat de rechter die een veroordeling tot schadevergoeding uitspreekt, de schade in het vonnis begroot, voor zover hem dit mogelijk is. Indien begroting in het vonnis niet mogelijk is, spreekt hij een veroordeling uit tot schadevergoeding, op te maken bij staat. Voor een dergelijke verwijzing is volgens vaste rechtspraak voldoende dat de mogelijkheid van schade aannemelijk is (zie Hoge Raad 8 maart 2024, ECLI:NL:HR:2024:328).

2.45.

Gelet op hetgeen onder 2.40 is overwogen, acht de rechtbank de mogelijkheid van resterende schade aannemelijk. [naam 2] en [naam 3] hebben desgevraagd, ervan uitgaande dat de rechtbank hen aansprakelijk zou achten voor de schade van [naam 1] , tijdens de zitting van 5 april 2024 ook verwijzing naar de schadestaatprocedure bepleit. De rechtbank zal bepalen dat de resterende schade nader wordt opgemaakt bij staat en te vereffenen volgens de wet.

Veroordeelt de rechtbank [naam 2] en [naam 3] hoofdelijk om aan [naam 1] de gevorderde buitengerechtelijke kosten van € 1.700,05 te betalen? Ja.

2.46.

De vordering van [naam 1] heeft geen betrekking op een van de situaties waarin het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten van toepassing is, maar op een onrechtmatige daad. Of de buitengerechtelijke kosten voor vergoeding in aanmerking komen, wordt daarom getoetst aan het Rapport Voorwerk II. Naar het oordeel van de rechtbank hebben [naam 1] voldoende gesteld en gespecificeerd dat zij buitengerechtelijke kosten hebben gemaakt, bestaande uit kosten voor onderzoek door [naam 6] en kosten voor inlichtingen door [naam 8] . [naam 2] en [naam 3] hebben dit niet (gemotiveerd) betwist. De rechtbank acht de gevorderde kosten redelijk en is van oordeel dat deze in redelijkheid zijn gemaakt. Zij zal [naam 2] en [naam 3] dan ook hoofdelijk veroordelen tot betaling daarvan.

Veroordeelt de rechtbank [naam 2] en [naam 3] hoofdelijk in de kosten van deze procedure? Ja.

2.47.

[naam 2] en [naam 3] zijn in het ongelijk gesteld en zullen hoofdelijk worden veroordeeld om de proceskosten (inclusief nakosten) te betalen (vgl. Hoge Raad 23 december 2022, ECLI:NL:HR:2022:1942).

2.48.

De proceskosten omvatten ook de kosten van het deskundigenbericht van de Stab. Wat betreft de hoogte van die kosten hebben [naam 2] en [naam 3] gerefereerd naar het oordeel van de rechtbank. Uit de specificatie van de werkzaamheden van de Stab van 26 oktober 2023 blijkt dat de daadwerkelijk verrichte werkzaamheden en gemaakte uren overeenkomen met die op de begroting. [naam 1] hebben een voorschot betaald dat gelijk is aan de begrote kosten. De rechtbank stelt het bedrag daarvoor daarom vast op hetzelfde bedrag als het voorschot, namelijk op € 15.160,67 inclusief btw.

2.49.

De proceskosten van [naam 1] begroot de rechtbank op:

- dagvaarding € 119,21

- explootkosten € 4,36

- deskundigenbericht € 15.160,67

- griffierecht € 952,00

- salaris advocaat € 5.463,00 (4,5 punt × tarief IV)

- nakosten € 178,00 (plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)

Totaal € 21.877,24

3 De beslissing

De rechtbank:

3.1.

verklaart voor recht dat [naam 2] en [naam 3] hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade van [naam 1] als gevolg van het aanbrengen van een paalfundering onder de voorgevel, zijgevel en aanbouw van [adres 1] ;

3.2.

veroordeelt [naam 2] en [naam 3] hoofdelijk om aan [naam 1] tegen behoorlijk bewijs van kwijting binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis een voorschot op de te lijden schade ter hoogte van € 82.092,96, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2020, en bepaalt dat de resterende schade nader wordt opgemaakt bij staat en te vereffenen volgens de wet;

3.3.

veroordeelt [naam 2] en [naam 3] hoofdelijk om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [naam 1] de gevorderde buitengerechtelijke kosten van € 1.700,05, te betalen;

3.4.

veroordeelt [naam 2] en [naam 3] hoofdelijk in de proceskosten van € 21.877,24, te betalen tegen behoorlijk bewijs van kwijting binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als [naam 2] en [naam 3] niet tijdig aan de veroordelingen voldoen en het vonnis daarna wordt betekend, dan moeten [naam 2] en [naam 3] € 92,00 extra betalen, plus de kosten van betekening;

3.5.

verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad; en

3.6.

wijst het meer of anders gevorderde af.

Dit vonnis is gewezen door mr. R.C. Hartendorp en in het openbaar uitgesproken op 15 mei 2024.

type: 3053


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature