Uitspraak
Team handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/660274 / KG ZA 24/63
Vonnis in kort geding van 16 februari 2024
in de zaak van
Marshall Fields Holding B.V. te Amsterdam,
eiseres,
advocaten mr. K.S.A. Wolthuis en mr. V.R.M. Appelman, beiden te Rotterdam,
tegen:
[gedaagde] , wonende op een geheim (bij de deurwaarder bekend) adres,
gedaagde,
niet verschenen.
1 De procedure
./. 1.1. Eiseres heeft de dagvaarding doen uitbrengen overeenkomstig de aangehechte kopie en heeft ter zitting van 9 februari 2024 bij de daarin opgenomen eis volhard.
1.2.
Gedaagde is behoorlijk opgeroepen tegen die terechtzitting, maar hij is daar niet verschenen.
2 De beoordeling van het geschil
2.1.
Onder de omstandigheden geschetst in de dagvaarding is de in het petitum onder 1. genoemde vordering tot overlegging van de bankafschriften van de rekening van gedaagde bij de ING , waaruit alle mutaties vanaf de datum van storting van het bedrag van € 1.150.000,-- door eiseres op die bankrekening tot 23 september 2023 zichtbaar zijn) door gedaagde toewijsbaar. Daarbij zal gedaagde in redelijkheid een termijn van zeven dagen worden gegund.
2.2.
Eiseres vordert dat deze veroordeling reëel executabel wordt gemaakt, doordat dit vonnis in de plaats komt van het verzoek van gedaagde aan diens bank om de bankafschriften aan eiseres ter beschikking te stellen. Strikt genomen is gedaagde jegens eiseres niet gehouden een ‘rechtshandeling’ te verrichten, als hij verplicht is bankafschriften aan eiseres in kopie ter beschikking te stellen (zie bijvoorbeeld: Rechtbank Dordrecht 31 oktober 2012, ECLI:NL:RBDOR:2012:BY2242, rechtsoverweging 2.9). Reële executie van een dergelijke veroordeling van gedaagde op de voet van artikel 3:300 van het Burgerlijk Wetboek is daarom niet mogelijk . Er is voor het zelf door gedaagde overleggen van bankafschriften een alternatieve route, en dat is de mogelijkheid dat gedaagde jegens eiseres gehouden is zijn bank opdracht te geven de bankafschriften aan eiseres ter beschikking te stellen. In die benadering is gedaagde wel gehouden een rechtshandeling jegens eiseres te verrichten, namelijk het geven van een opdracht aan zijn bank. Eiseres heeft in de dagvaarding en tijdens de mondelinge behandeling voldoende aannemelijk gemaakt dat gedaagde waarschijnlijk niet in beweging zal komen en de gevorderde bankafschriften niet zelf aan eiseres zal verstrekken. Dit betekent dat een dwangsom klaarblijkelijk geen (toereikende) prikkel tot nakoming zal geven. Daarmee is een veroordeling de bank een opdracht te geven, bij gebreke waarvan die veroordeling reëel executabel is (in de zin dat dit vonnis in de plaats treedt van de verklaring van gedaagde gericht tot de bank om de betreffende bankafschriften aan eiseres ter beschikking te stellen) in de gegeven omstandigheden toewijsbaar.
2.3.
De vordering in het petitum van de dagvaarding in 2., die betrekking heeft op de overige afschriften van bankrekeningen die door gedaagde worden gehouden, komt de voorzieningenrechter onrechtmatig noch ongegrond voor en deze wordt daarom toegewezen, met dien verstande dat gedaagde ook met betrekking tot deze vordering in redelijkheid een termijn van zeven dagen krijgt om aan de veroordeling te voldoen. Hoewel er ook met betrekking tot deze veroordeling aan getwijfeld kan worden of een dwangsom gedaagde tot nakoming zal aansporen, ziet de voorzieningenrechter toch aanleiding om de veroordeling met een dwangsom te versterken. Het middel van reële executie is met betrekking tot deze veroordeling immers niet beschikbaar. De op te leggen dwangsom zal worden gematigd en gemaximeerd, zoals hierna onder de beslissing wordt vermeld.
2.4.
De in het petitum van de dagvaarding in 3. genoemde vordering wordt afgewezen. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de daarin beschreven bescheiden onvoldoende bepaald zijn en dat op dit punt niet wordt voldaan aan de vereisten van artikel 843a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
2.5.
Gedaagde is overwegend in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van eiseres worden begroot op:
- dagvaarding € 112,37
- griffierecht € 688,--
- salaris advocaat € 1.107,--
- nakosten € 178,-- (plus de verhoging zoals vermeld in de
____________ beslissing)
Totaal € 2.085,37
3 De beslissing
De voorzieningenrechter:
3.1.
verleent verstek tegen gedaagde;
3.2.
veroordeelt gedaagde om binnen zeven dagen na betekening van dit vonnis afschriften, uittreksels en/of kopieën van de (fysieke of digitaal opgeslagen) bankafschriften van de rekening van [de B.V.] bij ING Bank N.V. met rekeningnummer [nummer] over de periode van 21 juli 2021 tot en met 23 september 2023 aan de advocaten van eiseres af te geven (ten kantore van [Advocatenkantoor B.V.], [adres] , dan wel per e-mail );
3.3.
bepaalt dat als gedaagde niet tijdig aan de in 3.2. genoemde veroordeling voldoet, dit vonnis in de plaats treedt van een verklaring van gedaagde strekkende tot het geven van de opdracht van gedaagde aan de ING Bank N.V. tot het verstrekken van de (uittreksels van de) bankafschriften van de rekening van [de B.V.] , zoals in 3.2. omschreven, over de periode van 21 juli 2021 tot en met 23 september 2023;
3.4.
veroordeelt gedaagde om binnen zeven dagen na betekening van dit vonnis afschriften, uittreksels en/of kopieën van de (fysieke of digitaal opgeslagen) bankafschriften van de rekeningen die door [de B.V.] bij andere banken dan de ING Bank N.V. werden gehouden in de periode van 21 juli 2021 tot en met 23 september 2023 aan de advocaten van eiseres af te geven (ten kantore van [Advocatenkantoor B.V.] , [adres] , dan wel per e-mail);
3.5.
bepaalt dat gedaagde een dwangsom verbeurt van € 500,-- ineens en van € 100,-- voor iedere dag (een gedeelte van een dag daaronder begrepen) dat hij nalaat aan de in 3.4. genoemde veroordeling te voldoen, tot een maximum van € 20.000,--;
3.6.
veroordeelt gedaagde in de hiervoor in 2.5. begrote proceskosten van € 2.085,37, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als gedaagde niet tijdig aan deze veroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet gedaagde € 92,-- extra betalen, plus de kosten van betekening;
3.7.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
3.8.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.J. Vetter en in het openbaar uitgesproken op 16 februari 2024.
mvt