Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Instantie:
Vindplaatsen:

Inhoudsindicatie:

Arbeidszaak. Het ontslag op staande voet is terecht gegeven. Werknemer heeft ernstig verwijtbaar gehandeld en is het vertrouwen van werkgever onwaardig geworden. Het verzoek tot vernietiging van het ontslag op staande voet wordt dan ook afgewezen, evenals de overige door werknemer verzochte vergoedingen. In het tegenverzoek wordt de werknemer veroordeeld de hem ter beschikking gestelde auto aan de werkgever te retourneren op straffe van een dwangsom.

Uitspraak



Rechtbank DEN HAAG

Zittingsplaats Gouda

Zaaknummer: 10966512 EJ VERZ 24-80961

Beschikking van de kantonrechter d.d. 8 mei 2024 in de zaak van:

[verzoeker] ,

wonende te [woonplaats] ,

verzoekende partij, tevens verwerende partij,

hierna te noemen: [verzoeker] ,

gemachtigde: de heer R.A. van de Voorde,

tegen

de besloten vennootschap [verweerder] B.V.,

(statutair) gevestigd te Zevenhuizen,

verwerende partij, tevens verzoekende partij,

hierna te noemen: [verweerder] ,

gemachtigde: mr. R. Simons en mr. D. Toet.

1 Het verloop van de procedures

De kantonrechter heeft kennis genomen van de navolgende stukken, uit welke stukken tevens het verloop van de procedures blijkt:

- het verzoekschrift, ingekomen ter griffie van deze rechtbank op 29 februari 2024, tevens houdende een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening ex artikel 223 Rv ;

- het verweerschrift met (voorwaardelijke en onvoorwaardelijke) tegenverzoeken;

- het e-mailbericht met bijlage d.d. 10 april 2024 van mr. Simons;

- het e-mailbericht met bijlagen d.d. 15 april 2024 van de heer Van de Voorde;

- de spreekaantekeningen van de heer Van Voorde;

- de spreekaantekeningen van mr. Simons en mr. Toet;

- de aantekeningen die de griffier heeft gemaakt tijdens de mondelinge behandeling van deze zaak op 16 april 2024.

2 De beoordeling van de verzoeken van partijen

2.1

[verzoeker] verzoekt, bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad:

In de procedure ex artikel 223 Rv :

[verweerder] te veroordelen tot betaling van het [verzoeker] toekomende salaris ad € 9.594,93 bruto per maand, te vermeerderen met de vakantiebijslag en overige emolumenten vanaf 4 januari 2024 tot het moment waarop de arbeidsovereenkomst tussen partijen rechtsgeldig is geëindigd;

In de hoofdzaak:

Primair:

1. de opzegging van de arbeidsovereenkomst van 4 januari 2024 te vernietigen;

2. [verweerder] te verplichten [verzoeker] binnen 24 uur na de betekening van de ten deze te geven beschikking toe te laten tot de overeengekomen werkzaamheden, tot het moment dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen rechtsgeldig is geëindigd, onder verbeurte van een dwangsom ad € 500,= per dag dat zij daarmee in gebreke blijft;

3. [verweerder] te veroordelen tot betaling van het salaris van [verzoeker] ad € 9.594,93 bruto per maand, te vermeerderen met de vakantiebijslag en overige emolumenten vanaf 4 januari 2024 tot het moment waarop de arbeidsovereenkomst tussen partijen rechtsgeldig is geëindigd, te vermeerderen met de wettelijke verhoging;

Subsidiair:

4. [verweerder] te veroordelen tot betaling van de transitievergoeding aan [verzoeker] ad € 50.123,37 bruto;

5. [verweerder] te veroordelen tot betaling van de billijke vergoeding aan [verzoeker] ad € 831.744,70 bruto en € 10.000,= netto;

6. [verweerder] te veroordelen tot betaling van de gefixeerde schadevergoeding aan [verzoeker] ad € 31.087,56 bruto;

7. [verweerder] te veroordelen om aan [verzoeker] te betalen de eindafrekening, onder gelijktijdige overlegging van een deugdelijke bruto-netto specificatie;

8. [verweerder] te veroordelen tot betaling van de wettelijke verhoging ad € 30.999,52 bruto;

Meer subsidiair:

9. [verweerder] te veroordelen om aan [verzoeker] te betalen de transitievergoeding aan [verzoeker] ad € 50.123,37 bruto;

10. [verweerder] te veroordelen om aan [verzoeker] te betalen de eindafrekening, onder gelijktijdige overlegging van een deugdelijke bruto-netto specificatie;

11. [verweerder] te veroordelen tot betaling van de wettelijke verhoging ad € 30.999,52 bruto;

Primair, subsidiair en meer subsidiair:

12. [verweerder] te veroordelen in de kosten van de procedure.

2.2

[verzoeker] legt het volgende aan zijn verzoeken ten grondslag. Hij is geboren op [geboortedatum] 1964 en is op 1 juli 2009 in de functie van Hoofd technische dienst in dienst getreden bij [verweerder] tegen een salaris van laatstelijk € 9.225,90 bruto per maand exclusief emolumenten. Op zijn arbeidsovereenkomst is de CAO voor de Pluimveeverwerkende industrie van toepassing. [verweerder] houdt zich bezig met het slachten van pluimvee en de groothandel in en de export van pluimvee en pluimveeproducten. In 2010 hebben partijen een tweede overeenkomst gesloten, een samenwerkingsovereenkomst, met het oog op de ontwikkeling van een nieuwe machine voor het bedwelmen van het door [verweerder] halal te slachten pluimvee, de zogenaamde kopverdover. In verband daarmee is [verzoeker] , zoals bij [verweerder] bekend, in 2010 onder de naam [(voorheen) eenmanszaak verzoeker] (hierna te noemen: [(voorheen) eenmanszaak verzoeker] ) gestart met een eenmanszaak, welke actief is op het gebied van onder meer het ontwikkelen van machines voor de pluimveeverwerkende industrie. Nadat de kopverdover was ontwikkeld, hebben partijen afgesproken dat [verzoeker] in het kader van de samenwerkingsovereenkomst ging zorgen voor het vermarkten van de kopverdover. Daarnaast hield hij zich bezig met het verrichten van andere werkzaamheden, zoals onder meer de optimalisatie van een door [verweerder] te gebruiken slachtmes, het in opdracht van [verweerder] reviseren van een bedwelmingsmachine bij NR Cooling/ AF Installation en het bouwen van de voetzoolschraper. De afspraken over het vermarkten van de kopverdover blijken uit de Overeenkomst betreffende geheimhouding en allocatie van rechten (productie 15 bij het verzoekschrift). Tot de ondertekening van deze overeenkomst, waaraan [verzoeker] uitvoering heeft gegeven, is het niet gekomen. De samenwerkingsafspraken blijken verder uit de niet voor akkoord ondertekende brief uit 2017 (productie 16 bij het verzoekschrift), waarin sprake is van onder meer het beëindigen van het dienstverband tussen partijen en de verdeling van de met de verkoop van de kopverdovers te realiseren marge tussen [verzoeker] (50%) en [verweerder] (50%). Voor zover [verweerder] zich op het standpunt stelt dat zij niet bekend is met de samenwerkingsovereenkomst, is dit onjuist. [verzoeker] heeft over de door hem ondernomen activiteiten steeds open en transparant met [verweerder] gecommuniceerd. [verweerder] heeft [verzoeker] op 4 januari 2024 ten onrechte op staande voet ontslagen omdat hij vanuit [(voorheen) eenmanszaak verzoeker] B.V. (hierna te noemen: [(voorheen) eenmanszaak verzoeker] B.V.) de vennootschap waarin [verzoeker] zijn in 2010 opgerichte eenmanszaak op 10 januari 2019 heeft ingebracht, achter de rug van [verweerder] om aan een derde een kopverdover en andere machines heeft verkocht. [verweerder] wist sinds 2010 dat [verzoeker] – vanuit [(voorheen) eenmanszaak verzoeker] en [(voorheen) eenmanszaak verzoeker] B.V. – machines verkocht, niet alleen aan derden, maar ook aan [verweerder] zelf. De reden waarom [verweerder] [verzoeker] heeft ontslagen houdt verband met alleen de samenwerkingsovereenkomst tussen partijen. Die reden kan zij niet ten grondslag leggen aan de opzegging van het dienstverband tussen partijen. Voor zover dit anders zou zijn, voert [verzoeker] verder het volgende aan. [verweerder] is vanaf 14 december 2023 bekend met de verkoop van de kopverkoper. Zij beschikte per die datum over de factuur d.d. 2 augustus 2023 waaruit die verkoop blijkt. Nu [verweerder] [verzoeker] pas op 4 januari 2024 op staande voet heeft ontslagen, is het ontslag niet onverwijld gegeven. Aan het ontslag ligt, zoals uit het vorenstaande blijkt, geen dringende reden ten grondslag. Door de kopverdover te verkopen, heeft [verzoeker] uitvoering gegeven aan de afspraken die partijen daarover maakten. Van belang is verder het volgende. [verweerder] heeft het [verzoeker] toekomende salaris vanaf april 2023 niet meer betaald omdat er ten laste van [verzoeker] beslagleggingen werden aangekondigd. NR Cooling, partner bij het vermarkten van de kopverdover, is daartoe in juli 2023 overgegaan. Onduidelijk is waarom [verweerder] reeds vanaf april 2023 geen salaris meer heeft betaald. Het niet onder het beslag vallende deel van het [verzoeker] toekomende salaris over de periode vanaf april 2023 heeft [verweerder] alsnog aan hem betaald op 5 december 2023. Dat is aanzienlijk te laat, zodat [verzoeker] in verband hiermee aanspraak heeft op de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW . Het gaat hierbij om een bedrag van in het totaal € 30.999,02 bruto. Nu het ontslag op staande voet is te vernietigen, kan [verzoeker] verder aanspraak maken op de door hem verzochte vergoedingen. Hetgeen hij daarover heeft aangevoerd komt voor zover nodig hierna aan de orde. Tenslotte heeft [verzoeker] nog aangevoerd dat [verweerder] hem inderdaad een auto ter beschikking heeft gesteld en voorts, dat hij bereid is om deze bij haar in te leveren.

2.3

[verweerder] verzoekt om de afwijzing van de verzoeken van [verzoeker] , met veroordeling van hem, bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad, in de kosten van de procedure. Daartoe voert zij het volgende aan. Zij exploiteert een halal (pluimvee)slachterij. [verzoeker] is op 1 juli 2009 in de functie van Technisch Medewerker bij haar in dienst getreden. Kort na zijn indiensttreding hebben partijen afgesproken dat [verzoeker] zich enkel nog zou richten op de ontwikkeling van een kopverdover (een alternatieve halal slachtmachine), zodat [verweerder] deze in gebruik zou kunnen nemen en deze zou kunnen verkopen aan derden. [verzoeker] had verder te zorgen voor de vergunning voor de kopverdover van de NVWA en moest de contacten onderhouden met de stakeholders, waaronder de NVWA. Omdat [verweerder] zich niet bezig hield en houdt met de ontwikkeling en verkoop van machines en niet als zodanig bekend wil staan in de markt, is afgesproken dat de ontwikkeling van de kopverdover niet zou plaatsvinden op naam van [verweerder] , maar onder naam van [verzoeker] . Hiertoe heeft hij, zoals [verweerder] wist, op 13 januari 2010 de eenmanszaak [(voorheen) eenmanszaak verzoeker] in het Handelsregister doen inschrijven. Afgesproken is verder dat de kosten die verbonden waren aan het ontwikkelen en het vermarkten van de kopverdover voor rekening waren van [verweerder] . Daar stond tegenover dat toekomstige inkomsten uit de verkopen van de kopverdover zouden toekomen aan [verweerder] . [verzoeker] werkte op afstand aan de ontwikkeling van de kopverdover. Bij [verweerder] op de werkvloer was hij vanaf 2010 niet meer aanwezig. In het begin heeft [verzoeker] voortvarend aan de kopverdover gewerkt. Hij maakt het ontwerp, vervaardigde de benodigde tekeningen en voor de realisatie van het ontwerp werd een derde ingeschakeld. [verweerder] had verder intensief contact met de betrokken stakeholders, maar helaas bleef de goedkeuring voor de kopverdover van de NVWA uit. Naarmate de tijd vorderde vernam [verweerder] , met name vanaf 2017, steeds minder van [verzoeker] . [verweerder] had inmiddels een vermogen aan de ontwikkeling van de kopverdover uitgegeven (berekend per heden in het totaal een bedrag ad circa 3 miljoen euro, inclusief het aan [verzoeker] betaalde salaris) en de resultaten bleven uit. In 2017 hebben partijen gesproken over de beëindiging van het dienstverband. [verzoeker] liet weten nog steeds vertrouwen te hebben in de kopverdover. [verweerder] stelde hem daarom voor dat hij na het einde van zijn dienstverband verder mocht werken aan de ontwikkeling en vermarkting van de kopverdover, met het recht om bij de verkoop van de kopverdovers mee te delen in de winst ( [verweerder] 50%, [verzoeker] 50%). Dit voorstel blijkt uit het document dat [verzoeker] als productie 16 aan het verzoekschrift heeft gehecht. [verzoeker] heeft dit voorstel niet willen accepteren. Besloten is vervolgens om de kopverdover nog een kans te geven en daaraan verder te werken. In 2018 hebben zich wat betreft de kopverdover nog enige ontwikkelingen voorgedaan, maar nadien werd weinig anders van [verzoeker] vernomen dan dat hij nog druk bezig was met de kopverdover. In 2022 heeft hij in opdracht van [verweerder] nog gewerkt aan een slachtmes voor de kopverdover. De daarvoor benodigde materialen heeft [verweerder] gefinancierd, maar het slachtmes is tot op heden niet opgeleverd. Vanwege de uitblijvende resultaten heeft [verweerder] in maart 2023 aan [verzoeker] gevraagd om weer bij haar op de werkvloer te komen werken in zijn oorspronkelijke functie. [verzoeker] is op 17 april 2023 bij haar verschenen, maar weigerde de hem opgedragen werkzaamheden te verrichten. Hij is snel na aankomst weer vertrokken. Bij brief d.d. 17 april 2023 heeft [verweerder] hem tevergeefs gesommeerd om op 18 april 2023 te komen werken. In dezelfde periode is het [verweerder] gebleken dat [verzoeker] de eenmanszaak [(voorheen) eenmanszaak verzoeker] had omgezet in [(voorheen) eenmanszaak verzoeker] B.V. Omdat [verzoeker] liet weten dat hij onverminderd bezig was met de kopverdover, heeft [verweerder] hem gevraagd om een overzicht van zijn activiteiten. Op 23 april 2023 heeft hij summiere informatie gegeven over zijn activiteiten in de periode 2011-2018. Over zijn activiteiten in de jaren daarna heeft hij, ondanks herhaalde verzoeken, geen informatie gegeven. Op 25 mei 2023 hebben partijen met elkaar gesproken. [verzoeker] liet toen weten dat hij interessante leads had voor de verkoop van de kopverdover. Het was volgens hem geen verloren project. [verweerder] heeft zich door hem laten ompraten en heeft [verzoeker] een laatste kans gegeven om van de kopverdover een succes te maken. Afgesproken werd verder dat [verzoeker] wekelijks een schriftelijke update aan [verweerder] moest sturen van de door hem ondernomen activiteiten. [verzoeker] heeft deze updates gegeven, tot hij zich op 24 juli 2023 ziek heeft gemeld. Daarvoor, op 21 maart 2023, heeft de Belastingdienst ten laste van [verzoeker] onder [verweerder] voor een bedrag ad € 55.000,= loonbeslag gelegd voor een schuld uit hoofde van inkomstenbelasting en premies volksverzekeringen over de periode 2017-2021. Achteraf beschouwd had dit [verweerder] tot de conclusie moeten leiden dat [verzoeker] naast zijn door [verweerder] betaalde salaris ook andere inkomsten had. Na de beslaglegging heeft [verzoeker] verzocht om zijn salaris te betalen op een BUNQ-bankrekening ten name van [rekeninghouder] . [verweerder] heeft gevraagd om dit toe te lichten, zodat zij zeker was dat zij aan haar bevrijdend kon betalen. In afwachting van die toelichting heeft zij het salaris niet aan [verzoeker] betaald. Ondanks reminders heeft het tot 29 november 2023 geduurd voordat [verzoeker] de gevraagde informatie gaf en voor de betaling op de BUNQ-bankrekening een machtiging verschafte. Vervolgens heeft [verweerder] het achterstallige salaris op 5 december 2023 aan [verzoeker] betaald. Hetgeen zij op grond van de beslagleggingen aan de schuldeisers van [verzoeker] had te betalen, heeft [verweerder] steeds tijdig betaald. Half december 2023 kreeg [verweerder] een factuur d.d. 2 augustus 2023 onder ogen waaruit bleek dat [(voorheen) eenmanszaak verzoeker] B.V. aan AF Installation voor een bedrag ad € 545.223,88 een kopverdover had verkocht. Over die verkoop had [verzoeker] haar geen informatie gegeven. In de updates die [verzoeker] aan [verweerder] heeft gegeven is deze verkoop niet genoemd. Gebleken is toen verder dat [verzoeker] ( [(voorheen) eenmanszaak verzoeker] ) in 2019 een Paw Harvester System aan een derde had verkocht voor bedragen ad € 278.170,= en € 8.380,=. Bij e-mailbericht d.d. 14 december 2023 heeft de gemachtigde van [verweerder] [verzoeker] met deze feiten geconfronteerd. Hij liet hem weten dat deze feiten voor [verweerder] onacceptabel waren. [verweerder] heeft in goed vertrouwen veel geld geïnvesteerd in de ontwikkeling van de kopverdover en [verzoeker] ging er achter haar rug om met de winst vandoor, reden waarom zij [verzoeker] liet weten voornemens te zijn om hem op staande voet te ontslaan. Alvorens daartoe over te gaan heeft zij hem, in het kader van hoor en wederhoor, in de gelegenheid gesteld om uiterlijk op 18 december 2023 openheid van zaken te geven over de door hem ondernomen (verkoop)activiteiten. Op die datum liet [verzoeker] aan [verweerder] weten dat hij voor een gedegen reactie meer tijd nodig had. [verweerder] heeft de door haar gestelde termijn daarom verlengd tot 20 december 2023. Op 21 december 2023 liet [verzoeker] schriftelijk weten dat hij met instemming van [verweerder] een eigen onderneming dreef en voorts, dat afgesproken was dat hij 50% van de door hem behaalde winst had af te dragen aan [verweerder] . Hij deed zijn reactie vergezeld gaan van twee facturen d.d. 5 augustus 2020 en 3 november 2014. Deze facturen zagen op de kosten van een camera die [verzoeker] op verzoek van [verweerder] had gemaakt. Op 21 december 2023 heeft de gemachtigde van [verweerder] [verzoeker] gevraagd om haar de overeenkomst toe te zenden waaruit bleek dat hij recht had op de helft van de winst. Die overeenkomst heeft hij niet geproduceerd. Wel zond hij aan [verweerder] toe een concept geheimhoudingsovereenkomst, waaruit de door hem gestelde afspraak niet blijkt, en vroeg hij haar om de toezending van de factuur d.d. 2 augustus 2023 aan AF Installation , omdat hij daarover niet zou beschikken. Die factuur is hem op 28 december 2023 toegezonden met de mededeling dat hij tot uiterlijk 2 januari 2024 de tijd had om daarop te reageren. Die reactie is niet gekomen, waarna [verweerder] [verzoeker] op 4 januari 2024 op staande voet heeft ontslagen op de grond dat hij achter de rug van [verweerder] om diverse machines aan derden heeft verkocht, waaronder de kopverdover aan AF Installation , en hij, ofschoon het op zijn weg had gelegen om dat te doen, haar daarover niet had geïnformeerd. [verweerder] heeft geen vertrouwen meer in [verzoeker] . [verzoeker] voert feitelijk aan dat zijn arbeidsovereenkomst in 2010 van kleur is verschoten naar een overeenkomst van opdracht. [verweerder] is bereid om hem daarin te volgen. Dit brengt met zich mee dat er voor de verzoeken van [verzoeker] geen grondslag is, zodat deze zijn af te wijzen. Er is immers geen sprake meer van een arbeidsovereenkomst. Hetgeen [verweerder] met betrekking tot de verzoeken van [verzoeker] heeft aangevoerd voor het geval er wel sprake zou zijn van een arbeidsovereenkomst, komt voor zover nodig hierna aan de orde.

2.4

[verweerder] verzoekt, bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad:

1. [verzoeker] te gebieden om de hem door [verweerder] ter beschikking gestelde auto van de zaak met onmiddellijke ingang in schone staat met bijbehorende toebehoren te retourneren, op straffe van een dwangsom ad € 5.000,= per dag dat hij hiermee in gebreke blijft;

2. voor het geval de arbeidsovereenkomst tussen partijen niet is geëindigd, de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst te ontbinden, primair op basis van verwijtbaar handelen of nalaten, subsidiair op basis van een verstoorde arbeidsverhouding, meer subsidiair op basis van de zgn. cumulatiegrond, zonder aan [verzoeker] enigerlei (aanvullende) vergoeding toe te kennen;

3. [verzoeker] te veroordelen in de kosten van de procedure.

2.5

[verweerder] legt aan haar verzoeken ten grondslag hetgeen hiervoor is vermeld. [verzoeker] verweert zich tegen deze verzoeken met hetgeen hiervoor is vermeld. Hetgeen partijen naar aanleiding van de verzoeken van [verweerder] overigens hebben aangevoerd komt voor zover nodig hierna aan de orde.

2.6

De kantonrechter overweegt het volgende.

2.7

Op grond van hetgeen partijen hebben aangevoerd en de in het geding gebrachte producties staat het volgende vast. [verzoeker] , geboren op [geboortedatum] 1964, is op 1 juli 2009 in de functie van Technisch Medewerker voor onbepaalde tijd in dienst getreden bij [verweerder] tegen een salaris van laatstelijk € 9.225,90 bruto per maand exclusief emolumenten. Op grond van deze overeenkomst, waarop de CAO voor de Pluimveeverwerkende industrie van toepassing is, heeft [verweerder] aan [verzoeker] een auto van de zaak ter beschikking gesteld. [verweerder] exploiteert (onder meer) een halal (pluimvee)slachterij. In of omstreeks 2010 hebben partijen afgesproken dat [verzoeker] alleen nog zou werken aan de ontwikkeling van een door de NVWA te vergunnen kopverdover (een alternatieve halal slachtmachine), zodat [verweerder] deze in gebruik zou kunnen nemen en zou kunnen verkopen aan derden. De daaraan verbonden kosten waren volgens [verweerder] voor haar rekening. Het is niet gebleken dat dit anders is, zodat dit als vaststaan is aan te nemen. Uit het als productie 30 aan het verweerschrift gehechte overzicht blijkt dat [verweerder] , exclusief het aan [verzoeker] betaalde salaris, circa 1 miljoen euro in de ontwikkeling van de kopverdover heeft geïnvesteerd. [verzoeker] heeft de juistheid van dit overzicht niet bestreden. Feiten en omstandigheden die tot het oordeel kunnen leiden dat juist is – de door [verweerder] betwiste – stelling van [verzoeker] , dat partijen voor de ontwikkeling van de kopverdover een samenwerkingsovereenkomst hebben gesloten, zijn niet voldoende gesteld of anderszins gebleken. Uit de in het geding gebrachte producties blijkt de juistheid van die stelling niet. Meer in het bijzonder blijkt dit niet uit de documenten die als de producties 15 en 16 aan het verzoekschrift zijn gehecht. Als vaststaand wordt daarom aangenomen dat [verweerder] de opdracht om de kopverdover te ontwikkelen en te vermarkten aan [verzoeker] heeft gegeven in het kader van de arbeidsovereenkomst tussen partijen. Het feit dat, zoals volgt uit de stellingen van partijen, [verweerder] gedurende een reeks van jaren, vanaf omstreeks 2010, jegens [verzoeker] niet haar instructiebevoegdheid heeft uitgeoefend, leidt, mede gelet op de aard van de opdracht en de daarvoor benodigde kennis, waarover [verweerder] zelf kennelijk niet beschikte, niet tot een ander oordeel. Uit het enkele feit dat [verweerder] die bevoegdheid gedurende lange tijd niet heeft uitgeoefend, kan niet worden afgeleid dat zij deze heeft prijs gegeven. Zij is haar instructiebevoegdheid, nadat zij in 2023 (opnieuw) tot de conclusie was gekomen dat de ontwikkeling en/of het vermarkten van de kopverdover niet succesvol was, terecht wel weer gaan uitoefenen, zoals (onder meer) blijkt uit de bij het verweerschrift in het geding gebrachte producties 4 (de sommatie aan [verzoeker] d.d. 17 april 2023 om op 18 april 2023 bij haar op de werkvloer te komen werken), 7 (de opdracht aan [verzoeker] om een overzicht te geven van de werkzaamheden die hij de afgelopen 5 jaren had gedaan) en 9 (de opdracht aan [verweerder] om op 11 mei 2023 bij [verweerder] op kantoor uitleg te komen geven over zijn activiteiten). Uit het feit dat [verzoeker] onder de naam [(voorheen) eenmanszaak verzoeker] aan de ontwikkeling van de kopverdover is gaan werken, kan evenmin op ondubbelzinnige wijze worden afgeleid dat partijen hebben beoogd om de door hen gesloten arbeidsovereenkomst te wijzigen in een overeenkomst van opdracht en/of dat zij naast hun arbeidsovereenkomst een overeenkomst van opdracht hebben gesloten. Als verklaring heeft [verweerder] daarvoor immers gegeven dat zij niet wilde dat naar buiten blijkt dat zij werkt aan de ontwikkeling van (een) machine(s) voor de pluimveeverwerkende industrie. Het feit dat [verweerder] in haar verweerschrift (paragraaf 59) heeft doen aanvoeren: Exportslachterij [verweerder] wil [verzoeker] volgen in zijn standpunt dat de samenwerking tussen partijen moet worden gekwalificeerd als een overeenkomst van opdracht, kan evenmin tot het oordeel leiden dat uit is te gaan van een, zoals zij stelt, overeenkomst van opdracht, niet alleen omdat dit duidelijk pour le besoin de la cause naar voren is gebracht (om te kunnen concluderen dat alle op de arbeidsovereenkomst gebaseerde verzoeken zijn af te wijzen omdat er geen arbeidsovereenkomst is), maar ook omdat [verzoeker] geen overeenkomst van opdracht heeft gesteld, maar een samenwerkingsovereenkomst. Dat [verweerder] niet serieus kan menen dat tussen haar en [verzoeker] sprake is van een overeenkomst van opdracht, blijkt uit het feit dat zij niet alleen in haar ontslagbrief d.d. 4 januari 2024 is uitgegaan van het bestaan van een arbeidsovereenkomst, maar ook uit het feit dat zij aan haar tegenverzoeken het bestaan van die overeenkomst ten grondslag heeft gelegd. Op grond van de door haar gestelde feiten kan overigens ook niet worden vastgesteld dat sprake is van een overeenkomst van opdracht. [verweerder] heeft aangevoerd dat zij als enige aanspraak heeft op de met de kopverdover te realiseren verkoopopbrengsten. Dit is, nu [verzoeker] op grond van de arbeidsovereenkomst tot taak had om de kopverdover te ontwikkelen, aannemelijk (artikel 12 lid 1 Rijksoctrooiwet 1995 ). Voor de stelling van [verzoeker] , dat hij met [verweerder] is overeengekomen dat hij aanspraak heeft op helft van de verkoopopbrengsten, is geen steun te vinden in de door partijen het geding gebrachte stukken. Daaruit (productie 16 bij het verzoekschrift) blijkt slechts dat partijen in 2017, toen zij spraken over de beëindiging van het dienstverband van [verzoeker] , hebben gesproken over een eventuele verdeling van de opbrengst bij helfte, indien [verzoeker] na de beëindiging van zijn dienstverband zou verder werken aan de kopverdover. Tot de beëindiging van het dienstverband is het in 2017 echter niet gekomen. [verweerder] heeft onbetwist gesteld dat [verzoeker] , zoals ook blijkt uit de als productie 24 aan het verweerschrift gehechte factuur d.d. 2 augustus 2023 van [(voorheen) eenmanszaak verzoeker] B.V., in welke vennootschap [verzoeker] zijn eenmanszaak heeft ingebracht, kennelijk zonder [verweerder] daarover te informeren, voor een bedrag ad € 545.223,88 inclusief btw een kopverdover heeft verkocht aan AF Installation Services te Numansdorp. Vast staat verder dat [verzoeker] ( [(voorheen) eenmanszaak verzoeker] ) ook in 2019 voor bedragen ad € 278.170,= en € 8.380,=, zoals [verzoeker] niet heeft betwist en blijkt uit de als productie 15 aan het verweerschrift gehechte facturen, andere machines heeft verkocht, te weten aan Grupo UVESA – Zona Norte. Het is, ondanks de verzoeken van [verweerder] om informatie (de producties 7 en 9 bij het verweerschrift), niet gebleken dat [verzoeker] met [verweerder] over deze transacties heeft gecommuniceerd, noch dat hij de daarmee behaalde opbrengsten aan [verweerder] heeft afgedragen. Vast staat dat [verweerder] de zojuist genoemde facturen op of omstreeks 14 december 2023 onder ogen heeft gekregen. Bij e-mailbericht van haar gemachtigde d.d. 14 december 2023 heeft [verweerder] [verzoeker] te kennen gegeven dat zij voornemens was om hem, nu hij de zojuist genoemde transacties achter rug van [verweerder] had gedaan, op staande voet te ontslaan. Alvorens daartoe over te gaan heeft zij hem bij hetzelfde e-mailbericht, in het kader van hoor en wederhoor, in de gelegenheid gesteld om haar uiterlijk op 18 december 2023 voor zijn gedrag een verklaring te geven. Uit de in het geding gebrachte e-mailcorrespondentie blijkt dat [verzoeker] hiervoor bij herhaling uitstel heeft gevraagd en heeft gekregen, laatstelijk tot en met 2 januari 2024, en dat hij daarvoor ook op laatstgenoemde datum geen plausibele verklaring heeft gegeven, waarna [verweerder] hem op 4 januari 2024 op staande voet heeft ontslagen. In de ontslagbrief d.d. 4 januari 2023 (bedoeld moet zijn: 4 januari 2024) is onder meer het volgende geschreven: Tot grote verbazing van cliënte heeft zij moeten constateren dat uw cliënt, nota bene tijdens zijn ziekmelding bij cliënte, achter de rug van cliënte om een kopverdover heeft verkocht aan een derde partij voor een bedrag van maar liefst € 450.598,25 excl. BTW blijkens een factuur gedateerd op 2 augustus 2023. (…) Ook na 2 augustus 2023 heeft uw cliënt cliënte niet geïnformeerd over deze verkoop. (…) Dit is volstrekt onacceptabel. (…) Alsof dat niet genoeg is, heeft cliënte tevens kennisgenomen van andere door uw cliënt gestuurde facturen vanuit [(voorheen) eenmanszaak verzoeker] van verkoop van andere machines. (…) Bovenstaande handelwijze van uw cliënt is volstrekt onacceptabel en ontoelaatbaar. Hij is elk vertrouwen van cliënte onwaardig geworden. (…) Als gevolg van het bovenstaande wordt uw cliënt hierbij op staande voet ontslagen. Zijn dienstverband eindigt als gevolg met onmiddellijke ingang.

2.8

Op grond van artikel 7:677 lid 1 BW is ieder der partijen bevoegd de arbeidsovereenkomst onverwijld op te zeggen om een dringende reden, onder onverwijlde mededeling van die reden aan de wederpartij. Ingevolge artikel 7:678 lid 1 BW worden voor de werkgever als dringende redenen beschouwd zodanige daden, eigenschappen of gedragingen van de werknemer, die ten gevolge hebben dat van de werkgever redelijkerwijze niet gevergd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Voor de beoordeling of er sprake is van een dringende reden dient gelet te worden op alle feiten en omstandigheden van het geval, waaronder de aard en ernst van de als zodanig aangemerkte gedraging, de wijze waarop in het verleden is gefunctioneerd, evenals de persoonlijke omstandigheden van de werknemer, zoals leeftijd en de gevolgen die een ontslag op staande voet voor de werknemer heeft. Ook indien de gevolgen ingrijpend zijn, kan een afweging van de persoonlijke omstandigheden tegen de aard en ernst van de dringende reden tot de slotsom leiden dat een onmiddellijke beëindiging van de arbeidsovereenkomst gerechtvaardigd is.

2.9

In het e-mailbericht d.d. 14 december 2023 heeft de gemachtigde van [verweerder] in duidelijk bewoordingen aan [verzoeker] te kennen gegeven dat [verweerder] voornemens was om hem, op de gronden die nadien in de ontslagbrief zijn vermeld, op staande voet te ontslaan indien hij voor de in het e-mailbericht d.d. 14 december 2023 en de nadien in de ontslagbrief vermelde feiten, in het kader van hoor en wederhoor, niet uiterlijk op 18 december 2023 een bevredigende verklaring zou geven. Vast staat dat [verzoeker] voor het geven van die verklaring vervolgens bij herhaling uitstel heeft gevraagd en heeft gekregen, laatstelijk tot en met 2 januari 2024. Het feit dat er daardoor tussen de datum, waarop de aan het ontslag ten grondslag gelegde feiten aan [verweerder] bekend zijn geworden, en de datum waarop het ontslag heeft plaatsgevonden, ruim drie weken zijn gelegen, leidt in de gegeven omstandigheden niet tot het oordeel dat het ontslag niet onverwijld is gegeven. [verweerder] wist vanaf 14 december 2023 waaraan hij toe was indien hij geen bevredigende verklaring zou geven voor de door [verweerder] genoemde feiten. De uitstellen die hem daarvoor op zijn verzoek zijn verleend, omdat hij meer tijd nodig zei te hebben, waren in zijn belang. Het is niet dat hij door deze gang van zaken op enigerlei wijze is benadeeld.

2.10

Vast staat dat [verweerder] [verzoeker] in 2023 bij herhaling heeft verzocht om haar te laten weten welke activiteiten hij in haar dienst heeft ondernomen. Die verzoeken waren redelijk en [verzoeker] heeft daaraan behoren te voldoen. Vast staat dat hij dat slechts ten dele heeft gedaan en meer in het bijzonder geen informatie heeft gegeven over de verkoop van de kopverdover, in of omstreeks augustus 2023, en de verkoop van de machines in 2019. Door haar daarover ten tijde van het sluiten van de koopovereenkomsten geen informatie te verschaffen, is [verzoeker] ernstig tekort geschoten in zijn verplichtingen uit de arbeidsovereenkomst. Nadat hij hierop is aangesproken heeft hij hier bovendien in volhard. Hij heeft [verweerder] tot op heden geen enkele informatie gegeven over de winst die hij met de verkoop van de machines heeft gerealiseerd en heeft niets doorbetaald aan [verweerder] . Daarmee heeft hij, zoals [verweerder] hem verwijt, achter haar rug om gehandeld. Dit is niet anders uit te leggen dan dat hij de haar toekomende informatie en verkoopopbrengsten desbewust heeft onthouden. [verzoeker] heeft daarmee ernstig verwijtbaar gehandeld en is het vertrouwen van [verweerder] onwaardig geworden. Zij heeft hem op 4 januari 2024 terecht ontslag op staande voet gegeven. Het feit dat dit voor [verzoeker] ingrijpende gevolgen heeft of kan hebben, leidt niet tot een ander oordeel. De in rechtsoverweging 2.1.1–3 genoemde verzoeken van [verzoeker] worden daarom afgewezen.

2.11

De transitievergoeding is niet verschuldigd indien het eindigen van het dienstverband het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werknemer (artikel 7:673 lid 7 sub c BW ). Die situatie is ten deze aan de orde. Feiten en omstandigheden die tot het oordeel moeten leiden dat hem de transitievergoeding op redelijkheidsgronden toch is toe te kennen (artikel 7:673 lid 8 BW), zijn niet (voldoende) gebleken. Het in rechtsoverweging 2.1.4 genoemde verzoek wordt derhalve afgewezen. Nu het ontslag rechtsgeldig is gegeven, komt ook het in rechtsoverweging 2.1.5 genoemde verzoek niet voor toewijzing in aanmerking. Op dezelfde grond komt ook het in rechtsoverweging 2.1.6 niet voor toewijzing in aanmerking.

2.12

Het in rechtsoverweging 2.1.7 genoemde verzoek van [verzoeker] om [verweerder] te veroordelen om aan hem de eindafrekening van het dienstverband te overhandigen en op basis daarvan met hem af te rekenen, zal worden toegewezen op de wijze zoals hierna wordt vermeld, nu uit de reactie die [verweerder] op dit verzoek heeft gegeven is af te leiden dat zij die eindafrekening nog niet aan hem heeft gegeven.

2.13

[verweerder] heeft aangevoerd dat zij in de periode vanaf april – november 2023 steeds alle werkgeversafdrachten over het salaris van [verzoeker] heeft voldaan en voorts heeft gezorgd voor de afdrachten aan degenen die ten laste van [verzoeker] loonbeslag onder haar hadden gelegd, zodat zij in die periode alleen onder zich heeft gehouden de resterende nettobetaling aan [verzoeker] ten bedrage van in het totaal € 12.259,10. Zij heeft verder aangevoerd dat zij de hem in die periode te betalen bedragen heeft ingehouden omdat [verzoeker] haar heeft laten weten dat hij zijn salaris wilde ontvangen op een bankrekening die op naam stond van een derde, dat zij hem om informatie heeft gevraagd waaruit kon blijken dat zij door overmaking naar die bankrekening bevrijdend kon betalen en dat zij die informatie, ondanks een of meer rapellen, pas op 29 november 2023 heeft ontvangen, waarna zij het achterstallig salaris op 5 december 2023 aan [verzoeker] heeft betaald. [verzoeker] heeft deze feiten niet (voldoende) betwist, zodat zij vast staan. Naar het oordeel van de kantonrechter is op grond van deze feiten te oordelen dat [verweerder] de betaling van het [verzoeker] toekomende deel van zijn vordering heeft mogen opschorten tot duidelijk was dat zij het loon bevrijdend kon betalen op het door [verzoeker] genoemde, niet op zijn naam staande bankrekeningnummer. Dit brengt met zich mee dat het in rechtsoverweging 2.1.8 genoemde verzoek niet kan worden toegewezen.

2.14

Uit het vorenstaande vloeit voort dat ook de in rechtsoverweging 2.1.9-11 genoemde verzoeken niet kunnen worden toegewezen.

2.15

Uit het vorenstaande vloeit verder voort dat het verzoek van [verzoeker] ex artikel 223 Rv niet kan worden toegewezen.

2.16

[verzoeker] heeft niet betwist dat hij ten tijde van de mondelinge behandeling van deze zaak nog onder zich had de hem door [verweerder] ter beschikking gestelde auto van de zaak en dat hij deze aan haar heeft terug te geven. Voor het geval het hij dat tot op heden nog niet heeft gedaan, wordt het in rechtsoverweging 2.4.1 genoemde verzoek van [verweerder] op na te melden wijze toegewezen.

2.17

Nu de arbeidsovereenkomst tussen partijen is geëindigd, kan het in rechtsoverweging 2.4.2 genoemde verzoek van [verweerder] buiten behandeling blijven.

2.18

[verzoeker] is de partij die in het ongelijk wordt gesteld in de procedure die hij aanhangig heeft gemaakt. Hij wordt daarom veroordeeld in de kosten van die procedure. Aangezien hij ook in het ongelijk wordt gesteld in de procedure die [verweerder] tegen hem aanhangig heeft gemaakt, wordt hij eveneens veroordeeld in de kosten van die procedure.

3 Beslissing

De kantonrechter:

In de zaak van [verzoeker] tegen [verweerder] :

veroordeelt [verweerder] om binnen drie weken na de betekening van deze beschikking aan [verzoeker] te doen toekomen een deugdelijke eindafrekening van het dienstverband zoals dat tussen partijen heeft bestaan en om hem, indien daaruit blijkt dat zij nog iets aan hem heeft te betalen, dat binnen 14 dagen nadien te doen;

veroordeelt [verweerder] in de kosten van de procedure, welke kosten aan de zijde van [verweerder] tot op heden worden vastgesteld op een bedrag ad € 1.086,= voor salaris gemachtigde;

verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;

wijst af hetgeen meer of anders is verzocht;

In de zaak van [verweerder] tegen [verzoeker] :

veroordeelt [verzoeker] om de hem door [verweerder] ter beschikking gestelde auto van de zaak binnen een week na de betekening van deze beschikking op de overeengekomen wijze aan [verweerder] te retourneren, op straffe van dwangsom ad € 250,= per dag met een maximum ad € 10.000,=;

veroordeelt [verzoeker] in de kosten van de procedure, welke kosten aan de zijde van [verweerder] tot op heden worden vastgesteld op een bedrag ad € 543,= voor salaris gemachtigde;

verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;

wijst af hetgeen meer of anders is verzocht.

Deze beschikking is gegeven door kantonrechter mr. M. Nijenhuis en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 8 mei 2024.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature