Uitspraak
beschikking
RECHTBANK DEN HAAG
Team handel
zaaknummer / rekestnummer: C/09/670532 / HA RK 24-457
Beschikking van 7 november 2024
in de zaak van
[verzoeker] te [woonplaats] ,
verzoeker,
hierna te noemen: [verzoeker] ,
advocaat: mr. Y. Slob te Utrecht,
tegen
DE STAAT DER NEDERLANDEN (MINISTERIE VAN DEFENSIE) te Den Haag,
hierna te noemen: de Staat,
advocaat: mr. M.T. Beumers te Den Haag.
1 De procedure
1.1.[verzoeker] heeft op 2 augustus 2024 een verzoekschrift met producties 1 tot en met 18 ingediend waarin hij de rechtbank – kort weergegeven – verzoekt een psychiatrisch expertise te gelasten.
1.2.
De Staat heeft op 18 september 2024 een verweerschrift met producties 1 tot en met 12 ingediend.
1.3.
Op 26 september 2023 heeft de mondelinge behandeling van de zaak plaatsgevonden. Hierbij zijn verschenen:
[verzoeker] in persoon, bijgestaan door mr. Slob voornoemd;
namens de Staat: mevrouw L.J.E. Derks (jurist letselschadeclaims) bijgestaan door mr. Beumers voornoemd.
Van de zijde van [verzoeker] zijn pleitnotities overgelegd.
1.4.
Ten slotte is een datum voor het geven van een beschikking bepaald.
2 De feiten
2.1.[verzoeker] is van 6 september 1982 tot en met 30 november 1983 als militair werkzaam geweest bij het ministerie van defensie. Tijdens dit dienstverband is hij van 30 maart 1983 tot en met 20 oktober 1983 uitgezonden geweest naar Libanon.
2.2.
[verzoeker] heeft ten gevolge van de uitzending naar Libanon een posttraumatische stressstoornis (PTSS) opgelopen.
2.3.Op 2 april 2004 heeft [verzoeker] zich ziek gemeld.
2.4.
Met ingang van 25 november 2003 is aan [verzoeker] een militair invaliditeitspensioen toegekend van € 8.469,48 per jaar.
2.5.
In het kader van een arbeidskundige rapportage van het UWV van 16 december 2005 is de ingangsdatum van de beperkingen van [verzoeker] vastgesteld op 6 april 2000 en is geconcludeerd dat [verzoeker] met ingang van die datum kan worden aangemerkt als een arbeidsgehandicapte.
2.6.
In 2011 is een mate van invaliditeit bij [verzoeker] vastgesteld van 50%.
2.7.
Aan [verzoeker] is een uitkering toegekend op grond van de Regeling Ereschuld ten bedrage van € 125.000.
3 Het geschil
3.1.Het verzoekschrift strekt ertoe dat de rechtbank:
een voorlopig deskundigenbericht beveelt en als deskundige benoemt psychiater M. Klein Gebbink en hem opdraagt de door [verzoeker] geformuleerde vragen te beantwoorden;
bepaalt dat de kosten hiervan voor rekening van de Staat komen.
3.2.
[verzoeker] legt aan zijn verzoek ten grondslag dat tussen partijen geen overeenstemming bestaat over het ontstaansmoment van zijn klachten en beperkingen ten gevolge van de PTSS. [verzoeker] stelt dat hij sinds 1992 – het jaar waarin sprake was van zijn eerste langdurige ziekteverzuim – lijdt aan de gevolgen van de PTSS terwijl de Staat aanknoopt bij de arbeidsdeskundige rapportage van het UWV en als ontstaansdatum van de klachten en beperkingen 6 april 2000 hanteert. [verzoeker] wil een psychiatrische expertise laten uitvoeren om het ontstaansmoment van zijn klachten en beperkingen als gevolg van de PTSS verder in kaart te laten brengen. Hij stelt zich daarbij op het standpunt dat dit voor de berekening van zijn restschade relevant is. Hij meent dat hij als gevolg van de klachten en beperkingen van PTSS is belemmerd in het volgen van een vervolgopleiding (HTS) waardoor hij is beperkt in het opbouwen van zijn carrière en het genereren van een hoger inkomen.
3.3.
De Staat verzet zich tegen inwilliging van het verzoek. De Staat wijst erop dat objectief medisch bewijs uit de periode vóór 2004 ontbreekt waardoor het onmogelijk is om door middel van een medisch deskundigenbericht te bewijzen dat de klachten en beperkingen ten gevolge van de PTSS bij [verzoeker] vóór 6 april 2000 zijn ontstaan. Ook de overige feitelijke omstandigheden van deze zaak bieden volgens de Staat geen objectief aanknopingspunt om aan te kunnen nemen dat [verzoeker] in een eerder stadium leed aan de gevolgen van de PTSS. De Staat wijst er in dit verband op dat [verzoeker] na zijn uitzending een loopbaan heeft gehad die past bij zijn opleidingsniveau. De enige informatie over de periode vóór 6 april 2006 die wel voorhanden is, te weten de anamnestische verklaringen van [verzoeker] zelf en die van zijn familieleden, is volgens de Staat onvoldoende (betrouwbaar) om tot een objectief oordeel te kunnen komen over het ontstaansmoment van de klachten en beperkingen ten gevolge van de PTSS bij [verzoeker] .
4 De beoordeling
Juridisch kader4.1.
Voorop staat dat een verzoek tot het bevelen van een voorlopig deskundigenbericht moet worden toegewezen als het ter zake dienend en voldoende concreet is en feiten betreft die met het deskundigenonderzoek bewezen kunnen worden. Dit is alleen anders als de rechtbank oordeelt dat verzoeker daarbij geen belang heeft zoals bedoeld in artikel 3:303 van het Burgerlijk Wetboek (BW), of als sprake is van strijd met de goede procesorde, misbruik van bevoegdheid of een ander zwaarwichtig belang dat zich tegen toewijzing van het verzoek verzet. Aan de rechter die moet oordelen over het verzoek een dergelijk onderzoek te gelasten, komt geen discretionaire bevoegdheid toe.
Is er reden voor afwijzing van het verzoek?
4.2.
In het licht van het hiervoor weergegeven juridische kader is de rechtbank van oordeel dat er onvoldoende reden is om het verzoek van [verzoeker] af te wijzen. De rechtbank licht dit oordeel hierna toe.
4.3.
[verzoeker] heeft te kennen gegeven dat hij met de medische expertise beoogt duidelijkheid te krijgen over het ontstaansmoment van zijn klachten en beperkingen ten gevolge van de PTSS. Omdat dit nodig is zijn schade te kunnen begroten is hiermee het belang bij het deskundigenbericht in beginsel gegeven.
4.4.
Wat deze zaak lastig maakt, is dat er geen medische (behandel)informatie is over de periode waarop het verzoek ziet en de deskundige zich dus zal moeten baseren op de verklaring van [verzoeker] zelf en op verklaringen van mensen uit zijn omgeving, terwijl het gaat over een voorvallen en gevoelens van dertig jaar geleden. Het is de vraag is of een te benoemen psychiater de vragen van partijen kan beantwoorden op basis van de beschikbare gegevens en volgens de door de beroepsgroep gestelde onderzoekseisen. Dat zal de te benoemen deskundige zelf moeten beoordelen. Dat geen betrouwbaar en/of zinvol onderzoek kan plaatsvinden is niet op voorhand zo duidelijk dat de rechtbank nu zelf al tot dat oordeel kan komen en het verzoek om die reden moet afwijzen.
4.5.
