U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

Dublin Tsjechië, beroep op arrest Mengesteab, prejudiciële vragen, beroep ongegrond.

Uitspraak



RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL23.7787

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. C.M. Suurmeijer-Wawoe),

en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. A. Bondarev).

Procesverloop

Bij besluit van 7 maart 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Tsjechië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.

Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

De rechtbank heeft het beroep, samen met de zaak NL23.7788, op 4 april 2023 op zitting behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Als tolk is verschenen

D. Jitsang. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 ( Vw ); daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van Verordening (EU) nr. 604/2013 (Dublinverordening) is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Tsjechië een verzoek om overname gedaan. Tsjechië heeft dit verzoek aanvaard.

Claimverzoek

2. Eiseres voert aan dat verweerder het claimverzoek te laat heeft ingediend. Eiseres stelt dat zij een zogenoemde loopbrief heeft gekregen op 11 oktober 2022, waardoor er bewijs is dat zij op die dag haar asielaanvraag heeft gedaan. Eiseres verwijst daarbij naar het

arrest Mengestaeb1 en stelt dat deze loopbrief gelijk te stellen is aan een proces-verbaal, als bedoeld in artikel 20, tweede lid, van de Dublinverordening. Nu blijkt dat zij haar asielaanvraag op 11 oktober 2022 heeft ingediend, verloopt de termijn om overname te verzoeken op 10 januari 2023. Het claimverzoek van verweerder van 12 januari 2023 is daarom te laat. Verweerder moet daarom de asielaanvraag van eiseres in behandeling nemen.

3. Nog los van de vraag of de loopbrief kan worden aangemerkt als een door een overheidsinstantie opgesteld document dat als bewijs geldt dat eiseres om internationale bescherming heeft verzocht, kan de rechtbank eiseres niet volgen in haar standpunt. Eiseres heeft de gestelde loopbrief niet overgelegd en de rechtbank kan daarom niet verifiëren of zij zich daadwerkelijk op 11 oktober 2022 heeft aangemeld in Ter Apel en daar om internationale bescherming heeft verzocht. De enkele verwijzing van eiseres naar het op 21 oktober 2022 opgemaakte proces-verbaal van de Afdeling Vreemdelingenpolitie, Identificatie en Mensenhandel, waarin op pagina 2 is te lezen dat ze ongeveer 10 dagen geleden in Nederland is aangekomen, is daarvoor onvoldoende. Het gegeven dat ze op of omstreeks 11 oktober 2022 in Nederland zou zijn aangekomen doet immers niet af aan het feit dat uit haar aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning blijkt dat ze die op 21 oktober 2022 heeft gedaan. Daar komt bij dat zelfs als uitgegaan wordt van de datum van 11 oktober 2022, verweerder alsnog op tijd is geweest met het indienen van het claimverzoek. De periode van drie maanden waarbinnen verweerder een claim bij de Tsjechische autoriteiten op grond van de Dublinverordening kan indienen begint in dat geval immers te lopen op 12 oktober 2022 en loopt dan af op 12 januari 2023.2 In dit geval heeft verweerder het claimverzoek op 12 januari 2023 verstuurd en hij heeft dit dus op tijd gedaan. De beroepsgrond slaagt niet.

Interstatelijk vertrouwensbeginsel en prejudiciële vragen

4. Verder voert eiseres aan dat ten aanzien van Tsjechië niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgegaan kan worden. Daarbij verwijst eiseres naar een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Den Bosch van 27 maart 20233, waar het verzoek om een voorlopige voorziening is toegewezen en het beroep is aangehouden in afwachting van de antwoorden op de prejudiciële vragen die in een andere zaak over de deelbaarheid van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Polen zijn gesteld.4 Eiseres verzoekt om gegrond verklaring van haar beroep dan wel om aanhouding daarvan in afwachting van de beantwoording van de prejudiciële vragen omdat volgens haar in deze uitspraak van 27 maart 2023 is vast komen te staan dat de Tsjechische autoriteiten uitspraken van nationale rechters in Tsjechië niet altijd nakomen. Dit houdt in dat een rechtszoekende geen effectief rechtsmiddel heeft. Eiseres verzoekt de rechtbank naast de aanhouding in afwachting van de gestelde prejudiciële vragen ook om aanhouding om haar standpunt hieromtrent nader te onderbouwen.

1. Zie het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 26 juli 2017, ECLI:EU:C:2017:587.

2 Zie artikel 21, eerste lid, in samenhang met artikel 42, onder a en b van de Dublinverordening.

3 NL23.2620 (niet gepubliceerd).

4 Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Den Bosch van 15 juni 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:5724.

5. De rechtbank ziet geen aanleiding om het beroep aan te houden zodat eiseres haar standpunt nader kan onderbouwen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres voldoende tijd gehad om haar beroepsgrond nader te onderbouwen.

6. De rechtbank overweegt dat het uitgangspunt is dat verweerder er op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel van uit mag gaan dat Tsjechië zijn verdragsverplichtingen nakomt. Daarbij verwijst de rechtbank naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 1 november 2019.5 Het is aan eiseres om aannemelijk te maken dat dit niet het geval is.

7. Naar het oordeel van de rechtbank is eiseres hier niet in geslaagd. Zij heeft geen landeninformatie overgelegd waaruit blijkt dat ten aanzien van Tsjechië niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. De enkele verwijzing naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Den Bosch, van 27 maart 2023 is onvoldoende. In die zaak heeft de gemachtigde ter zitting een betoog gehouden dat de Tsjechische autoriteiten de uitspraken van de nationale rechter niet altijd naleven waardoor vreemdelingen geen effectief rechtsmiddel hebben. In de uitspraak is dit betoog echter niet uitgewerkt en het is de rechtbank dan ook niet duidelijk waarop het betoog is gebaseerd en waarom dat onverkort dient te worden toegepast in de zaak van eiseres. Ook heeft de rechtbank nog niet geoordeeld dat er ten aanzien van Tsjechië niet meer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat sprake is van systeemfouten in de asielprocedure en de opvangvoorzieningen die resulteren in onmenselijke of vernederende behandeling in de zin van artikel 4 van het Handvest. Eiseres heeft geen asiel aangevraagd in Tsjechi ë en heeft geen persoonlijke ervaring met de asielprocedure of de opvangvoorzieningen. Deze beroepsgrond slaag niet.

8. De rechtbank ziet geen aanleiding om deze beroepszaak aan te houden in afwachting van de beantwoording van de gestelde prejudiciële vragen. De enkele verwijzing naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Den Bosch van 27 maart 2023 is gelet op het voorgaande onvoldoende. Daar komt bij dat deze rechtbank, zittingsplaats Den Bosch, in de uitspraak van 15 juni 2022 prejudiciële vragen gesteld aan het Hof van Justitie van de Europese Unie over de verhouding tussen stelselmatige pushbacks, standaardmatige detentie, het GEAS en het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Polen. Deze vragen hebben betrekking op de deelbaarheid van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. In die zaak is naar voren gebracht dat aan de buitengrenzen pushbacks plaatsvinden en dat de betreffende vreemdeling zelf driemaal na inreis in Polen door middel van een zogenaamde pushback van het grondgebied van Polen naar Wit-Rusland was verwijderd. Mede gelet op de pushbacks waarmee die vreemdeling voorafgaand aan zijn overdracht was geconfronteerd, rees de vraag waarop, gelet op de concrete omstandigheden van zijn individuele geval, het vertrouwen is gebaseerd dat Polen jegens hem in de toekomst zijn verdragsverplichtingen zal nakomen. In het geval van eiseres is van dergelijke omstandigheden in het geheel niet gebleken. De rechtbank ziet daarom geen reden om de beslissing in deze zaak aan te houden totdat de prejudiciële vragen beantwoord zijn.

5 ECLI:NL:RVS:2019:4361.

Conclusie

9. Het beroep is ongegrond.

10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Eversteijn, rechter, in aanwezigheid van

K.F.K. Hoogbruin, griffier.

De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:

14 april 2023

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde wetgeving

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature