Uitspraak
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.27900
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen [eiser] , eiserV-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. V.M. Oliana),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: mr. A.S. van den Anker).
Procesverloop
Bij besluit van 9 juli 2024 (het bestreden besluit) is aan eiser met toepassing van artikel 6, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 ( Vw ) een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep is ook een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Verweerder heeft de maatregel op 19 juli 2024 opgeheven omdat eiser onder de Richtlijn Tijdelijke Bescherming valt.
De rechtbank heeft het beroep op 22 juli 2024 op zitting behandeld. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.
Het oordeel van de rechtbank
Waarover gaat deze uitspraak?
1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank of het opleggen en voortduren van de vrijheidsontnemende maatregel rechtmatig was. De rechtbank is van oordeel dat dat niet het geval is. Het beroep is gegrond. De rechtbank legt hieronder uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen.
Wat betrekt de rechtbank in haar beoordeling?
2. Eiser stelt te zijn geboren op [datum] 1974 en de Oekraïense nationaliteit te hebben. Op 8 juli 2024 is eiser vanuit Rusland via Turkije naar Amsterdam gevlogen. Bij aankomst op Schiphol heeft hij op 9 juli 2024 een verzoek om internationale bescherming gedaan. Aan eiser is dezelfde dag de toegang tot Nederland geweigerd en een vrijheidsontnemende maatregel op grond van artikel 6, derde lid, van de Vw opgelegd.
3. Eiser heeft bij binnenkomst zijn Oekraïense paspoort getoond. Hij heeft daarbij verklaard de Oekraïense en Russische nationaliteit te bezitten. Verweerder heeft op 12 juli 2024 een aanmeldgehoor gehouden en heeft tijdens het aanmeldgehoor aan eiser een antecedentenverklaring overhandigd om in te vullen. Eiser heeft op de antecedentenverklaring aangekruist dat hij ooit is veroordeeld voor het plegen van een strafbaar feit in het buitenland en daarbij de volgende toelichting gegeven: “2002, anderhalf jaar gevangenisstraf, betrokken bij een vechtpartij. Straf uitgezeten.”. Op 19 juli 2024 heeft verweerder een nader gehoor met eiser gehouden.
4. Omdat de maatregel is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. Daarvoor moet de rechtbank beoordelen of de tenuitvoerlegging van de maatregel op enig moment voor de opheffing ervan onrechtmatig is geweest.
Wat is het toetsingskader?
5. De rechtbank stelt vast dat uit de richtsnoeren voor de uitvoering van het Uitvoeringsbesluit van de Richtlijn Tijdelijke Bescherming (de Richtlijn) volgt dat er wordt voorzien in een onmiddellijke tijdelijke bescherming van de in artikel 2, leden 1 en 2, genoemde categorie ën personen. Dit betreft onder andere Oekraïense onderdanen die vóór 24 februari 2022 in Oekraïne verbleven. Eiser behoort tot deze groep. Er is geen aanvraagprocedure voor tijdelijke bescherming of passende bescherming uit hoofde van het nationale recht. Wanneer de betrokkene zich meldt bij de autoriteiten hoeft hij daarom alleen zijn nationaliteit, internationale beschermingsstatus of gelijkwaardige beschermingsstatus, verblijf in Oekraïne of, in voorkomend geval, familieband aan te tonen. Het recht op tijdelijke bescherming gaat onmiddellijk in. Verder volgt uit de richtsnoeren dat een van de doelstellingen van de tijdelijke bescherming is te zorgen voor een snelle afhandeling door de formaliteiten tot een minimum te beperken. Het is geen asielprocedure. Een lidstaat kan echter bepalen dat aan bepaalde vereisten moet worden voldaan, zoals het invullen van een registratieformulier en het overleggen van bewijsstukken. Degenen die voor de bescherming in aanmerking wensen te komen, moeten kunnen aantonen dat zij recht hebben op tijdelijke bescherming of op passende bescherming, door de relevante documenten over te leggen aan de bevoegde autoriteiten in de betrokken lidstaat. Hierbij kan het bijvoorbeeld gaan om bewijsstukken voor de vaststelling van identiteit en verblijf.
5.1
Uit artikel 28, eerste lid, onder b, van de Richtlijn, voor zover hier relevant, volgt dat lidstaten een persoon tijdelijke bescherming kunnen weigeren als de betrokkene ingevolge een definitieve veroordeling voor een bijzonder ernstig misdrijf een gevaar vormt voor de samenleving in de lidstaat van ontvangst.
Heeft het te lang geduurd voordat verweerder heeft geconcludeerd dat eiser onder de Richtlijn Tijdelijke Bescherming valt?
6. Eiser heeft op 9 juli 2024 op Schiphol om internationale bescherming gevraagd en heeft daarbij zijn in 2018 in Oekraïne afgegeven Oekraïense paspoort getoond. Verweerder heeft in het kader van de screening en openbare orde check diezelfde dag eisers personalia door de systemen gehaald en daar kwamen geen resultaten uit naar voren. Vervolgens heeft verweerder op 12 juli 2024 een aanmeldgehoor gehouden en eiser gevraagd een antecedentenverklaring in te vullen, hetgeen eiser diezelfde dag heeft gedaan. Eiser heeft in de antecedentenverklaring vermeld dat hij in 2002 is veroordeeld tot anderhalf jaar gevangenisstraf voor een vechtpartij en dat hij die straf heeft uitgezeten. Naar aanleiding van deze verklaring heeft verweerder besloten een nader gehoor te houden op 19 juli 2024 om door te vragen op deze veroordeling.
6.1
De rechtbank is allereerst van oordeel dat verweerder niet de bevoegdheid toe kwam om naar aanleiding van eisers antecedentenverklaring een nader gehoor te beleggen. Reden is dat op basis van eisers paspoort en het niet voorkomen in de systemen duidelijk was dat eiser in beginsel onder de Richtlijn valt. Alleen als artikel 28 van de Richtlijn zich zou voordoen was er reden om alsnog tijdelijke bescherming te weigeren. Deze uitzondering doet zich hier echter niet voor. Uit eisers verklaring volgt immers dat geen sprake is een “bijzonder ernstig” misdrijf en dat niet gezegd kan worden dat hij een gevaar vormt voor de Nederlandse samenleving. De rechtbank wijst daartoe op de aard van het misdrijf en de hoogte van de gevangenisstraf in combinatie met het feit dat de veroordeling van tweeëntwintig jaar geleden is. Verweerder beschikte niet over andersluidende informatie terwijl eisers personalia al door de systemen waren gehaald. Een nader gehoor was dus niet aan de orde.
6.2
Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat verweerder niet voldoende voortvarend heeft gehandeld. Gelet op het geschetste wettelijk kader en het doel van de Richtlijn om te zorgen voor een snelle afhandeling door de formaliteiten tot een minimum te beperken,
had verweerder bij binnenkomst, dan wel zeer spoedig nadat eiser zijn Oekraïens paspoort heeft getoond en was gebleken dat hij niet in de systemen voorkwam, de aanvullende openbare orde check moeten doen door eiser een antecedentenverklaring in te laten vullen. Verweerder kwam het recht toe om in het kader van artikel 28 van de Richtlijn eiser hierom te vragen, maar dat had niet pas op 12 juli 2024 moeten gebeuren. Op 9 juli 2024 was immers al duidelijk dat aan de overige eisen was voldaan. Omdat volgens vaste rechtspraak verweerder enige tijd gegund moet worden om onderzoek te doen en conclusies aan verzamelde informatie te verbinden, is de rechtbank van oordeel dat verweerder in dit geval uiterlijk de dag na eisers verzoek om internationale bescherming, dus op 10 juli 2024, de screening in het kader van de openbare orde en toets aan artikel 28 van de Richtlijn had moeten afronden.
6.3
De beroepsgrond slaagt in zoverre dat de vrijheidsontnemende maatregel vanaf 11 juli 2024 onrechtmatig is. Hetgeen voor het overige door partijen in dit kader is aangevoerd, laat de rechtbank onbesproken, gelet op de voorgaande conclusie.
Had verweerder aanleiding moeten zien om een lichter middel toe te passen?
7. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in de omstandigheden van eiser geen aanleiding heeft hoeven zien om een lichter middel toe te passen. Zoals verweerder terecht stelt, is aan eiser voorafgaand aan het opleggen van de vrijheidsontnemende maatregel gevraagd of eiser bezwaar heeft tegen het opleggen van de maatregel en heeft verweerder gevraagd naar feiten en/of omstandigheden die zouden kunnen leiden tot het toepassen van een lichter middel. Dat eiser heeft aangevoerd depressieve gevoelens te hebben, is daarvoor niet voldoende. Niet is gebleken dat eiser detentieongeschikt is. Verweerder heeft daarbij in de maatregel overwogen dat op het aanmeldcentrum voldoende medische voorzieningen aanwezig zijn en eiser zelf heeft verklaard geen bezwaar te hebben tegen de vrijheidsontnemende maatregel. Daar komt bij dat het grensbewakingsbelang niet kan worden veiliggesteld door het opleggen van een minder dwingende maatregel. Zoals uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) volgt, vergt het grensbewakingsbelang in beginsel steeds het opleggen van een vrijheidsontnemende maatregel, omdat een minder dwingende maatregel tot gevolg heeft dat toegang tot Nederland wordt verkregen. Dat de zoons van eiser in Nederland wonen en hij daar direct had kunnen verblijven betekent daarom ook niet dat verweerder het grensbewakingsbelang had moeten prijsgeven. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Wat is de conclusie?
8. Het beroep is gegrond gelet op hetgeen is overwogen onder 6.-6.3 en de maatregel was met ingang van 11 juli 2024 onrechtmatig.
8.1
De rechtbank acht gronden aanwezig om een schadevergoeding toe te kennen voor 9 dagen onrechtmatige (tenuitvoerlegging van de) bewaring van 9 x € 100,- (verblijf detentiecentrum) = € 900,-.
8.2
De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.750,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 900,-, te betalen door de griffier en beveelt de tenuitvoerlegging van deze schadevergoeding;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.750,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L. Roubos, rechter, in aanwezigheid van mr. N.F. van der Gouw, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.
Richtlijn 2001/55/EG van 20 juli 2001.
Uitvoeringsbesluit (EU) 2022/382 van de Raad tot vaststelling van het bestaan van een massale toestroom van ontheemden uit Oekraïne in de zin van artikel 5 van Richtlijn 2001 /55/EG, en tot invoering van tijdelijke bescherming naar aanleiding daarvan (2022/C 126 I/01).
ID Staat van 9 juli 2024.
Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 22 mei 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BW6799.