De rechtbank merkt daarbij op dat partijen zich moeten realiseren dat met het deskundigenbericht – als daarin al een duidelijk (eerder) ontstaansmoment van de klachten en beperkingen wordt vastgesteld – slechts een klein deel van de discussie tussen partijen kan worden beslecht. Immers, als psychiatrisch onderzoek uitwijst dat de klachten en beperkingen ten gevolge van de PTSS eerder dan 6 april 2000 zijn ontstaan, rijst vervolgens de minstens zo lastig te beantwoorden vraag of [verzoeker] zonder die klachten en beperkingen daadwerkelijk een vervolgstudie zou hebben gedaan en een beter carrièrepad zou hebben bewandeld. Het antwoord op die vraag is afhankelijk van meer factoren dan alleen de gesteldheid van [verzoeker] , en de beschikbare informatie over het arbeidsverleden van [verzoeker] is beperkt en wordt door partijen verschillend geïnterpreteerd. De rechtbank geeft partijen dan ook nogmaals dringend in overweging om te bezien of zij de tussen hen bestaande discussiepunten op een andere manier kunnen beslechten dan door het entameren van ( mogelijk meerdere) belastende en kostbare expertises waarvan zeer de vraag is of daaruit voldoende aanknopingspunten naar voren zullen komen voor een nadere berekening van schade. Het is immers heel goed mogelijk dat [verzoeker] al voor april 2000 leed aan PTSS en daarvan beperkingen ondervond, maar dat dit niet meer kan worden vastgesteld, en/of dat niet kan worden vastgesteld dat hij destijds dáárdoor geen vervolgopleiding heeft gedaan en minder is gaan verdienen dan hij anders zou hebben gedaan. De rechtbank begrijpt dat partijen houvast zoeken om afspraken te maken over de schade, maar geeft hen in overweging om toch te kiezen voor een praktische oplossing, zodat [verzoeker] dit hoofdstuk kan afsluiten en niet nog jaren verwikkeld blijft in een lastige discussie met volstrekt onzekere uitkomst.
De persoon van de deskundige
4.6.
[verzoeker] heeft psychiater M. Klein Gebbink voorgesteld als deskundige. Omdat de Staat geen bezwaar had tegen benoeming van deze deskundige, heeft de rechtbank hem benaderd met de vraag of hij het betreffende onderzoek kan verrichten. Hierop heeft hij te kennen gegeven dat hij op dit moment geen expertises verricht in de context van een civiele procedure.
4.7.
De rechtbank zal partijen daarom in de gelegenheid stellen om in overleg te treden over een gezamenlijk voor te dragen psychiater die het onderzoek zal verrichten en de rechtbank hiervan in kennis te stellen. Mede gelet op het partijdebat over de eisen waaraan het onderzoek en de rapportage door de deskundige moet voldoen, stelt de rechtbank voor dat partijen in beginsel moeten kiezen voor een psychiater die lid is van de Nederlandse Vereniging voor Medisch Specialistische Rapportages (NVMSR) en is gecertificeerd om expertises te verrichten in de context van het civiele recht.
4.8.
De rechtbank zal de zaak hiertoe aanhouden. Als partijen er niet in slagen om gezamenlijk een deskundige voor te dragen, dan zal de rechtbank een deskundige aanzoeken.
De vraagstelling
4.9.
[verzoeker] heeft voorgesteld om de volgende vragen voor te leggen aan de deskundige:
“Vaststaat dat verzoeker lijdt aan een PTSS, hier hoeft aldus verder geen aandacht aan te worden besteed en hoeft u niet mee te nemen in uw beoordeling. Volgens Defensie zou de ingangsdatum van de schade/het ontstaansmoment van de klachten en beperkingen 6 april 2000 moeten zijn. Volgens verzoeker zijn de klachten en beperkingen eerder reeds ontstaan.
Kunt u het ontstaansmoment van de klachten en beperkingen als gevolg van de PTSS duiden en kunt u aangeven hoe u tot dit oordeel bent gekomen. Wilt u daarbij ingaan op de onderlinge samenhang als het gaat om de informatie die is verkregen van de onderzochte zelf, de informatie die is verkregen van derden, die feiten zoals die uit het medisch dossier naar voren komen en uw bevindingen bij onderzoek. Wilt u de aard en omvang van de beperkingen zo uitgebreid mogelijk beschrijven zodat een verzekeringsarts deze beperkingen eventueel nader kan concretiseren in een uitgebreid belastbaarheidsprofiel.
Kunt u het verloop van de klachten en beperkingen als gevolg van de PTSS in de loop der jaren beschrijven?
Aanvullende verzoeken en opmerkingen:
Wilt u in uw onderzoek ook een heteroanamnese betrekken van diverse personen die verzoeker goed kennen/hebben gekend?
Indien gewenst staat het u vrij om aanvullende medische informatie in te winnen, bijvoorbeeld van voor het dienstverband bij Defensie/voor de uitzending.
Wilt u de rapportage conform de Richtlijn van de NVMSR inrichten?
Verzoeker gaat ervan uit dat de benoemen deskundige de Leidraad deskundigen in civiele zaken zal volgen.”
4.10.
De Staat heeft twee kanttekeningen geplaatst bij deze vraagstelling. Ten eerste meent de Staat dat de psychiater de vraag naar het ontstaansmoment van de medische aandoening (in dit geval de PTSS) wel kan vaststellen, maar dat een verzekeringsarts in kaart moet brengen welke beperkingen [verzoeker] vanaf welk moment als gevolg van deze aandoening ondervindt. Verder heeft de Staat er moeite mee dat [verzoeker] in zijn vraagstelling niet expliciteert dat het deskundigenoordeel moet zijn gebaseerd op objectieve (medische) gegevens.
4.11.
De rechtbank ziet aanleiding om de door [verzoeker] voorgestelde vragen – met inachtneming van hetgeen de Staat hierover naar voren heeft gebracht – op onderdelen aan te passen. De rechtbank is voornemens om de volgende vragen voor te leggen aan de deskundige:
Inleiding
[verzoeker] is gediagnosticeerd met PTSS als een gevolg van zijn uitzending als militair naar Libanon. Tussen partijen is niet in geschil dat [verzoeker] met ingang van 6 april 2000 aan deze stoornis leed en daardoor werd beperkt. Tussen partijen is in geschil of al eerder sprake was van (beperkingen als het gevolg van) PTSS door zijn ervaringen in Libanon. In de periode voorafgaand aan april 2000 was [verzoeker] niet onder behandeling van een arts/psycholoog of psychiater, er is dus geen medische informatie uit die periode.
1. Kunt u vaststellen of [verzoeker] al eerder dan in april 2000 leed aan PTSS door zijn uitzending naar Libanon? Wilt u daarbij zo precies mogelijk uitleggen hoe en op basis van welke informatie en richtlijnen u tot dit oordeel bent gekomen?
2. Als er al voor april 2000 sprake was van PTSS door de uitzending naar Libanon, tot welke klachten en beperkingen leidde dat voor [verzoeker] ?
3. Kunt u het verloop van de klachten en beperkingen als gevolg van de PTSS in de loop der jaren (vanaf het door u vastgestelde ontstaansmoment van die klachten en beperkingen) beschrijven?
4. Wilt u de aard en omvang van de beperkingen zo uitgebreid mogelijk beschrijven en toelichten zodat een verzekeringsarts deze beperkingen eventueel nader kan uitwerken in een belastbaarheidsprofiel?
5. Heeft u verder nog opmerkingen?
4.12.
De rechtbank stelt partijen in de gelegenheid zich schriftelijk uit te laten over deze vraagstelling. De zaak zal hiertoe worden aangehouden.
Het voorschot
4.13.
Omdat de Staat aansprakelijkheid heeft erkend voor de gevolgen van de PTSS bij [verzoeker] , zal de rechtbank bij de benoeming van de deskundige bepalen dat het voorschot op de kosten van de deskundige door de Staat wordt gedeponeerd. De rechtbank zal de door partijen aangedragen deskundige in een later stadium benaderen over het door hem of haar te hanteren voorschot.
4.14.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
5 De beslissing
De rechtbank:
5.1.
stelt partijen in de gelegenheid om zich uiterlijk op 6 december 2024 schriftelijk uit te laten over de persoon van de deskundige (zie 4.7) en de voorgestelde vraagstelling (zie 4.11);
5.2.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mr. P. Dondorp en in het openbaar uitgesproken op 7 november 2024.
type: 1366