Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

Dublin Bulgarije – interstatelijke vertrouwensbeginsel – beroep ongegrond.

Uitspraak



RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam

Bestuursrecht

zaaknummer: NL22.24793

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen [naam eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. W.P.R. Peeters),

en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. I. Vugs).

Procesverloop

Bij besluit van 28 november 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Bulgarije verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

De rechtbank heeft het beroep, tezamen met de zaak NL22.24794 (verzoek om voorlopige voorziening), op 5 januari 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen S. Van Osta-Mohamed . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 ( Vw ). Daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van Verordening (EU) nr. 604/2013 (Dublinverordening) is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Bulgarije een verzoek om terugname gedaan. Bulgarije heeft dit verzoek aanvaard.

2. Eiser betoogt dat ten aanzien van Bulgarije niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Hij voert aan dat de opvangvoorzieningen in Bulgarije erbarmelijk zijn. Daarnaast vinden er in Bulgarije stelselmatige pushbacks plaats en is er ook sprake is van andere gebreken in het opvang- en asielsysteem. Eiser verwijst naar het rapport van AIDA van februari 2022 ‘Country Report: Bulgaria 2021 Update’ (AIDA-rapport 2021). Verder verwijst eiser ter onderbouwing van zijn betoog naar diverse uitspraken van deze rechtbank waaronder de uitspraak van zittingsplaats Haarlem van 29 juli 2022 (ECLI:NL:RBDHA:2022:8348), en de uitspraak van zittingsplaats Utrecht van 13 juni 2022, (ECLI:NL:RBDHA:2022:12558). Verder wijst eiser op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 7 oktober 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:2891) waarbij de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 25 augustus 2022 (NL22.14932) over Dublinclaimanten in Bulgarije met toepassing van artikel 91, tweede lid, van de Vw is bevestigd. Eiser voert verder aan dat het nog onduidelijk is of zijn in Bulgarije ingediende asielaanvraag nog in behandeling is. Indien hij een herhaalde aanvraag zal moeten doen in Bulgarije is hij gehouden nieuwe feiten en omstandigheden aan te dragen terwijl dit voor hem niet mogelijk is. Dit heeft verweerder niet voldoende onderzocht. Daarnaast beschikt hij al meer dan zes maanden niet over zijn Bulgaarse documenten waardoor hij op grond van nieuwe wetgeving niet zal worden toegelaten tot de asielprocedure, aldus eiser.

3. De rechtbank stelt voorop dat het uitgangspunt is dat verweerder mag uitgaan van het vermoeden dat lidstaten bij de behandeling van asielzoekers hun internationale verplichtingen zullen nakomen (het interstatelijk vertrouwensbeginsel). De Afdeling heeft in onder meer de uitspraken van 7 augustus 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:2123) – die ging over een Dublinclaimant – en 16 december 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:2857) – die ging over een statushouder – geoordeeld dat verweerder ten aanzien van Bulgarije van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan. De Afdeling heeft geen recentere uitspraken gedaan waarin anders is geoordeeld.

4. Verweerder mag in beginsel uitgaan van het vermoeden dat Bulgarije zijn internationale verplichtingen tegenover eiser zal nakomen. Dit vermoeden is weerlegbaar. Het is aan eiser om met concrete aanwijzingen aannemelijk te maken dat hij bij overdacht aan Bulgarije, als gevolg van het niet nakomen van internationale verplichtingen door de Bulgaarse autoriteiten, een reëel risico loopt op een met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest strijdige behandeling. Daarvoor kan hij objectieve informatie over de werking van het asiel- en opvangsysteem in Bulgarije overleggen of verklaringen afleggen over zijn eigen ervaringen met het asiel- en opvangsysteem in Bulgarije. Van een schending van artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest zal, in geval de vreemdeling aannemelijk maakt dat er sprake is van tekortkomingen in het asiel- en opvangsysteem, eerst sprake zijn indien die tekortkomingen structureel zijn en een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken (zie punten 91-93 van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 19 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:218, in de zaak Jawo).

5. Ter invulling van zijn betoog dat hij bij overdracht aan Bulgarije een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest, heeft eiser onder meer gesteld dat er in Bulgarije stelselmatig pushbacks plaatsvinden, ook ten aanzien van vreemdelingen die zich op afstand van de grens op het grondgebied van Bulgarije bevinden. In dat kader heeft hij verwezen naar diverse rechtbankuitspraken van andere zittingsplaatsen. In die uitspraken is een oordeel gegeven over de situatie van Dublinclaimanten in Bulgarije op basis van de volgende landeninformatie: ‘Country Report: Bulgaria 2020 Update’ (AIDA-rapport 2020) van februari 2021, het AIDA-rapport 2021 en een bericht van de European Council on Refugees and Exiles van 10 september 2021 (ECRE-bericht). Deze landeninformatie zal de rechtbank dan ook in deze uitspraak betrekken.

6. De rechtbank is van oordeel dat eiser met zijn verwijzing naar de hiervoor genoemde AIDA-rapporten en het hiervoor genoemde ECRE-bericht er niet in is geslaagd aannemelijk te maken dat hij bij zijn overdracht aan Bulgarije, als gevolg van het niet nakomen van internationale verplichtingen door de Bulgaarse autoriteiten, een reëel risico loopt op een met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest strijdige behandeling. Uit deze landeninformatie volgt inderdaad dat er in Bulgarije op aanzienlijke schaal pushbacks plaatsvinden, ook van vreemdelingen die zich op het grondgebied van Bulgarije bevinden. Pushbacks vormen in zijn algemeenheid een fundamentele systeemfout in de asielprocedure in de zin van artikel 3, tweede lid, van de Dublinverordening, welke systeemfout de bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereikt (vgl. de uitspraak van de Afdeling van 13 april 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1043). Maar eiser heeft met zijn verwijzing naar deze landeninformatie niet aannemelijk gemaakt dat hij, als Dublinclaimant, bij overdracht aan Bulgarije slachtoffer zal worden van pushbacks door Bulgarije. Eiser zal in het kader van de Dublinverordening gereguleerd en met toestemming van de autoriteiten worden overdragen aan Bulgarije en zal dus niet illegaal de Bulgaarse EU-buitengrens hoeven over te steken. De landeninformatie bevat geen concrete aanknopingspunten dat Dublinclaimanten na hun overdracht aan Bulgarije vanaf het Bulgaarse grondgebied te maken krijgen met (directe) pushbacks of daarmee vergelijkbare uitzettingen, waarbij geen gelegenheid wordt gegeven een asielprocedure te doorlopen. De landeninformatie bevat evenmin concrete aanknopingspunten dat Dublinclaimanten na hun overdracht aan Bulgarije naar de buitengrenzen worden gebracht of op een andere wijze in een situatie worden gebracht die vergelijkbaar is met die van vreemdelingen aan de buitengrenzen.

7. Ter vergelijking wijst de rechtbank in dit kader op de hiervoor genoemde Afdelingsuitspraak van 13 april 2022 over Kroatië en op de Afdelingsuitspraak van 8 september 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2644, over Slovenië. Uit beide uitspraken volgt, zoals de rechtbank hiervoor ook heeft overwogen, dat de omstandigheid dat er pushbacks (Kroatië) of overbrengingen (Slovenië) plaatsvinden, ook als die pushbacks/overbrengingen vreemdelingen raken die zich op het grondgebied van de desbetreffende lidstaat bevinden, op zichzelf onvoldoende is om te concluderen dat die lidstaat zich ten aanzien van Dublinclaimanten niet aan zijn internationale verplichtingen houdt. Om tot die conclusie te komen is nodig dat er daarnaast concrete aanknopingspunten bestaan dat de pushbacks/overbrengingen ook plaatsvinden ten aanzien van Dublinclaimanten. In het geval van Slovenië heeft de Afdeling geoordeeld dat dergelijke concrete aanknopingspunten ontbreken en dat er juist aanwijzingen bestaan dat Dublinclaimanten worden toegelaten tot de asielprocedure. De conclusie van de Afdeling in de ‘Sloveense uitspraak’ was dan ook dat ten aanzien van Slovenië van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. In het geval van Kroatië heeft de Afdeling daarentegen geoordeeld dat er concrete aanknopingspunten bestaan dat ook Dublinclaimanten te maken krijgen met pushbacks. De conclusie van de Afdeling in de ‘Kroatische uitspraak’ was dan ook dat ten aanzien van Kroatië, zonder nader onderzoek, niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan.

8. Naar het oordeel van de rechtbank bevat het AIDA-rapport 2021 (pagina 39) daarentegen juist een concreet aanknopingspunt dat Dublinclaimanten bij terugkeer naar Bulgarije geen obstakels ondervinden het land binnen te reizen.

“Asylum seekers who are returned from other Member States in principle do not face any obstacles in accessing the territory of Bulgaria upon return. Prior to the arrival of Dublin returnees, the SAR informs the Border Police of the expected arrival and indicates whether the returnee should be transferred to a reception centre or to immigration pre-removal detention facility. This decision depends on the phase of the asylum procedure of the Dublin returnee as outlined below: ”

Ook blijkt uit die pagina dat Dublin claimanten worden toegelaten tot de Bulgaarse asielprocedure. Op het citaat hierboven volgt namelijk het volgende:

“❖ If the returnee has a pending asylum application in Bulgaria, or the procedure was terminated because of the returnee’s absconding, he or she is transferred to a SAR reception centre. In the past the SAR usually suspended asylum procedures when asylum seekers had left Bulgaria before their procedures were completed. After the amendments of the law in 2020 the SAR obtained the right to directly terminate (discontinue) the asylum procedure in such cases without passing through a stage of suspension. In both cases no decision on the merits is issued, therefore the procedure can be reopened.139

❖ If, however, the returnee’s asylum application was rejected with a final decision on the merits before, or after, he or she left Bulgaria, and the decision was served in absentia and therefore became final,140 the returnee is transferred to one of the immigration detention facilities, usually to the Busmantsi detention centre in Sofia, or to the Lyubimets detention centre near the Turkish border.”

en

“Since 2015, the LAR explicitly provides for the mandatory reopening of an asylum procedure with respect to an applicant who is returned to Bulgaria under the Dublin Regulation, provided that he, or, she has not been issued a decision on merits while in absentia. 141 The SAR’s practice following this particular amendment is in line with the law so far and returnees whose asylum procedures had been only terminated (discontinued) after their absconding do not face obstacles in principle to have their determination procedures reopened.”

In het geval van eiser geldt bovendien dat de Bulgaarse autoriteiten met hun uitdrukkelijke claimakkoord hebben gegarandeerd dat zij de asielaanvraag van eiser in behandeling zullen nemen. De rechtbank betrekt hierbij ook dat de Bulgaarse autoriteiten het claimakkoord hebben geaccepteerd op grond van artikel 18, eerste lid, onder b, van de Dublinverordening. Dit betekent dat het asielverzoek van eiser in Bulgarije nog in behandeling is. Het betoog van eiser dat hij mogelijk een herhaalde asielaanvraag moet indienen terwijl hij geen nova daaraan ten grondslag kan leggen, volgt de rechtbank alleen daarom al niet. De enkele, niet nader onderbouwde, stelling van eiser dat hij niet meer beschikt over zijn Bulgaarse documenten en dat hij daarom niet zal worden opgenomen in de asielprocedure aldaar op grond van nieuwe wetgeving, volgt de rechtbank evenmin. Dit doet immers ook niet af aan het feit dat de Bulgaarse autoriteiten het claimverzoek hebben geaccepteerd.

9. Uit het voorgaande volgt dat eisers (op zichzelf juiste) stelling dat er in Bulgarije pushbacks plaatsvinden, niet leidt tot de conclusie dat eiser, als Dublinclaimant, bij overdracht aan Bulgarije een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest. Zijn verwijzing naar de Afdelingsuitspraak van 7 oktober 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:2891) leidt niet tot een ander oordeel. Deze Afdelingsuitspraak bevat namelijk geen inhoudelijk oordeel over de situatie van Dublinclaimanten in Bulgarije. De Afdeling heeft in deze uitspraak de uitspraak van deze rechtbank van 25 augustus 2022 bevestigd, waarin was geoordeeld dat verweerder geen uitvoering heeft gegeven aan een eerdere uitspraak.

10. Verder heeft eiser betoogd dat het asiel- en opvangsysteem in Bulgarije ook diverse andere gebreken kent. De enkele verklaring dat de opvang in Bulgarije slecht was en dat er bij slechts één gehoor een tolk aanwezig was biedt onvoldoende aanknopingspunten voor de conclusie dat eiser bij overdracht aan Bulgarije een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest. Zoals eerder is overwogen volgt uit het AIDA-rapport (p. 39) bovendien dat eiser, van wie de asielprocedure in Bulgarije nog niet is geëindigd, bij terugkeer eenvoudig opnieuw toegang heeft tot de asielprocedure. Daarin zal hij worden gehoord met behulp van een tolk (p. 27). Tegen een eventuele afwijzing van het asielverzoek kan hij met rechtsbijstand beroep instellen (p. 30 e.v.). Het persoonlijke relaas van eiser dat de opvangvoorzieningen erbarmelijk waren, de wc’s ’s avonds waren gesloten en de medische voorzieningen onvoldoende waren, biedt onvoldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Overigens hecht de rechtbank eraan op te merken dat als eiser na zijn overdracht aan Bulgarije problemen zou ondervinden bij bijvoorbeeld het verkrijgen van opvang, hij zich hierover ook bij de Bulgaarse (desnoods hogere) autoriteiten dient te beklagen (vergelijk het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) van 2 december 2008, ECLI:CE:ECHR:2008:1202DEC003273308, in de zaak K.R.S. tegen het Verenigd Koninkrijk). Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat klagen in Bulgarije niet mogelijk is.

11. Al hetgeen hiervoor is overwogen leidt tot de volgende slotsom. Nu verweerder mag uitgaan van het vermoeden dat de Bulgaarse autoriteiten hun internationale verplichtingen nakomen en eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat bij zijn overdracht aan Bulgarije het tegendeel het geval zal zijn, stelt verweerder terecht dat hij niet op grond van artikel 3, tweede lid, derde alinea van de Dublinverordening verantwoordelijk is geworden voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser en heeft verweerder evenmin aanleiding hoeven zien om de asielaanvraag van eiser op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening in verbinding met paragraaf C2 /5 van de Vreemdelingencirculaire 2000 aan zich te trekken. Ook heeft verweerder geen nader onderzoek hoeven verrichten of navraag hoeven doen bij de Bulgaarse autoriteiten.

12. Het beroep is ongegrond.

13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. E.R. Houweling, rechter, in aanwezigheid van mr. B. Tijssen, griffier.

De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature