Uitspraak
uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.17578
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser 1] , [eiser 2] , [eiser 3] , [eiser 4] , [eiser 5] , [eiser 6] ,
V-nummers: [V-nummer] , [V-nummer] , [V-nummer] , [V-nummer] , [V-nummer] ,
[V-nummer] , eisers
(gemachtigde: mr. S.J. Koolen),
en
de minister van Asiel en Migratie1,
(gemachtigde: X).
Inleiding
1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de afwijzing van de voor hun ingediende aanvraag om een machtiging tot voorlopige verblijf (mvv) voor nareis en het beroep tegen het niet tijdig beslissen op hun bezwaar.
1.1.
De minister heeft deze aanvraag met het besluit van 17 april 2023 afgewezen. Met het bestreden besluit van 23 mei 2024 op het bezwaar van eisers heeft de minister het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
1.2.
Eisers hebben hiertegen beroep ingesteld.
1.3.
De minister heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2. De rechtbank heeft het beroep op 12 september 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigden van eisers en de minister.
Totstandkoming van het besluit
3. Namens eisers heeft referent op 24 augustus 2021 een aanvraag ingediend voor nareis van eisers. Eisers zijn de moeder van referent en zijn broers en zussen. Referent werd in de aanvraagfase bijgestaan door Vluchtelingenwerk Nederland (VWNL), locatie [locatie] .
1. Voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Zowel de minister als de staatssecretaris worden voor de leesbaarheid in deze uitspraak aangeduid als de minister.
Op enig moment gedurende de aanvraagfase is eiser naar [woonplaats] verhuisd. De minister heeft de aanvraag bij primair besluit van 17 april 2023 afgewezen, omdat – kort gezegd – de identiteit van eisers zussen en broers niet aannemelijk is gemaakt en de familierechtelijke relatie tussen referent en eisers niet aannemelijk is gemaakt. De minister heeft het primaire besluit aan zowel het adres van referent in [woonplaats] als naar VWNL in [plaats] gestuurd.
VWNL heeft op 8 juni 2023 telefonisch contact opgenomen met de IND en meegedeeld dat erover heen is gelezen dat bezwaar binnen vier weken moet worden ingediend. De minister heeft op 9 juni 2023 van de gemachtigde een bezwaarschrift ontvangen. Op 22 april 2024 hebben eisers beroep ingesteld wegens het niet tijdig beslissen op bezwaar. Op 23 mei 2024 heeft de minister het bestreden besluit genomen en het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard, omdat het te laat is ingediend. Volgens de minister is er geen sprake van een verschoonbare termijnoverschrijding.
Beoordeling door de rechtbank
Het beroep tegen het niet tijdig beslissen op bezwaar
4. Eisers zijn in beroep gegaan, omdat de minister niet tijdig op hun bezwaar heeft gereageerd. Hangende de beroepsprocedure heeft de minister alsnog een beslissing genomen op het bezwaar van eiser. De minister heeft het bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk verklaard en daarom geen dwangsom toegekend.2 De rechtbank overweegt dat het beroep van eisers mede betrekking heeft op het bestreden besluit van 23 mei 2024, omdat het besluit niet tegemoet komt aan dat wat eisers hebben verzocht, namelijk machtigingen tot voorlopig verblijf voor het doel ‘gezinshereniging’. Gesteld, noch gebleken is dat eisers nog belang hebben bij een beoordeling van het oorspronkelijke beroep tegen het uitblijven van een beslissing op bezwaar. Het beroep is in zoverre niet-ontvankelijk. Omdat vaststaat dat niet tijdig is beslist op het bezwaar, hebben eisers wel recht op een proceskostenvergoeding. De hoogte daarvan wordt vastgesteld aan het einde van deze uitspraak.
Het beroep tegen de niet-ontvankelijkheid van het bezwaar
5. De rechtbank stelt vast dat het primaire besluit op juiste wijze bekend is gemaakt door verzending aan zowel referent op zijn nieuwe adres in [woonplaats] als aan VWNL, locatie [locatie] .
6. De rechtbank stelt verder vast dat het bezwaar te laat is ingediend. De rechtbank gaat er van uit – mede gelet op het besprokene ter zitting – dat dit niet langer in geschil is.
7. De vraag die de rechtbank nog moet beantwoorden is of verweerder heeft mogen oordelen dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is en daarom het bezwaar niet- ontvankelijk is.
2 Artikel 4:17, zesde lid, van de Algemene wet bestuursrecht
8. Eisers voeren hierover aan, onder verwijzing naar de uitspraak van 30 januari 2024 van het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb), dat de minister nader had moeten onderzoeken of het bezwaar niet-ontvankelijk moet worden geacht.3 Referent werd op het AZC bijgestaan door een vrijwilligersorganisatie, VWNL, die hem begeleidden, omdat hij dat zelf niet kon. Referent heeft tijdig het besluit aan VWNL in [woonplaats] gegeven, maar zij zijn daar niet adequaat mee omgesprongen. Gelet hierop had de minister gemotiveerd rekening moeten houden met de persoon van referent. VWNL is geen rechtsbijstandverlener als bedoeld in r.o. 5.1 van de genoemde uitspraak en het handelen van VWNL kan niet voor rekening van eiser komen. Referent is een natuurlijk persoon, nieuw in Nederland, met nog maar net een verblijfsstatus. Inburgering moet nog volgen en hij is afhankelijk van hulp. Daarom is er geen of geringe verwijtbaarheid.
De uitspraak van het Cbb van 30 januari 2024
9. Het CBb heeft in zijn uitspraak van 30 januari 2024 onder meer het volgende overwogen.
“3.2. Het College is, met de raadsheer advocaat-generaal, van oordeel dat door bestuursorganen en bestuursrechters in bepaalde gevallen bij de beoordeling van de verschoonbaarheid van een termijnoverschrijding meer rekening moet worden gehouden met bijzondere omstandigheden die de indiener van het bezwaar- of beroepschrift betreffen.
3.3
Het niet tijdig indienen van een bezwaar- of beroepschrift kan niet aan de indiener worden toegerekend als deze daarvan geen verwijt kan worden gemaakt. Dat is in elk geval zo als moet worden vastgesteld dat er een duidelijke verhindering voor de indiener was om tijdig bezwaar te maken of beroep in te stellen. Daarnaast biedt de term “redelijkerwijs” in artikel 6:11 van de Awb het bestuursorgaan en de bestuursrechter enige ruimte om ook in gevallen waarin sprake is van een slechts geringe verwijtbaarheid met betrekking tot de termijnoverschrijding, deze niet aan de indiener toe te rekenen. Of sprake is van een geringe verwijtbaarheid is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Een belangrijke factor is de hoedanigheid van de indiener.
(…)
De mate van deskundigheid en professionaliteit van de burger, de onderneming, de belangenorganisatie of een andere betrokken entiteit weegt eveneens mee.
5.1
Als de belanghebbende gedurende (een deel van) de overschreden bezwaar- of beroepstermijn werd bijgestaan door een professionele rechtshulpverlener, blijft gelden dat diens handelen in beginsel voor risico van de indiener komt.
5.2.
Als de belanghebbende gedurende (een deel van) de overschreden bezwaar- of beroepstermijn werd bijgestaan door een ander dan een professionele rechtshulpverlener, geldt eveneens dat het handelen van de bijstandsverlener in beginsel voor risico van de indiener komt. Bij het beoordelen van de verschoonbaarheid in geval van een beroep op bijzondere omstandigheden aan de zijde van de bijstandsverlener worden in deze situatie dezelfde criteria gehanteerd als in de op het individuele geval gerichte, contextuele benadering voor het handelen of nalaten van de betrokkene zelf en geldt dus niet de – strengere – maatstaf voor een professionele rechtshulpverlener.
6. De uit deze uitspraak voortvloeiende versoepelingen hebben onmiddellijke werking.”
10. Eiser werd bijgestaan door VWNL. Met eiser is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich niet zonder nadere motivering op het standpunt kon stellen dat eiser hiermee door een professionele rechtshulpverlener werd bijgestaan. Verweerder heeft namelijk niet betwist dat eiser werd geholpen door een vrijwilliger van VWNL. Maar dit kan eiser niet baten. Voor een rechtshulpverlener, professioneel of niet, geldt dat het handelen (en ook nalaten van handelen) in beginsel voor rekening en risico van eiser komt.4 Een termijnoverschrijding is dan in beginsel niet verschoonbaar, tenzij er sprake is van bijzondere omstandigheden aan de zijde van de bijstandsverlener. Die bijzondere omstandigheden zijn niet gesteld en niet gebleken. Eiser heeft geen enkele verklaring gegeven voor de overschrijding van de bezwaartermijn. Zo blijkt uit een telefoonnotitie van 8 juni 2023 dat VWNL de bezwaartermijn over het hoofd heeft gezien. Namens de minister is toen meegedeeld dat eisers bezwaar kunnen (laten) indienen waarin uitgelegd wordt waarom de termijn is overschreden. Eisers hebben toen bezwaar ingediend, maar daarin is niet uitgelegd wat de reden van de termijnoverschrijding was. Daarna heeft de minister bij brief van 9 juni 2023 eisers nogmaals in de gelegenheid gesteld uit te leggen waarom de termijn is overschreden. Dat hebben eisers niet gedaan. Eisers meenden dat ze niet adequaat konden reageren op de door de minister gestelde termijnoverschrijding, omdat bewijs dat er te laat bezwaar was ingediend ontbrak. De rechtbank is van oordeel dat niets eraan in de weg stond adequaat en inhoudelijk te reageren op de door de minister gestelde termijnoverschrijding. Te meer gelet op de geschetste situatie waarbij telefonisch contact is geweest met VWNL en erkend is dat de bezwaartermijn over het hoofd is gezien.
11. Gelet op het bovenstaande kan de overschrijding van de bezwaartermijn aan eisers worden toegerekend en heeft de minister het bezwaar terecht niet-ontvankelijk verklaard.
Conclusie en gevolgen
12. Het beroep tegen de niet-ontvankelijkheid van het bezwaar is ongegrond. De minister heeft wegens een niet verschoonbare termijnoverschrijding het bezwaar niet- ontvankelijk mogen verklaren.
13. Eisers hebben wel recht op vergoeding van de kosten die zijn gemaakt voor het instellen van het beroep tegen het uitblijven van een beslissing op bezwaar. De rechtbank veroordeelt daarom de minister in de proceskosten van het door eisers ingediende beroep wegens niet tijdig beslissen (0,5 punt voor het indienen van een beroepschrift tegen het niet tijdig nemen van een besluit met een waarde per punt van € 875,-). Ook moet de minister het door eiser betaalde griffierecht vergoeden.
4 Zie r.o. 5.2 van de uitspraak van de CBB
Beslissing
De rechtbank:
verklaart het beroep voor zover gericht tegen het niet tijdig beslissen niet-ontvankelijk;
verklaart het beroep gericht tegen het bestreden besluit ongegrond;
draagt de minister op het betaalde griffierecht van € 187,- aan eiser te vergoeden;
veroordeelt de minister in de proceskosten van eiser tot een bedrag van
€ 437,50,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P. Lenstra, rechter, in aanwezigheid van mr. L.M. Janssens - Kleijn, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
03 december 2024
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.