Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Zittingsplaats:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

Aanvraag verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd; beslissing niet tijdig genomen; gegrond; dwangsom

Uitspraak



RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL22.21268

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. G.J. Dijkman) en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het beroep dat eiser heeft ingediend, omdat verweerder niet op tijd heeft beslist op zijn aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd (hierna: aanvraag).

Overwegingen

1. De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en de zaak niet behandeld op een zitting.1

2. Als een bestuursorgaan niet op tijd op een aanvraag beslist, dan kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene schriftelijk aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog moet worden beslist op zijn aanvraag (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na twee weken nog steeds geen besluit is genomen, dan kan de betrokkene beroep instellen.2

Is het beroep van eiser ontvankelijk en gegrond?

3. Eiser heeft de aanvraag ingediend op 2 april 2022. Verweerder moet uiterlijk binnen zes maanden na ontvangst van de aanvraag beslissen.3 Eiser heeft verweerder op 5 oktober 2022, dus na het verstrijken van die termijn, in gebreke gesteld. Eiser heeft meer dan twee weken na de ingebrekestelling beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op de aanvraag.

1. Op grond van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

2 Dit volgt uit artikel 6:2 en 6:12 van de Awb .

3 Dit staat in artikel 42 van de Vreemdelingenwet 2000 ( Vw ).

4. De rechtbank verklaart het beroep ontvankelijk en gegrond.

Welke beslistermijn legt de rechtbank aan verweerder op?

5. De rechtbank geeft in beginsel een termijn van twee weken na de dag van verzending van de uitspraak om alsnog een besluit te nemen.4 Er kunnen omstandigheden zijn die ervoor zorgen dat de rechtbank een andere termijn geeft.5

6. Uit de beschikbare stukken blijkt dat eiser in deze zaak nog niet is gehoord.

7. De rechtbank ziet onder de gegeven omstandigheden aanleiding om aan verweerder een langere beslistermijn dan twee weken op te leggen. In de uitspraak van 8 juli 20206 acht de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) het zogenoemde 8+8- wekenmodel passend. De rechtbank ziet geen grond om in dit geval een andere termijn passend te achten. Dit betekent dat verweerder binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak een eerste gehoor af moet nemen en binnen acht weken daarna het besluit op de aanvraag bekend moet maken.

Heeft verweerder een bestuurlijke dwangsom verbeurd?.

8. Eiser heeft op grond van artikel 8:55c van de Awbgevraagd dat de rechtbank de hoogte van de ingevolge afdeling 4.1.3 verbeurde dwangsom (de bestuurlijke dwangsom) vaststelt.

Gelijkwaardigheidsbeginsel en doeltreffendheidsbeginsel

9. Eiser voert aandatde Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND (Tijdelijke wet) in strijd is met het Unierechtelijke gelijkwaardigheidsbeginsel en het doeltreffendheidsbeginsel. Eiser wijst er op dat het geschil gaat om de vraag of er tijdig een besluit is genomen endat de wetgever daarvoor eenalgemene regeling opgesteld heeft die in beginsel van toepassing is op het hele bestuursrecht. Uit de rechtspraak vanhet Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ)7 gelden bij gelijke vorderingen dezelfde nationale regels, waaronder dus ook de automatische dwangsom die wordt verbeurd na een ingebrekestelling.

10. In artikel 1 van de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND (Tijdelijke wet), zoals die geldt sinds 11 juli 2021, is bepaald dat de artikelen 4:17 tot en met 4:19 van de Awb (die deeluitmaken van afdeling 4.1.3) niet van toepassing zijn op eenbesluit op een asielaanvraag voor bepaalde tijd. In de uitspraak van de ABRvS van 30 november 20228 is geoordeeld dat het afschaffen vande bestuurlijke dwangsom geenstrijd oplevert met het Unierechtelijke gelijkwaardigheidsbeginsel en hetdoeltreffendheidsbeginsel, waaronder begrepen het bepaalde in artikel 47 van het Handvest. Dit betekent dat verweerder geen bestuurlijke dwangsom is verschuldigd.

Non-discriminatie

11. Verder voert eiser aandat de Tijdelijke wet strijdig is met het non- discriminatiebeginsel. De Tijdelijke wet maakt namelijk eenonderscheid tussen rechtszoekenden op grond van de juridische status, in casu de status van asielzoeker.

4 Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb .

5 Op grond van artikel 8:55d, derde lid, van de Awb .

6 ECLI:NL:RVS:2020:1560.

7 Zie het arrest Pontin van 29 oktober 2009, C-63/08, ECLI:EU:C:2009:666.

8 ECLI:NL:RVS:2022:3352.

Eiser meent dat dit onderscheid niet gerechtvaardigd is, althans dat de rechtvaardiging ontoereikend is. De migratiestatus enmet name de vraag of de status voortvloeit uit een beslissing op grond van vrije wil speelt eenbelangrijke rol bij de vraag hoe strikt de rechtvaardiging voor de exceptie moet worden toegepast. Hierbij verwijst eiser naar een uitspraak van het Europees Hof van de Rechten van de Mens (EHRM) van 6 november 2012.9 Van een dermate sterke rechtvaardiging als vereist voor de discriminatie op grond van juridische status is eiser niet gebleken. Dat door slecht management beslistermijnen niet worden gehaald doet niet af aanhet feit dat de Uniewetgever en in navolging daarvan de nationale wetgever termijnen hanteren voor het behandelen van een asielaanvraag.

12. De rechtbank is van oordeel dat het beroep van eiser op het non- discriminatiebeginsel niet slaagt. Dit beginsel houdt namelijk in wezenin, dat personen in vergelijkbare situaties eenvergelijkbare behandeling zouden moetenkrijgen enniet minder gunstig behandeld mogen worden, omdat ze eenbepaalde „beschermde” eigenschap bezitten.4 Zoals volgt uit de uitspraak van de ABRvSvan 30 november 202210 verschilt de asielprocedure met andere bestuurlijke procedures wat betreft het voorwerp, oorzaak envoornaamste kenmerken. De rechtbank is daarom van oordeel dat eiser niet in eenvergelijkbare situatie verkeerd als een persoon in een andere bestuursrechtelijke procedure, waarin de bestuurlijke dwangsom niet is afgeschaft. Alleenal daarom is er geensprake vandiscriminatie. Bovendien overweegt de rechtbank dat het onderscheid waar eiser op doelt ziet op de procedurele regels die gevolgd worden en niet op een bepaalde beschermde eigenschap van asielzoekers die de procedure doorlopen. Anders dan in de uitspraak van het EHRMwaar eiser naar verwijst, veranderen de rechten van asielzoekers met de Tijdelijke wetniet. De bestuurlijke dwangsom betreft namelijk een proceduremaatregelen geen recht.

Legt de rechtbank verweerder een dwangsom op?

13. In artikel 8:55d, tweede lid, en artikel 8:72, zesde lid, van de Awb staat dat de bestuursrechter verweerder opdraagt binnen een bepaalde termijn alsnog een besluit bekend te maken en aan het niet naleven daarvan een dwangsom verbindt. Sinds 11 juli 2021 is in artikel 1 van de Tijdelijke wet bepaald dat deze artikelen niet van toepassing zijn op besluiten op asielaanvragen voor bepaalde tijd. Door deze Tijdelijke wet werd het voor de bestuursrechter niet meer mogelijk om een dwangsom op te leggen in een asielzaak. De ABRvS heeft echter in de andere uitspraak van 30 november 202211 geoordeeld dat genoemd artikel uit de Tijdelijke wet op dit punt onverbindend is. Dit betekent dat de twee artikelen uit de Awb wel van toepassing zijn op asielaanvragen voor bepaalde tijd en de rechtbank verweerder dus op grond van die artikelen opdraagt binnen een bepaalde termijn alsnog een besluit bekend te maken en aan het niet naleven daarvan een dwangsom verbindt.12

14. De rechtbank bepaalt in deze zaak met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb , dat verweerder een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de in de uitspraak bepaalde beslistermijn nu nog wordt overschreden door verweerder. Daarbij geldt wel een maximum van € 7.500,-.

9 EHRM, 6 november 2012, Case of Hode and Abdiv. the United Kingdom, 22341/09, ECLI:CE:ECHR:2012:1106JUD002234109, r.o. 47.

10 ECLI:NL:RVS:2022:3352.

11 ECLI:NL:RVS:2022:3353.

12 Op grond van artikel 8:55d, tweede lid, en /of artikel 8:72, zesde lid, van de Awb .

Conclusie en gevolgen

15. Het beroep is gegrond. Dat betekent dat eiser gelijk krijgt en dat verweerder binnen zestien weken alsnog een besluit op de aanvraag bekend moet maken. Als verweerder dat niet doet, moet hij een dwangsom betalen.

16. Omdat het beroep gegrond is krijgt eiser ook een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Verweerder moet dit betalen. Volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht is dit een vast bedrag omdat eiser een professionele (juridische) hulpverlener heeft ingeschakeld om voor hem een beroepschrift in te dienen. Omdat de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden, wordt een lager bedrag toegekend (wegingsfactor 0,5). Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. Toegekend wordt € 418,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 0,5).

Beslissing

De rechtbank:

verklaart het beroep gegrond;

vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit;

draagt verweerder op om binnen acht weken na de dag van verzending van de uitspraak een eerste gehoor af te nemen en binnen acht weken na het eerste gehoor een besluit op de aanvraag bekend te maken, in ieder geval binnen zestien weken na de dag van verzending van deze uitspraak;

bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag,

waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500,-;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 418,50.

Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Fijnheer, rechter, in aanwezigheid van mr. J.M.T. Zoon, griffier.

De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:

24 januari 2023

Documentcode: [documentcode]

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een hogerberoepschrift. U moet dit hogerberoepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature