Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

ongegrond, Dublin Frankrijk, Belang van het kind.

Uitspraak



RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem

Bestuursrecht

zaaknummers: NL24.30860 en NL 24.30862

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 augustus 2024 in de zaken tussen

[eiser] , v-nummer: [nummer 1]

en

[eiseres] , v-nummer [nummer 2]

mede namens hun minderjarige kinderen

[kind 1] , v-nummer [nummer 3]

[kind 2] , v-nummer [nummer 4]

[kind 3] , v-nummer: [nummer 5]

hierna te noemen: eisers

(gemachtigde: mr. J.S. Visser),

en

de minister van Asiel en Migratie ,

(gemachtigde: mr. S.F. Franca).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eisers tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister heeft de aanvragen met de bestreden besluiten van 6 augustus 2024 niet in behandeling genomen omdat Frankrijk verantwoordelijk is voor de aanvragen.

1.1.

De rechtbank heeft de beroepen, samen met de verzoeken om een voorlopige voorziening, op 23 augustus 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eisers, de gemachtigde van eisers en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvragen van eisers, omdat Frankrijk verantwoordelijk is voor de asielaanvragen van eisers. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eisers hebben aangevoerd, de beroepsgronden.

3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eisers ongelijk krijgen en het besluit om hun aanvragen niet in behandeling te nemen in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

4. Eisers stellen de Algerijnse nationaliteit te hebben. Ze hebben op 4 april 2024 een asielaanvraag in Nederland ingediend. Uit Eurodac is gebleken dat eisers op 5 januari 2017 en op 25 juni 2018 in Frankrijk verzoeken om internationale bescherming hebt ingediend. Op 9 april 2024 heeft Nederland de autoriteiten van Frankrijk verzocht om eisers terug te nemen. Op 6 juni 2024 zijn de autoriteiten van Frankrijk hiermee akkoord gegaan.

Totstandkoming van het besluit

5. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de minister een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. In dit geval heeft Nederland bij Frankrijk een verzoek om overname gedaan. Frankrijk heeft dit verzoek aanvaard.

Had de minister eisers asielverzoeken in behandeling moeten nemen om de belangen van hun minderjarige kinderen te waarborgen?

6. Eisers betogen dat de belangen van hun minderjarige kinderen in het bestreden besluit worden miskend. Zij voeren hiertoe aan dat de minister in het bestreden besluit niet uitdrukkelijk heeft getoetst aan artikel 6, derde lid, aanhef en onder b van de Dublinverordening. Hierin staat vermeld dat bij het vaststellen van het belang bij minderjarigen in Dublinzaken er rekening moet worden gehouden met het welzijn en sociale ontwikkeling van de minderjarige. De minister dient dit actief, uitdrukkelijk en gemotiveerd te doen. In dit verband verwijzen eisers naar een aantal uitspraken waaruit deze verplichting voor de minister volgt. Eisers hebben drie minderjarige kinderen, waarbij het met name gaat om hun jongste dochter. Zij heeft een ernstige en bijzondere oogafwijking. Het klopt dat zij zowel in Lille als nu in Groningen specialistische behandelingen kreeg en krijgt. Zorgwekkend en onderwerp van actief onderzoek door de minister zou volgens eisers moeten zijn de mondelinge mededeling die eiser in Frankrijk kreeg toen hij het medische dossier van zijn dochter opvroeg. Tegen hem is toen gezegd dat zij misbruik wilden maken van hun dochters medische conditie om een verblijfsstatus te krijgen. Een voor de hand liggende volgende stap na zo’n mededeling is dat aan hun jongste dochter verdere medische behandeling in Frankrijk wordt geweigerd. Dat zou haar belangen schaden. In dat geval is het in haar belang dat ze in Nederland blijft waar de medische behandeling wel gewoon wordt voortgezet. Om die reden moet de minister de asielaanvraag van eisers aan zich trekken op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening.

7. Tussen partijen is niet in geschil dat in het geval van Frankrijk door de minister mag worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel.

7.1.

De rechtbank stelt voorop dat overwegingen in verband met het belang van het kind, zoals neergelegd in artikel 6, eerste lid, van de Dublinverordening niet de verplichting kan scheppen om zelf het asielverzoek te behandelen waarvoor de lidstaat in kwestie niet verantwoordelijk is. De rechtbank verwijst op dit punt naar het arrest van het Hof van Justitie van 23 januari 2019, M.A. Dat neemt niet weg dat artikel 17 van de Dublinverordening een bevoegdheid geeft om onverplicht een asielverzoek in behandeling te nemen. De minister heeft met betrekking tot deze bevoegdheid beleid gemaakt. In paragraaf C2/5 van de Vreemdelingencirculaire 2000 staat dat de minister hiervan terughoudend gebruikmaakt als Nederland daartoe op grond van in de Dublinverordening neergelegde criteria niet verplicht is. Verder staat er, voor zover hier van belang, dat de minister de bevoegdheid in ieder geval gebruikt als “bijzondere, individuele omstandigheden maken dat de overdracht van de vreemdeling aan de voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming verantwoordelijke lidstaat van een onevenredige hardheid getuigt.” In dat kader kan het belang van een betrokken kind relevant zijn en moet de rechter toetsen of verweerder zich bij zijn belangenafweging voldoende rekenschap heeft gegeven van de gestelde belangen van het kind, voor zover aangevoerd. Vanwege de ruime mate van bestuurlijke vrijheid die de minister heeft om deze hardheidsclausule toe te passen, toetst de rechtbank deze beslissing terughoudend.

7.2.

De rechtbank volgt eisers niet in de stelling dat de belangen van hun minderjarige kinderen onvoldoende zijn betrokken bij de besluitvorming. Anders dan in de door eisers aangehaalde uitspraken, is de rechtbank van oordeel dat de minister in de bestreden besluiten binnen de kaders en reikwijdte van de Dublinverordening uitdrukkelijk en gemotiveerd heeft weergegeven dat er rekening is gehouden met het welzijn en de sociale ontwikkeling van de minderjarige kinderen. De minister heeft daarbij in het bijzonder oog gehad voor de medische situatie van de jongste dochter van eisers. De minister stelt zich allereerst terecht op het standpunt dat Frankrijk met het claimakkoord garandeert dat eisers en hun minderjarige kinderen gebruik kunnen maken van alle voorzieningen die in Frankrijk voor Dublin-terugkeerders openstaan. Dit geldt dus ook voor de medische voorzieningen in Frankrijk. Frankrijk heeft dezelfde medische verzorgingsmogelijkheden als Nederland. De minister wordt dan ook gevolgd in zijn standpunt dat verwacht mag worden dat Frankrijk de medische problemen van de jongste dochter van eisers net zo goed kan behandelen als Nederland. De minister overweegt in dit verband dat hun jongste dochter jarenlang in Frankrijk medische zorg heeft ontvangen. Eisers bevestigen dit ook. Zij is door verschillende artsen gezien, een periode opgenomen geweest in het ziekenhuis en zij heeft diverse medische onderzoeken en behandelingen gehad. Daarbij is de rechtbank van oordeel dat de stelling van eisers dat zij - kort gezegd - verwachten dat hun jongste dochter geen medische behandeling meer krijgt omdat hen mondeling is verweten dat zij van haar medische conditie misbruik maken, niet met stukken is onderbouwd en onvoldoende concreet is. De minister was dan ook niet gehouden hier verder onderzoek naar te doen. Ook stelt de minister terecht dat, indien eisers daarvoor toestemming geven, er op grond van artikel 32 van de Dublinverordening een uitwisseling van de medische gegevens kan plaatsvinden tussen Nederland en Frankrijk. De autoriteiten van Frankijk worden dan voor de overdracht over eventuele bijzondere medische behoefte geïnformeerd.

7.3.

Verder wijst de minister in de bestreden besluiten terecht op de omstandigheid dat, ondanks dat eisers jarenlang illegaal in Frankrijk zijn verbleven, de minderjarige kinderen al die tijd onderwijs hebben kunnen volgen in Frankrijk. Daarnaast ontvingen zij drie keer per jaar van de Franse autoriteiten een financiële toelage voor hun kinderen. Ook beroept de minister zich terecht op artikel 20, derde lid, van de Dublinverordening waaruit blijkt dat het in het belang van het minderjarige kind is om bij de ouders te blijven. De asielaanvraag van de kinderen is namelijk onlosmakelijk verbonden met die van de ouders. Tot slot kunnen eisers wanneer er problemen voordoen zich wenden tot de Franse autoriteiten. Niet is gebleken dat de Franse autoriteiten niet kunnen of willen helpen. Naar het oordeel van de rechtbank kan de minister zich dan ook in redelijkheid op het standpunt stellen de aanvragen niet onverplicht aan zich te trekken op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening.

Conclusie en gevolgen

8. De beroepen zijn ongegrond. Dat betekent dat de asielaanvragen van eisers terecht niet in behandeling zijn genomen. Eisers krijgen geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. M.S. de Vries, rechter, in aanwezigheid van mr. R.P.H. Evers, griffier.

De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Zowel de minister als de staatssecretaris worden voor de leesbaarheid in deze uitspraak aangeduid als de minister.

NL24.30861 en NL24.30863.

Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.

Eisers wijzen in dit verband op de volgende jurisprudentie - ABRvS 27 mei 2020 ECLI:NL:RVS:2020:1281, ABRvS 21 december 2020 ECLI:NL:RVS:2020:3044, rechtbank Den Haag 13 mei 2024, ECLI:NL:RBDHA: 2024:7398.

HvJEU23 januari 2019, M.A. e.a. tegen Ierland, ECLI:EU:C:2019:53, punten 70 t/m. 72.

HvJEU23 januari 2019, M.A. e.a. tegen Ierland, ECLI:EU:C:2019:53, punt 87 e.v.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature