U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

De rechtbank is van oordeel dat uit de Terugkeerrichtlijn en het arrest van

8 november 2022 niet is af te leiden dat de rechter zelf het initiatief moet nemen om de voortduring van de maatregel van bewaring te beoordelen. Voor zover dit al uit de samenvatting van het arrest is af te leiden, is die samenvatting niet leidend ten opzichte van de tekst van het arrest en de regelgeving.

Uit artikel 15, derde lid, van de Terugkeerrichtlijn en de Terugkeerrichtlijn volgt dat de toets moet plaatsvinden door de ‘bevoegde autoriteit’5. In dit geval is de DT&V de bevoegde autoriteit. De DT&V moet de voortduring van de maatregel dus met redelijke tussenpozen toetsen. Uit artikel 15, derde lid, van de Terugkeerrichtlijn volgt dat de rechter die toets vervolgens controleert.

Er zijn verder geen aanknopingspunten voor het standpunt van eiser dat die beoordeling door de rechter al na 28 dagen zou moeten plaatsvinden. Uit artikel 15, derde lid, van de Terugkeerrichtlijn en het arrest van 8 november 2022 volgt dat er een onderscheid is tussen de frequentie waarmee de bevoegde autoriteit de voortduring moet toetsen en de controle van die toets door de rechter. Die laatste beoordeling moet plaatsvinden als sprake is van een ‘lange periode’ van bewaring. De laatste uitspraak van deze rechtbank is twee maanden geleden gedaan, namelijk op 17 november 2022. De rechtbank is van oordeel dat dat in elk geval geen ‘lange periode’ is, zoals bedoeld in die bepaling, ook afgezet tegen de maximale duur van een maatregel van bewaring op grond van de Terugkeerrichtlijn.

Uitspraak



RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Zwolle

Bestuursrecht

zaaknummer: NL23.9

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen [eiser], eiser

V-nummer: [nummer]

(gemachtigde: mr. L.J. Meijering),

en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. Y. ten Cate).

Procesverloop

Verweerder heeft op 2 november 2022 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 ( Vw ) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.

Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.

Verweerder heeft een voortgangsrapportage overgelegd.

Eiser heeft hierop gereageerd.

De rechtbank heeft het beroep op 12 januari 2023 op zitting behandeld. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Inleiding

1. Eiser stelt van Marokkaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum].

2. Als de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.

3. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 17 november 2022 (in de zaak NL22.22476) volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom staat nu alleen ter beoordeling of sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek de maatregel van bewaring rechtmatig is.

Wat is het betoog van eiser?

4. Eiser betoogt, onder verwijzing naar het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ), van 8 november 2022, dat de rechtbank niet tijdig (binnen 28 dan wel 30 dagen) ambtshalve heeft getoetst of de voortduring van de maatregel rechtmatig is. Tijdens de zitting heeft eiser gesteld dat die verplichting (ook) volgt uit de samenvatting van het arrest, zoals vermeld op CURIA. De rechtbank had binnen die termijn moeten toetsen of er zicht op uitzetting is en of verweerder voldoende voortvarend heeft gehandeld. Ook had de rechtbank een belangenafweging moeten verrichten. Eiser wijst in dat kader op zijn slechte medische omstandigheden. De rechtbank had nader onderzoek moeten doen middels een zitting en eiser daarbij moeten horen.

Wat is het standpunt van verweerder?

5. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het arrest van 8 november 2022 en de Terugkeerrichtlijn geen aanknopingspunten bieden voor dit betoog van eiser. De Dienst Terugkeer & Vertrek (DT&V) maakt steeds een beoordeling met redelijke tussenpozen, namelijk elke vier weken of maandelijks. Pas na een lange periode is volgens verweerder rechterlijke tussenkomst vereist. Verweerder stelt, onder verwijzing naar paragraaf A5/6.8 van de Vreemdelingencirculaire 2000, dat drie maanden als een dergelijke lange periode kan worden aangemerkt. Het staat een gemachtigde vrij tussendoor beroep in te stellen. Verweerder denkt verder aan een systeem waarin door middel van een kennisgeving van het voortduren van de bewaring de maatregel aan de controle van de rechtbank wordt onderworpen. In dit geval is volgens verweerder nog geen lange periode verstreken.

De beoordeling die de DT&V maakt staat in de M120. Daaruit volgt dat verweerder de voortvarendheid en het zicht op uitzetting beoordeelt. Alleen als er iets nieuws is dat relevant is voor het zicht op uitzetting hoeft verweerder dat te benoemen. Ook van de belangenafweging hoeft niet steeds een schriftelijke verslaglegging plaats te vinden. Doordat in het geval van eiser in de M120 is vermeld dat de vertrekgesprekken geen aanleiding geven tot het opheffen van de maatregel, is een kenbare belangenafweging verricht.

Eiser is volgens verweerder niet in zijn belangen geschaad door het uitblijven van een (binnen de nationale wetgeving) onverplichte kennisgeving, aangezien door eiser geen omstandigheden naar voren zijn gebracht die tot een andere beoordeling aanleiding geven. De rechter kan de opheffing van de maatregel pas bevelen als zij van oordeel is, gelet op alle feitelijke en juridische omstandigheden van het geval, dat de schending aan degene die haar aanvoert, ook daadwerkelijk de mogelijkheid heeft ontnomen om zich zodanig te verweren dat deze procedure een andere afloop had kunnen hebben. In dit geval is dat volgens verweerder niet zo.

Wat is het oordeel van de rechtbank

6.1

De rechtbank is van oordeel dat uit de Terugkeerrichtlijn en het arrest van

8 november 2022 niet is af te leiden dat de rechter zelf het initiatief moet nemen om de voortduring van de maatregel van bewaring te beoordelen. Voor zover dit al uit de samenvatting van het arrest is af te leiden, is die samenvatting niet leidend ten opzichte van de tekst van het arrest en de regelgeving. Daarbij merkt de rechtbank op dat in die samenvatting geen onderscheid wordt gemaakt tussen een inbewaringstelling op grond van de Terugkeerrichtlijn, de Opvangrichtlijn of de Dublinverordening, terwijl dat onderscheid wel volgt uit de tekst van het arrest.

In artikel 15, derde lid, van de Terugkeerrichtlijn staat: “In ieder geval wordt de inbewaringstelling met redelijke tussenpozen op verzoek van de onderdaan van een derde land of ambtshalve getoetst. In het geval van een lange periode van bewaring wordt de toetsing aan controle door een rechterlijke autoriteit onderworpen.” Uit dit artikel en de Terugkeerrichtlijn volgt dat de toets moet plaatsvinden door de ‘bevoegde autoriteit’. In dit geval is de DT&V de bevoegde autoriteit. De DT&V moet de voortduring van de maatregel dus met redelijke tussenpozen toetsen. Uit artikel 15, derde lid, van de Terugkeerrichtlijn volgt dat de rechter die toets vervolgens controleert.

Er zijn verder geen aanknopingspunten voor het standpunt van eiser dat die beoordeling door de rechter al na 28 dagen zou moeten plaatsvinden. Uit artikel 15, derde lid, van de Terugkeerrichtlijn en het arrest volgt dat er een onderscheid is tussen de frequentie waarmee de bevoegde autoriteit de voortduring moet toetsen en de controle van die toets door de rechter. Die laatste beoordeling moet plaatsvinden als sprake is van een ‘lange periode’ van bewaring. De laatste uitspraak van deze rechtbank is twee maanden geleden gedaan, namelijk op 17 november 2022. De rechtbank is van oordeel dat dat in elk geval geen ‘lange periode’ is, zoals bedoeld in die bepaling, ook afgezet tegen de maximale duur van een maatregel van bewaring op grond van de Terugkeerrichtlijn.

De maatregel is dus niet onrechtmatig alleen omdat de rechtbank niet zelf het initiatief heeft genomen voor de beoordeling van de maatregel en evenmin omdat de beoordeling die nu wel plaats vindt niet binnen 28 dagen heeft plaatsgevonden.

6.2

Aangezien eiser beroep heeft ingesteld tegen de maatregel van bewaring moet de rechtbank de toets die de DT&V heeft verricht nu wel beoordelen. De rechtbank zal toetsen of verweerder “met redelijke tussenpozen” heeft beoordeeld of de voortduring van de maatregel nog voldoet aan de rechtmatigheidseisen en of de maatregel op het moment van het sluiten van het onderzoek voldoet aan de rechtmatigheidseisen. De rechtbank beoordeelt dus of er nog zicht op uitzetting is binnen een redelijke termijn, of verweerder voldoende voortvarend handelt en of voorzetting van de maatregel nog evenredig is. De rechtbank verricht deze beoordeling aan de hand van de voortgangsrapportage (M120) en wat verweerder in het verweerschrift en/of tijdens de zitting heeft aangevoerd.

6.3

Eiser heeft nadrukkelijk geen standpunt ingenomen over de rechtmatigheid van het voortduren van de maatregel.

6.4

Uit de M120 en de toelichting daarop door verweerder tijdens de zitting volgt dat geen grond bestaat voor het oordeel dat zicht op uitzetting van eiser ontbreekt. Verweerder heeft gesteld dat hij in de gaten houdt of er nieuwe ontwikkelingen zijn en als dat het geval is, hij dat vermeldt in de M120. In dit geval is dat niet vermeld en zijn er ook anderszins geen aanwijzingen dat geen laissez-passer (lp) zal worden verstrekt en dat zicht op uitzetting naar Marokko ontbreekt.

6.5

In de M120 staat verder dat verweerder op 5 december 2012 een vertrekgesprek met eiser heeft gevoerd en op 22 december 2022 heeft gerappelleerd bij de Marokkaanse vertegenwoordiging naar aanleiding van de lp-aanvraag. Er bestaat daarom ook geen grond voor het oordeel dat verweerder onvoldoende voortvarend werkt aan de uitzetting van eiser.

6.6

Blijkens de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, van 7 februari 2022, moet verweerder voortdurend beoordelen of de voortduring van de maatregel nog evenredig is. Zoals deze rechtbank en zittingsplaats eerder heeft overwogen is verweerder niet verplicht in de M120 uitdrukkelijk te motiveren waarom niet met een lichter middel kan worden volstaan en waarom de maatregel niet onevenredig bezwarend is voor eiser. In dit geval staat bovendien in de M120 nadat het vertrekgesprek van 5 december 2022 is gevoerd: “Door betrokkene zijn in het vertrekgesprek geen omstandigheden aangevoerd naar aanleiding waarvan de bewaringsmaatregel niet langer zou kunnen voortduren.”. Verweerder heeft op zitting nog toegelicht dat tijdens het vertrekgesprek is gesproken over de psychische situatie van eiser en dat ervan uit kan worden gegaan dat dit bij de belangenafweging is betrokken. De rechtbank overweegt dat uit de uitspraak van

17 november 2022 blijkt dat eisers (gestelde) psychische klachten in beeld zijn bij verweerder. Eiser heeft dit niet betwist en verder niet onderbouwd dat zijn medische situatie desondanks maakt dat de voortduring van de maatregel inmiddels onevenredig bezwarend voor hem is. De rechtbank ziet ook geen aanleiding voor eisers stelling dat zij dit onderzoek zelf had moeten verrichten door eiser op zitting te horen. De rechtbank is immers niet in staat om conclusies te trekken ten aanzien van eisers medische situatie.

Hieruit volgt dat verweerder heeft getoetst of de voortduring van de maatregel van bewaring nog rechtmatig is en dat verweerder deze toets ook met redelijke tussenpozen heeft verricht.

6.7

De rechtbank overweegt tot slot dat zij ook overigens met inachtneming van de uit het arrest van 8 november 2022 volgende ambtshalve toetsing, geen grond ziet voor het oordeel dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was.

Conclusie

7. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.

8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep ongegrond;

- wijst het verzoek om schadevergoeding af.

Deze uitspraak is gedaan door mr. M.I. van Meel, rechter, in aanwezigheid van

mr. A. Korporaal-Wisman, griffier.

De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

C, B en X, ECLI:EU:C:2022:858

www.curia.euopa.eu

Richtlijn 2008/115/EG

zie arrest van het HvJ, van 10 september 2013, M.G. en N.R., C-383/13

Zoals het HvJ ook bevestigt in r.o 85 van het arrest van 8 november 2022

zie ook r.o. 94 van het arrest van 8 november 2022

ECLI:NL:RVS:2022:364

Uitspraak van 14 december 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:13544


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature