Uitspraak
Zittingsplaats ’s-Gravenhage
CB/c
Zaaknr.: 11109925 RP VERZ 24-50293
Uitspraakdatum: 6 september 2024
Beschikking van de kantonrechter in de zaak van:
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekende partij,
verder te noemen: werknemer,
gemachtigde: mr. R.T. Groen (Wessel Juristen),
tegen
The United States of America,
kantoorhoudende te Washington (Washington DC, Verenigde Staten van Amerika),
verwerende partij,
verder te noemen: werkgever,
gemachtigde: mevr. mr. K.K. Bink (CMS).
1 Het procesverloop
1.1.
Werknemer heeft de kantonrechter bij verzoekschrift met negen producties (nrs. 1 tot en met 9), bij de griffie ingekomen op 17 mei 2024, verzocht, kort gezegd, werkgever te veroordelen tot het betalen van een billijke vergoeding, een vergoeding wegens onregelmatige opzegging en de transitievergoeding in verband met een op 20 maart 2024 gegeven ontslag op staande voet.
1.2.
De mondelinge behandeling van het verzoekschrift is aangevangen op 2 juli 2024. Toen is van de zijde van werkgever niemand verschenen. De mondelinge behandeling is voortgezet op 9 augustus 2024. Daarbij is evenmin iemand van de zijde van werkgever verschenen.
1.3.
Na de mondelinge behandeling op 9 augustus 2024 is de uitspraak op het verzoek bepaald op heden.
2 De feiten
2.1.
Werknemer is op 5 januari 2020 in dienst getreden bij werkgever in de functie van Surveillance Detection Monitor op basis van een voltijds dienstverband voor onbepaalde tijd. Per 16 juli 2023 is werknemer gepromoveerd tot Surveillance Detection Supervisor.
2.2.
Op 20 maart 2024 is werknemer op staande voet ontslagen in verband met het delen van pornografisch getinte afbeeldingen met ondergeschikten gedurende werktijd en het maken van seksueel getinte en ongepaste opmerkingen naar collega’s en ondergeschikten.
2.3.
Per 1 juli 2024 heeft werknemer een nieuwe werkkring gevonden.
3 Het inleidende verzoek van werknemer
3.1.
Werknemer verzoekt (in de vertaling van het oorspronkelijk in de Engelse taal ingediende verzoekschrift) bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad: Primair (i.) Werkgever te veroordelen tot betaling van een billijke vergoeding aan werknemer ter hoogte van € 106.462,- bruto, dan wel een door de kantonrechter te bepalen billijke vergoeding; (ii.) werkgever te veroordelen tot betaling van de vergoeding wegens onregelmatige opzegging aan werknemer ter hoogte van € 5.544,38, dan wel een door de kantonrechter te bepalen bedrag; (iii.) werkgever te veroordelen tot betaling aan werknemer van een transitievergoeding ter hoogte van € 6.324,-, dan wel een door de kantonrechter te bepalen bedrag; Subsidiair (iv.) in het geval de arbeidsovereenkomst wel is geëindigd door het ontslag op staande voet tot betaling aan werknemer van een transitievergoeding ter hoogte van € 6.324,-, dan wel een door de kantonrechter te bepalen bedrag; Primair en subsidiair (v.) werkgever te veroordelen tot betaling aan werknemer van de wettelijke rente vanaf het tijdstip van opeisbaarheid van de hiervoor genoemde bedragen tot aan de dag der algehele voldoening; (vi.) werkgever te veroordelen in de kosten van de procedure, het salaris van de gemachtigde daaronder begrepen.
3.2.
Aan het verzoek legt werknemer – kort gezegd – ten grondslag dat werkgever de arbeidsovereenkomst onregelmatig heeft opgezegd. Niet alleen betwist werknemer dat er een dringende reden tot ontslag was, maar ook stelt hij dat het beginsel van hoor en wederhoor niet is toegepast.
3.3.
Van de zijde van werkgever is geen verweer bekend, anders dan uit de producties bij het verzoekschrift en uit de correspondentie tussen (de griffier van) de rechtbank en de voormalige en huidige gemachtigden van werkgever blijkt, nu werkgever niet op de mondelinge behandeling is verschenen. Uit de producties bij het verzoekschrift blijkt dat de (voormalige) gemachtigde van werkgever stelt dat werknemer op terechte gronden op staande voet is ontslagen.
4 De beoordeling
Procedureel: is werkgever rechtsgeldig opgeroepen?
4.1.
Deze procedure is ingeleid door het indienen van een verzoekschrift, dat op 17 mei 2024 bij de griffie is binnengekomen.
4.2.
Na binnenkomst van het verzoekschrift is een datum voor mondelinge behandeling bepaald op 2 juli 2024 om 11:00 uur. Een oproep voor de mondelinge behandeling is verstuurd naar de (voormalige) gemachtigde van werkgever, die werkgever in de periode voorafgaand aan de procedure heeft bijgestaan, zoals ook blijkt uit de bij het verzoekschrift gevoegde producties.
4.3.
Bij brief van 5 juni 2024 heeft de voormalige gemachtigde van werkgever laten weten werkgever niet langer bij te staan en dat de behandeling van de zaak was overgenomen door een andere gemachtigde.
4.4.
Bij brief van 14 juni 2024 heeft de (nieuwe) gemachtigde van werkgever een brief aan de rechtbank gezonden met onder meer de volgende inhoud:
CMS heeft de behartiging van de belangen van de Verenigde Staten van Amerika (“ de Verenigde Staten ”) overgenomen van [naam vorige gemachtigde] in het geschil met de heer [naam werknemer], bijgestaan door mevrouw Groen .
De Verenigde Staten houdt vast aan betekening van gerechtelijke stukken overeenkomstig de bepalingen van het Haags Betekeningsverdrag. De Verenigde Staten kiest geen domicilie ten kantore van Nederlandse advocaten. De Verenigde Staten heeft geen domicilie gekozen bij het kantoor van [naam vorige gemachtigde] (of bij ons CMS kantoor).
4.5.
Na ontvangst van de brief van 14 juni 2024 heeft de griffier per e-mail aan de gemachtigde van werkgever medegedeeld dat de mondelinge behandeling zou plaatsvinden op 2 juli 2024 om 11:00 uur. Dat bericht is nog herhaald bij e-mail van 1 juli 2024.
4.6.
Op de mondelinge behandeling van 2 juli 2024 is noch werkgever noch diens gemachtigde verschenen.
4.7.
Gelet op de korte termijn tussen de (eerste) e-mail en de datum van de mondelinge behandeling heeft de kantonrechter een voortzetting van de mondelinge behandeling bepaald op 9 augustus 2024 om 14:10 uur, zonder overigens op 2 juli 2024 inhoudelijk het verzoekschrift te hebben besproken.
4.8.
Bij brief van de griffier van de rechtbank van 2 juli 2024 aan (de gemachtigde van) werkgever is medegedeeld dat naar het oordeel van de kantonrechter de brief van de gemachtigde van 14 juni 2024 is aan te merken als een stelbrief namens werkgever, waardoor de communicatie tussen de rechtbank en werkgever via diens gemachtigde kon plaatsvinden. Tevens vermeldt deze brief dat de mondelinge behandeling zou worden voortgezet op 9 augustus 2024.
4.9.
Helaas is de brief van 2 juli 2024 verzonden aan de voormalige gemachtigde van werkgever en is niet gebleken dat deze de brief heeft doorgestuurd aan de (huidige) gemachtigde.
4.10.
Dit gebrek is op 6 augustus 2024 geconstateerd, waarna de griffier contact heeft opgenomen met de gemachtigde van werkgever en de brief van 2 juli 2024 alsnog per e-mail aan de gemachtigde heeft verstuurd. Desondanks is op 9 augustus 2024 werkgever noch diens gemachtigde verschenen.
4.11.
De vraag ligt dus voor of werkgever rechtsgeldig is opgeroepen voor de mondelinge behandeling op 9 augustus 2024. De kantonrechter is van oordeel dat dat het geval is.
4.12.
In verzoekschriftzaken vindt niet, zoals bij dagvaardingszaken het geval is, betekening van een dagvaarding of oproeping door een deurwaarder plaats. In dagvaardingszaken is de dagvaarding het procesinleidende document en betekening daarvan door een deurwaarder betekent dat de rechtbank ervan uit kan gaan dat de dagvaarding door de gedaagde partij is ontvangen en daardoor bekend is met de eerstdienende dag en tijdstip van behandeling van de zaak. De procedure vangt aan op de eerstdienende dag. De gedaagde partij heeft daarbij de keus al dan niet in de procedure te verschijnen en verweer te voeren.
4.13.In verzoekschriftprocedures is het verzoekschrift het procesinleidende document. Een verzoekschriftprocedure vangt aan door ontvangst van het verzoekschrift bij de griffie van de rechtbank. Na ontvangst van het verzoekschrift wordt een dag en tijdstip van de mondelinge behandeling bepaald. Daarbij is het van belang dat de verwerende partij op de hoogte wordt gesteld van de datum en tijdstip van de mondelinge behandeling, zodat deze bekend wordt met het tijdstip waarop het verzoekschrift tijdens een zitting mondeling wordt behandeld. In veel gevallen gebeurt dat doordat de griffie (per gewone post of per aangetekende post) een oproepbrief verstuurt naar de verwerende partij of (in kantonzaken) aan diens gemachtigde. Teneinde er zeker van te zijn dat de oproepbrief de verwerende partij ook daadwerkelijk bereikt, kiezen verzoekers er soms voor om de oproepbrief per exploot door een deurwaarder te laten betekenen.
4.14.
Indien de rechtbank ervan overtuigd is dat de oproepbrief de verwerende partij heeft bereikt kan en zal de mondelinge behandeling op de betreffende dag en tijdstip (kunnen) plaatsvinden, ongeacht of de verwerende partij verschijnt of niet.
4.15.
Indien geen eerdere berichten van de verwerende partij zijn ontvangen zal, in het geval van de zijde van de verwerende partij niemand op de mondelinge behandeling verschijnt, verstek worden verleend. In het geval er wel eerdere berichten van de verwerende partij zijn ontvangen en deze niettemin niet op de mondelinge behandeling verschijnt zal geconstateerd worden dat de verwerende partij niet is verschenen. In beide gevallen zal de mondelinge behandeling doorgang vinden, met dien verstande dat in beide gevallen geen kennis genomen kan worden van een verweer van de verwerende partij.
4.16.
In dit voorliggende geval heeft de gemachtigde van werkgever per brief van 14 juni 2024 medegedeeld de belangen van werkgever te hebben overgenomen van de vorige gemachtigde. Daarmee is de gemachtigde aanspreekpunt geworden voor de rechtbank als het gaat om (onder meer) de verzending van correspondentie betreffende de zaak, inclusief de oproepbrief voor de mondelinge behandeling. Een en ander staat los van de vraag of werkgever ook domicilie heeft gekozen op het kantoor van de gemachtigde.
4.17.
Voor zover door de gemachtigde van werkgever naar voren is gebracht dat hoe dan ook betekening van het verzoekschrift volgens de bepalingen van het Haags Betekeningsverdrag dient plaats te vinden, heeft de kantonrechter een ander oordeel. Betekening volgens dat verdrag voorziet erin dat de rechtbank kan vaststellen dat een oproeping voor een zitting de verwerende partij heeft bereikt, zoals ook betekening van een dagvaarding, zoals besproken in rechtsoverweging 4.12, dat doel heeft. In dit geval staat echter vast dat de oproepbrief, zij het op een laat tijdstip, waarover later meer, de werkgever heeft bereikt, namelijk bij diens gemachtigde, die zelf heeft verklaard de belangen van de werkgever te behartigen.
4.18.
In een e-mail van de gemachtigde van 6 augustus 2024 aan de griffier heeft de gemachtigde gewezen op een uitspraak van de Hoge Raad van 18 mei 2001 (ECLI:Nl:HR:2001:AB1694), waaruit zou voortvloeien dat ook in het voorliggende betekening volgens het Haags Betekeningverdrag zou moeten plaatsvinden. In die betreffende zaak, een erfrechtzaak, ging het om een groot aantal verwerende partijen, die nog niet allen in de procedure waren verschenen. In dat geval ligt het inderdaad in de rede om volgens de bepalingen van het Verdrag de nog niet verschenen partijen op te roepen. In dit geval gaat het echter om één verwerende partij, wiens belangen worden behartigd door de gemachtigde.
4.19.Kortom, de kantonrechter is ervan overtuigd dat werkgever via diens gemachtigde ermee bekend was dat de mondelinge behandeling van het verzoekschrift op 9 augustus 2024 zou plaatsvinden. Ondanks het feit dat de griffie de (nieuwe) oproepbrief van 2 juli 2024 abusievelijk naar de vorige gemachtigde van werkgever heeft verstuurd, staat niettemin vast dat de gemachtigde in ieder geval vanaf 6 augustus 2024 wist van de (voortzetting van de) mondelinge behandeling op 9 augustus 2024. Voor het geval dat te weinig tijd zou zijn gelaten om de zitting deugdelijk voor te bereiden, had het op de weg van (de gemachtigde van) werkgever gelegen om een en ander tijdens de mondelinge behandeling te bespreken, in welk geval waarschijnlijk een nadere periode voor het voorbereiden van het verweer zou zijn gegund en een nieuwe datum voor (voortzetting van) de mondelinge behandeling zou zijn bepaald.
4.20.
Niettemin is tijdens de mondelinge behandeling van 9 augustus 2024 de werkgever noch diens gemachtigde verschenen. Omdat, zoals hiervoor overwogen, naar het oordeel van de kantonrechter, de oproepbrief voor de zitting de werkgever heeft bereikt en de werkgever aldus kennis had van de behandeling van het verzoekschrift op die dag, kon vervolgens een inhoudelijke behandeling van het verzoek plaatsvinden. De inhoudelijke beoordeling daarvan volgt hierna.
Inhoudelijke beoordeling van het verzoek
4.21.
Het verzoek van werknemer is drieledig. Hij verzoekt betaling van een billijke vergoeding van € 106.462,- bruto, een vergoeding wegens onregelmatige opzegging van € 5.544,38 en betaling van de transitievergoeding van € 6.324,-. Het verzoek van werknemer is gestoeld op twee gronden, namelijk (1) dat er geen dringende reden tot ontslag was en (2) dat het beginsel van hoor en wederhoor is geschonden.
4.22.
Zoals reeds eerder aangegeven dient de kantonrechter zich, bij gebrek van enig verweer van de zijde van werkgever, bij de beoordeling van het verzoek van werknemer volledig te baseren op hetgeen van diens zijde in deze procedure naar voren is gebracht.
4.23.
De beschuldiging aan het adres van werknemer was dat werknemer bewust pornografisch getint materiaal heeft gedeeld met zijn collega’s en/of ondergeschikten. De ontslagbrief van 20 maart 2024 stelt daarover: The inquiry shows that you deliberately shared explicit pornographic sexual content with you subordinates during working hours against their will and that you created an intimidating workplace environment that is sexually charged by exposing your subordinates to regular en recurring conversations about sex, sharing personal sexual information, and making derogatory comments about women.
4.24.
Ten aanzien van degene die het pornografisch getinte materiaal zou hebben gedeeld wijst werknemer evenwel naar een collega van hem als de persoon die het materiaal zou hebben gedeeld, terwijl hij slechts de ontvanger van dat materiaal zou zijn geweest. Ter ondersteuning van dat verweer heeft werknemer als productie 8 bij het verzoekschrift een reeks Whatsapp-berichten, kennelijk afkomstig van zijn mobiele telefoon, van en naar de betreffende collega overgelegd. De kantonrechter zal geen beschrijving geven van hetgeen in die Whatsappberichten zichtbaar is, maar het laten bij zijn constatering dat de berichten in meerdere opzichten grensoverschrijdend zijn.
4.25.
Dat werknemer wellicht eerder de ontvanger van die berichten was dan de verzender neemt niet weg dat uit de Whatsapp-berichten op geen enkele manier duidelijk wordt dat werknemer afstand neemt van de berichten, dan wel duidelijk maakt aan de verzender dat hij van dergelijke berichten niet gediend is. Dat had, zeker gelet op de functie die werknemer bij werkgever bekleedde, mogen worden verwacht. Bovendien blijkt uit de berichten dat deze overdag, dus aan te nemen valt tijdens normale kantooruren zijn verstuurd of ontvangen.
4.26.
Alleen al het feit dat werknemer aldus niet duidelijk afstand neemt van de berichten maakt dat reeds uit de door werknemer zelf overgelegde producties blijkt dat werknemer zich met een collega al dan niet tijdens werktijd heeft ingelaten met activiteiten, welke gedragingen naar het oordeel van de kantonrechter een dringende reden voor ontslag opleveren. Het feit dat de betreffende collega met betrekking tot het uitwisselen van expliciet beeldmateriaal uit zou zijn op vergelding jegens werknemer maakt dat niet anders. In deze procedure liggen immers de gedragingen van werknemer voor en niet die van de collega en de gedragingen van werknemer leveren, zoals overwogen, een dringende reden tot ontslag op.
4.27.
Met het voorgaande treft het eerste verweer van werknemer geen doel. Daarom rest nog de beoordeling of het beginsel van hoor en wederhoor voldoende is toegepast.
4.28.
Uit de overgelegde ontslagbrief van 20 maart 2024 blijkt uit punt 6 dat werknemer op 14 maart 2024 op non-actief is gesteld in afwachting van nader onderzoek. Uit die brief blijkt ook dat de redenen voor de schorsing waren het delen van pornografisch materiaal met ondergeschikten. In punt 5 van het verzoekschrift bevestigt werknemer zelf dat hem tijdens het gesprek op 14 maart 2024 de redenen voor de schorsing zijn medegedeeld. Vervolgens blijkt uit punt 7 van het verzoekschrift dat werkgever in een gesprek op 20 maart 2024 het ontslag op staande voet heeft aangezegd. Daarbij geldt wel dat uit een e-mail van werkgever aan werknemer van 19 maart 2024 blijkt dat pas toen expliciet de redenen van de schorsing zijn benoemd. In reactie daarop heeft werknemer per e-mail van 20 maart 2024 laten weten wat meer tijd nodig te hebben om zijn verklaring af te ronden. Naar het oordeel van de kantonrechter had werkgever werknemer wat meer tijd moeten gunnen om zijn lezing van de gebeurtenissen voor te bereiden. Dat had ook goed gekund, omdat werknemer reeds geschorst was en er dus geen onmiddellijke noodzaak was om zonder weerwoord van werknemer de arbeidsovereenkomst te beëindigen.
4.29.
Naar het oordeel van de kantonrechter is daarom het beginsel van hoor en wederhoor geschonden. Dat zou tot gevolg kunnen hebben dat het ontslag op staande voet als onregelmatig gegeven wordt vernietigd. Echter, tijdens de mondelinge behandeling heeft werkgever medegedeeld dat hij per 1 juli 2024 een andere werkkring heeft gevonden. Daaruit leidt de kantonrechter af dat in elk geval werknemer geen herstel van de arbeidsovereenkomst nastreeft, nog los van het feit dat werknemer dat ook niet verzoekt en zich dus neerlegt bij een beëindiging van de arbeidsovereenkomst.
4.30.
Dat het ontslag op staande voet onregelmatig is gegeven betekent wel dat werknemer in ieder geval nog recht heeft op betaling van de transitievergoeding en de vergoeding wegens onregelmatig opzegging en de daarvoor verzochte bedragen zullen daarom worden toegewezen.
4.31.
Dat het ontslag op staande voet onregelmatig is gegeven betekent in beginsel ook dat sprake is van ernstig verwijtbaar handelen van werkgever, waardoor werknemer een billijke vergoeding zou toekomen. Het niet in acht nemen van het beginsel van hoor en wederhoor moet er onder de gegeven omstandigheden, van de ernstige aard van de gedragingen van werkgever en het feit dat werknemer intussen een andere arbeidskring heeft gevonden, naar het oordeel van de kantonrechter ertoe leiden dat het bedrag van de billijke vergoeding op nihil gesteld zal worden, hetgeen er in praktische zin op neerkomt dat het verzoek tot het toekennen van een billijke vergoeding wordt afgewezen.
4.32.
Omdat werknemer in deze procedure slechts gedeeltelijk in zijn gelijk wordt gesteld zal de kantonrechter de proceskosten zodanig tussen partijen verdelen dat elke partij de eigen proceskosten draagt.
5 De beslissing
De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt werkgever tot betaling van de vergoeding wegens onregelmatige opzegging aan werknemer ter hoogte van € 5.544,38, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf heden tot aan de dag der algehele voldoeding;
5.2.
veroordeelt werkgever tot betaling aan werknemer van een transitievergoeding ter hoogte van € 6.324,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf heden tot aan de dag der algehele voldoeding;
5.3.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
verdeelt de proceskosten zodanig tussen partijen dat elke partij de eigen proceskosten draagt;
5.5.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door kantonrechter mr. C.W.D. Bom en is op 6 september 2024 in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.