Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Instantie:
Vindplaats:

Inhoudsindicatie:

Dublin Polen / vader en zoon uit Syrië / beroepen gegrond gelet op 3.2 Dv en 17.1 Dv /

Onderzoeksplicht en bewijslast verweerder gelet op het arrest X van het Hof 29 februari 2024 om uit eigen beweging na te gaan of uit algemene informatie en uit de verklaringen van eisers indicaties volgen dat eisers na overdracht een reëel risico lopen om te worden onderworpen aan een met artikel 4 Handvest-strijdige situatie die voortvloeit uit systeemfouten in de asielprocedure en/of asielopvang en welke situatie de Jawo-drempel van zwaarwegendheid haalt. -Verweerder moet in de nieuw te nemen besluiten uitdrukkelijk ingaan op de detentieomstandigheden waarover eisers uit eigen wetenschap hebben verklaard en dient hierbij te betrekken dat vader/eiser ter zitting heeft herhaald dat in de locatie waar zij in detentie zijn gehouden, ook Dublinterugkeerders waren geplaatst - Verweerder dient in zijn nieuwe besluiten ook uitdrukkelijk in te gaan op het onderbouwde standpunt van eisers dat ongeacht de grondslag van het claimakkoord het niet uitgesloten is dat zij genoodzaakt zullen zijn om opvolgende asielaanvragen in te dienen en dan nieuwe elementen en bevindingen naar voren moeten brengen en dat de Poolse autoriteiten Dublinterugkeerders standaardmatig detineren.

Verweerder kan zijn beslissing om de asielaanvragen niet onverplicht te behandelen, niet onderbouwen door te motiveren dat van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag worden uitgegaan. De rechtbank volgt de uitspraak van de Afdeling van 30 april 2024 niet omdat de vraag of de overdracht moet worden verboden een juridisch wezenlijk andere beoordeling behelst dan de vraag of sprake is van bijzondere individuele omstandigheden die de overdracht onevenredig hard maken. De rechtbank merkt op dat bovengenoemde uitspraak naar het oordeel van de rechtbank blijk geeft van een geringere samenwerkingsplicht dan die het Hof in het arrest van 29 februari 2024 duidt. – de rechtbank wijst het verzoek van verweerder om de rechtsgevolgen in stand te laten af - De behandeling ter zitting dient er namelijk niet voor om gebreken in de besluitvorming en motivering te repareren, maar juist om de gronden tegen een zorgvuldig voorbereid en deugdelijk gemotiveerd besluit te behandelen. – beroepen gegrond & PKV.

Uitspraak



RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Roermond

Bestuursrecht

zaaknummers: NL23.16882 en NL23.16884

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen [eisers] ,

van Syrische nationaliteit en geboren op [geboortedatum] 2000,

V-nummer: [v nummer 1] ,

[eisers]

van Syrische nationaliteit en geboren op [geboortedatum] 1974,

V-nummer: [v nummer 2] ,

Eisers,

(gemachtigde: mr. C.L.J.M. Wilhelmus),

en

de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. R.J.M.F.P. Wouters).

Procesverloop

Eisers zijn vader en zoon en hebben op 13 februari 2023 asiel aangevraagd in Nederland. Verweerder heeft de aanvragen met afzonderlijke (bestreden) besluiten van 9 juni 2023 niet in behandeling genomen omdat verweerder Polen verantwoordelijk acht voor de inhoudelijke beoordeling daarvan.

Eisers hebben tegen de besluiten beroep ingesteld. De voorzieningenrechter van deze rechtbank en zittingsplaats heeft de verzoeken om een voorlopige voorziening toegewezen.

De rechtbank heeft de beroepen op 9 juli 2024 op zitting behandeld. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Uit Eurodac is gebleken dat eisers in Polen verzoeken om internationale bescherming hebben ingediend. Om die reden heeft verweerder op 31 maart 2023 bij de autoriteiten van Polen een verzoek om terugname gedaan. De Poolse autoriteiten hebben dit verzoek op 5 april 2023 geaccepteerd. Verweerder wil eisers op grond van dit claimakkoord overdragen.

2. Eisers zijn het niet eens met de bestreden besluiten en stellen zich -samengevat- op het standpunt dat de overdracht moet worden verboden gelet op de wijze waarop de Poolse autoriteiten hun eerder hebben behandeld en mishandeld en gelet op de algemene informatie over Polen. Eisers stellen daarnaast dat als verweerder niet verplicht is om hun asielaanvragen inhoudelijk te behandelen, verweerder gebruik moet maken van zijn bevoegdheid om dit onverplicht te doen en dat verweerder bovendien niet deugdelijk heeft gemotiveerd waarom hij geen gebruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheid. Eisers hadden de intentie in Nederland asiel aan te vragen. Het is ook niet duidelijk of de asielverzoeken in Polen zijn geregistreerd als ingetrokken en of eisers’ verzoeken bij overdracht aldus enige kans van slagen zal hebben. Er is door verweerder geen rekening mee gehouden dat van eisers niet verlangd kan worden dat zij nog vertrouwen hebben in de Poolse autoriteiten.

3. De rechtbank zal de beroepen gegrond verklaren en overweegt daartoe als volgt.

4. De rechtbank overweegt onder verwijzing naar het arrest X van het Hof van 29 februari 2024 (ECLI:EU:C:2024:195) en de uitspraak van de meervoudige kamer van deze rechtbank, zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch van 27 maart 2024 (ECLI:NL:RBDHA:2024:4267) in dit kader allereerst dat praktijken van stelselmatige pushbacks en onrechtmatige detentie van derdelanders aan de buitengrenzen van een lidstaat niet reeds in de weg staan aan overdracht en ook niet reeds afdoen aan het uitgangspunt dat verweerder ook ten aanzien van een lidstaat die op deze wijze stelselmatig en langdurig mensenrechten schendt, mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel.

5. Het Hof heeft uiteengezet dat bij de rechtmatigheidsbeoordeling van een overdrachtsbesluit de situatie die voor de betreffende Dublinclaimant zal ontstaan ná een mogelijke overdracht moet worden beoordeeld. Het Hof heeft in het arrest X dus verduidelijkt dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel het uitgangpunt is en het interstatelijk vertrouwen de risicotaxatie beheerst die moet worden verricht om te beoordelen of een overdracht kan plaatsvinden. Dit betekent dat verweerder er, ondanks dat uit objectieve informatie zou blijken dat een lidstaat reeds meerdere jaren systematisch de grondrechten van derdelanders schendt door zich schuldig te maken aan pushbacks aan de buitengrenzen en derdelanders die deze lidstaat niet rechtmatig inreizen onrechtmatig te detineren, niet reeds daarom hoeft aan te nemen dat eiser – ná overdracht aan die lidstaat in het kader van de Dublinverordening – opnieuw in eenzelfde situatie komt te verkeren.

6. De rechtbank overweegt dat het Hof in het kader van de bewijslastverdeling in het arrest X, verkort weergegeven, heeft uitgelegd dat de lidstaten in voorkomend geval – naast het beoordelen van de door betrokkene afgelegde verklaringen, specifiek overgelegde informatie en het meewerken aan de vaststelling van de feiten en de risicotaxatie – ook op eigen initiatief rekening moeten houden met relevante informatie waarvan hij niet onkundig kan zijn met betrekking tot mogelijke structurele tekortkomingen in de asielprocedure en de opvangvoorzieningen voor personen die in de verantwoordelijke lidstaat om internationale bescherming verzoeken (paragraaf 77 en 78 van arrest X). De rechtbank neemt, net als de rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch in haar uitspraak van 27 maart 2024 (ECLI:NL:RBDHA:2024:4267) een – onder omstandigheden – nadere/verderstrekkende vergewisplicht voor verweerder aan.

7. De rechtbank stelt vast dat verweerder na het arrest geen aanvullende besluiten heeft genomen en geen verweerschrift heeft uitgebracht waarin hij blijk geeft dat hij zich uit eigen beweging nader heeft vergewist of uit algemene informatie indicaties blijken dat eisers na overdracht een reëel risico lopen om te worden onderworpen aan een met artikel 4 Handvest-strijdige situatie die voortvloeit uit systeemfouten in de asielprocedure en/of asielopvang en welke situatie de Jawo-drempel van zwaarwegendheid haalt. Dit had ten aanzien van Polen wel gemoeten. Verweerder heeft ter zitting, ten onrechte, mondeling aangegeven dat het allereerst aan de vreemdeling is om het interstatelijk vertrouwensbeginsel te weerleggen en dat verweerder aan de hand van de argumenten van de vreemdeling nader onderzoek zal verrichten. Verweerder stelt zich overigens ten onrechte op het standpunt dat voor zover hij dit nadere onderzoek verricht, hij hiervan in zijn motivering geen blijk hoeft te geven als hij zich op grond van dit onderzoek op het standpunt stelt dat hij bevoegd is om de vreemdeling over te dragen. De rechtbank overweegt dat indien verweerder niet motiveert dat hij uit eigen beweging onderzoek heeft verricht op grond van algemene informatie, de rechtbank dit ook niet kan vaststellen en dus niet kan betrekken bij de rechtmatigheidsbeoordeling van het overdrachtsbesluit. De rechtbank zal de besluiten vernietigen omdat uit de besluiten niet blijkt dat verweerder uit eigen beweging heeft onderzocht of eisers een reëel risico lopen om na overdracht te worden onderworpen aan een met artikel 4 Handvest-strijdige situatie die voortvloeit uit systeemfouten in de asielprocedure en/of asielopvang en welke situatie de Jawo-drempel van zwaarwegendheid haalt. Dit betekent dat de rechtbank niet kan vaststellen dat de besluiten zorgvuldig zijn voorbereid. De rechtbank kan wel vaststellend dat de besluiten niet draagkrachtig en deugdelijk zijn gemotiveerd.

8. Verweerder zal nieuwe besluiten moeten nemen en daarbij uitdrukkelijk moeten ingaan op de detentieomstandigheden waarover eisers uit eigen wetenschap hebben verklaard. Verweerder dient hierbij te betrekken dat vader/eiser ter zitting heeft herhaald dat in de locatie waar zij in detentie zijn gehouden, ook Dublinterugkeerders waren geplaatst omdat deze omstandigheid mogelijk relevant is voor de 4 Handvest-risicotaxatie. Verweerder dient in zijn nieuwe besluiten ook uitdrukkelijk in te gaan op het onderbouwde standpunt van eisers dat ongeacht de grondslag van het claimakkoord het niet uitgesloten is dat zij genoodzaakt zullen zijn om opvolgende asielaanvragen in te dienen en dan nieuwe elementen en bevindingen naar voren moeten brengen. De rechtbank acht dit relevant omdat de kans dat eisers er in slagen nieuwe elementen en bevindingen aan te dragen gering zal zijn. Verweerder dient dit dus te betrekken bij zijn beoordeling en kan daarbij niet volstaan met het vermelden dat er een rechtsmiddel open zal staan als de mogelijk opvolgende aanvraag niet-ontvankelijk wordt verklaard. Dat zal immers alleen betrekking hebben op de vraag of terecht is vastgesteld dat geen sprake is van nieuwe elementen en bevindingen. De Poolse autoriteiten zijn evenwel gehouden om de asielaanvragen inhoudelijk te behandelen als eisers worden overgedragen. Eisers kunnen hierover ook klagen in Polen, echter indien nu reeds duidelijk is dat eisers zullen worden geconfronteerd met deze procedure, dient verweerder dit te betrekken bij zijn beoordeling of hij een overdrachtsbesluit kan nemen. Verweerder dient bij zijn nieuwe besluiten wederom in te gaan op de verklaringen van eisers over rechtsbijstand en bijstand van een tolk.

9. Verweerder dient ook schriftelijk te motiveren of de Poolse autoriteiten Dublinterugkeerders standaardmatig detineren. De rechtbank heeft dit naar aanleiding van de beroepsgronden met partijen besproken. Verweerder heeft hierbij gewezen op aantallen geregistreerde detenties en heeft ook gewezen op het aantal keer dat een alternatief voor detentie is gekozen. De rechtbank heeft ter zitting ook besproken dat het in bewaring stellen van asielzoekers op zichzelf, als aan alle rechtmatigheidsvoorwaarden is voldaan, niet onverenigbaar is met het Unierecht maar dat dit wellicht anders is als blijkt dat Dublinterugkeerders standaardmatig worden gedetineerd. Ook dit is een aspect dat verweerder uit eigen beweging nader had dienen te onderzoeken gelet op de algemene informatie over het stelselmatig aan de grens detineren van derdelanders die onrechtmatig de Unie inreizen. Het risico op detentie dient verweerder in samenhang te beoordelen met de omstandigheden waaronder de detentie plaatsvindt. Verweerder dient hierbij in te gaan op de algemene informatie en op de verklaringen van eisers zoals deze in de aanmeldgehoren en ter zitting zijn afgelegd.

10. Eisers hebben voorts gesteld dat verweerder hun asielaanvragen, als de overdracht niet wordt verboden, onverplicht moet behandelen. De rechtbank overweegt dat in de besluiten het relaas en de zienswijze integraal zijn opgenomen. Dit betekent echter niet dat kenbaar is welke omstandigheden zijn gewogen en welk gewicht is toegekend aan de aangedragen argumenten. Verweerder dient het samenstel van factoren in onderlinge samenhang te beoordelen. Eisers stellen terecht dat uit de besluiten niet blijkt dat dit is geschied. De rechtbank zal de besluiten dan ook vanwege deze motiveringsgebreken vernietigen. De rechtbank merkt hierbij op dat verweerder zijn beslissing om de asielaanvragen niet onverplicht te behandelen niet kan onderbouwen door te motiveren dat van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag worden uitgegaan. Verweerder dient in dit kader te beoordelen of de overdracht van onevenredige hardheid getuigt en dit vergt een andere beoordeling dan de vraag of sprake is van systeemfouten in de opvang of procedure waarmee eisers na overdracht mogelijk geconfronteerd worden. Voor zover eisers in dit kader als argument aandragen dat de Poolse autoriteiten hun mensenrechten hebben geschonden, is de strekking van dit argument niet dat zij vrezen dat dit na overdracht wederom zal gebeuren. De strekking is dat de wijze waarop de Poolse autoriteiten hun hebben mishandeld en bejegend dermate ernstig is, dat het onevenredig hard is om van hen te vragen terug te keren en zich tot de Poolse autoriteiten te wenden om om internationale bescherming te vragen. De rechtbank overweegt dat verweerder de strekking van deze argumenten heeft miskend.

11. Verweerder heeft ter zitting verwezen naar onder meer de uitspraak van de Afdeling van 30 april 2024 om te betogen dat hij deze eerdere mishandelingen en detentieomstandigheden niet kan betrekken bij deze beoordeling (ECLI:NL:RVS:2024:1778) De Afdeling heeft in deze uitspraak onder meer het navolgende overwogen:

(…)

1. De staatssecretaris komt in zijn grief terecht op tegen het oordeel van de rechtbank dat hij onvoldoende heeft gemotiveerd waarom hij in de verklaringen van de vreemdeling dat hij door Kroatische autoriteiten is mishandeld en slachtoffer is geworden van een pushback aan de grens, geen aanleiding ziet om de asielaanvraag in behandeling te nemen op grond van zijn discretionaire bevoegdheid uit artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening. Deze omstandigheden heeft de staatssecretaris namelijk al voldoende betrokken in het kader van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De Afdeling verwijst naar haar uitspraak van 14 augustus 2014, ECLI:NL:RVS:2014:3164. Verder heeft de vreemdeling zijn verklaringen over wat hem eerder in Kroatië zou zijn overkomen ook niet onderbouwd. Niet in geschil is dat er in het algemeen geen aanleiding is om te veronderstellen dat de vreemdeling bij overdracht aan Kroatië een reëel risico loopt op een met artikel 4 van het EU Handvest en artikel 3 van het EVRM strijdige behandeling. Ook voor het overige is niet gebleken dat sprake is van bijzondere individuele omstandigheden die maken dat overdracht aan Kroatië van onevenredige hardheid getuigt. De grief slaagt.

(…)

12. De rechtbank volgt deze uitspraak niet omdat de vraag of de overdracht moet worden verboden een juridisch wezenlijk andere beoordeling behelst dan de vraag of sprake is van bijzondere individuele omstandigheden die de overdracht onevenredig hard maken. Dat de overdracht moet worden verboden als eisers een reëel risico lopen om -na overdracht- te worden onderworpen aan een met artikel 4 Handvest-strijdige situatie die voortvloeit uit systeemfouten in de asielprocedure en/of asielopvang en welke situatie de Jawo-drempel van zwaarwegendheid haalt, is een plicht die uit artikel 3, tweede lid, van de Dublinverordening volgt. Of verweerder de asielaanvraag inhoudelijk zal behandelen ondanks dat hij daartoe niet verplicht is, dient verweerder te beslissen op grond van zijn beleid. Verweerder heeft een discretionaire bevoegdheid om dit beleid vorm te geven en verweerder voert het beleid dat hij zeer terughoudend gebruik maakt van de mogelijkheid om asielaanvragen inhoudelijk te behandelen terwijl hij bevoegd is om de betreffende asielzoeker over te dragen aan een andere lidstaat die verantwoordelijk kan worden gehouden voor deze inhoudelijke behandeling. De rechtbank heeft ter zitting besproken dat verweerder bevoegd is om dit beleid te voeren en dat de Uniewetgever ook de mogelijkheid biedt om in het geheel geen gebruik te maken van deze facultatieve bevoegdheid en om nimmer een asielaanvraag onverplicht te behandelen. Verweerder heeft echter beleid vastgesteld hoe hij omgaat met deze bevoegdheid, wel beleid overigens dat niet kenbaar is voor de wederpartij en voor de rechtbank, maar ook daartoe verplicht de Dublinverordening niet. Verweerder dient echter steeds -zowel in zijn voornemen als in zijn besluit- uitdrukkelijk te benoemen welke feiten en omstandigheden -die zien op de betrokken vreemdeling- hij heeft betrokken bij zijn beslissing om geen toepassing te geven aan de bevoegdheid om de asielaanvraag onverplicht te behandelen. Verweerder dient er bovendien blijk van te geven dat hij al deze feiten en omstandigheden in onderlinge samenhang heeft beoordeeld.

13. Gelet op deze wezenlijk andere beoordeling en weging van feiten en omstandigheden, vermag de rechtbank in het geheel niet in te zien waarom eisers hetzelfde feitencomplex niet ten grondslag kunnen leggen aan zowel de beroepsgrond dat de overdracht moet worden verboden in verband met de vrees om na overdracht in een vergelijkbare situatie te geraken, als aan de beroepsgrond dat verweerder hun asielaanvragen inhoudelijk moet behandelen omdat het onevenredig hard is om hen over te dragen. Gelet op wat eisers in het aanmeldgehoor hebben verklaard en in de besluitvormingsfase naar voren hebben gebracht en integraal is opgenomen in de besluiten, had verweerder niet kunnen volstaan met de overweging dat de familieband met de zus van vader niet is onderbouwd en dat eisers geen medische stukken hebben overgelegd en in Polen ook medische zorg beschikbaar is.

14. De kern van het verzoek van eisers aan verweerder om toepassing te geven aan zijn bevoegdheid om hun asielaanvragen onverplicht te behandelen bestaat uit hun verklaringen over de mishandelingen, vernederingen, de erbarmelijke detentieomstandigheden, het van elkaar gescheiden zijn geweest tijdens deze detentie en de traumatiserende gevolgen van dit alles juist omdat eisers vanuit een oorlogssituatie in Syrië naar Europa zijn gevlucht. Eisers leggen aan dit verzoek niet ten grondslag dat zij vrezen dat dit na terugkeer weer zal geschieden. Eisers hebben aangegeven en dit ter zitting herhaald en nader toegelicht welke -met name psychische- gevolgen zij nog steeds ondervinden van de wijze waarop de Poolse autoriteiten met hen zijn omgegaan. De rechtbank heeft ter zitting met eisers besproken welke klachten eisers ervaren. De rechtbank heeft ter zitting aangegeven niet te twijfelen aan de inhoud van deze verklaringen. Verweerder dient in zijn nieuw te nemen besluiten deze ter zitting afgelegde verklaringen te betrekken en kan daarbij niet volstaan met vast te stellen dat eisers geen medische documenten hebben om deze verklaringen te staven. De rechtbank merkt op dat de overweging in bovengenoemde uitspraak dat “de vreemdeling zijn verklaringen over wat hem eerder in Kroatië zou zijn overkomen ook niet heeft onderbouwd” naar het oordeel van de rechtbank blijk geeft van een geringere samenwerkingsplicht dan die het Hof in het arrest van 29 februari 2024 duidt. Het kan bezwaarlijk van eisers worden verwacht dat zij hun verklaringen over de mishandelingen, detentie(omstandigheden) en vernederingen staven met bijvoorbeeld documenten, omdat autoriteiten die de grondrechten schenden hiervan doorgaans geen “bewijs” zullen meegeven. Eisers hebben, op vragen van de rechtbank, bovendien uitgelegd waarom zij (nog) geen professionele hulp hebben gezocht en verweerder kan hier niet aan voorbijgaan. De rechtbank overweegt voorts uitdrukkelijk dat de rechtbank niet oordeelt dat het van onevenredige hardheid getuigt om eisers over te dragen. De rechtbank stelt op dit punt uitsluitend een motiveringsgebrek vast. De rechtbank overweegt in dit kader tot slot dat verweerders standpunt op zitting dat verweerder van de Afdeling dezelfde feiten en omstandigheden niet mag betrekken bij zowel de vraag of de overdracht verboden is als bij de vraag of de asielaanvraag onverplicht behandeld moet worden, weinig overtuigend is. Het is immers aan verweerder om beleid vast te stellen over de wijze waarop hij invulling geeft aan deze discretionaire bevoegdheid. Het is dan ook aan verweerder om zijn besluit op dit punt deugdelijk te motiveren en het verwijzen naar Afdelingsjurisprudentie volstaat in dit geval niet. Voor zover verweerder heeft verwezen naar de einduitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch van 27 maart 2024 (ECLI:NL:RBDHA:2024:4267), overweegt de rechtbank dat deze verwijzing niet relevant is. De rechtbank heeft in die procedure vastgesteld dat verweerder alle door eiser aangedragen argumenten in onderlinge samenhang heeft betrokken bij zijn ter zitting gegeven reactie op het eveneens ter zitting gedane verzoek om gebruik te maken van zijn bevoegdheid om de asielaanvraag inhoudelijk te beoordelen. In de onderhavige procedure stelt de rechtbank nu juist vast dat verweerder de tijdens de aanmeldgehoren en in de besluitvormingsfase aangedragen argumenten niet kenbaar en niet in onderlinge samenhang heeft betrokken in zijn motivering van zijn beslissing om de asielaanvragen van eisers niet te behandelen.

15. De rechtbank zal, anders dan verweerder heeft verzocht, niet volstaan met het vernietigen van de besluiten en het in stand laten van de rechtsgevolgen omdat verweerder ter zitting een nadere mondelinge toelichting heeft gegeven. Verweerder is gehouden om zijn besluiten zorgvuldig voor te bereiden en te motiveren en dus om grondig te onderzoeken of hij een overdrachtsbesluit kan nemen en vervolgens te motiveren welk onderzoek hij heeft verricht alvorens te beslissen en ook te motiveren waarom hij van de mogelijkheid om eisers over te kunnen dragen gebruik wil maken. De behandeling ter zitting dient er niet voor om gebreken hierin te repareren, maar juist om de gronden tegen een zorgvuldig voorbereid en deugdelijk gemotiveerd besluit te behandelen. Indien verweerder zijn besluit niet zorgvuldig en volledig motiveert en de motivering pas ter zitting aanvult, ontneemt hij bovendien de vreemdeling de mogelijkheid om adequaat te reageren op deze motivering. Gelet op het tijdsverloop sinds het arrest van het Hof van 29 februari 2024, overweegt de rechtbank dat verweerder in staat moet zijn geweest om voorafgaand aan de zitting zijn motivering schriftelijk aan te vullen. Gelet op het bovenstaande zal de rechtbank niet alleen de besluiten vernietigen, maar ook bepalen dat verweerder aanvullende besluiten moet nemen. De rechtbank bepaalt hiervoor een termijn van zes weken.

16. De beroepen zijn gegrond en de besluiten worden vernietigd. Verweerder wordt veroordeeld in de proceskosten die eisers in beroep hebben moeten maken. Deze kosten stelt de rechtbank (op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.625,- (één punt voor het indienen van het beroepschrift in elke zaak en één punt voor het gelijktijdig in beide zaken verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 875,- en met wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:

verklaart beide beroepen gegrond;

vernietigt beide bestreden overdrachtsbesluiten;

draagt verweerder op om met inachtneming van deze uitspraak nieuwe besluiten op de aanvragen van eisers te nemen en stelt hiervoor een termijn van zes weken;

veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 2.625,-.

Deze uitspraak is gedaan door mr. S. van Lokven, rechter, in aanwezigheid van

mr. M.J. Beckers, griffier.

De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:

Rechtsmiddel

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u hiertegen in hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. U moet dit beroepschrift indienen binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature