Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Instantie:
Vindplaatsen:

Inhoudsindicatie:

Bij een verplichtstellingsbesluit tot (verplichte) deelname aan een bedrijfstakpensioenfonds, dat geen hoofdzakelijkheidscriterium kent, kan niettemin een zekere ondergrens van toepassing zijn. Waar de ondergrens getrokken moet worden hangt onder meer af van het aandeel van de betreffende activiteiten ten opzichte van het geheel en/of de betreffende activiteiten tot de hoofdactiviteiten van de betreffende onderneming behoren of niet.

Uitspraak



RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats ’s-Gravenhage

CB/c

Rolnr.: 9768271 RL EXP 22-0519

10 januari 2023

Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:

[eiser01] , h.o.d.n. [naam eenmanszaak01] ,

zaak doende te [vestigingsplaats01] ,

hierna te noemen: [eiser01] ,

eisende partij in conventie,

verwerende partij in reconventie,

gemachtigde: mr. E. Spijer (Vogelaar Bosch Spijer Advocaten),

tegen

de stichting Stichting Bedrijfstakpensioenfonds Mode-, Interieur, Tapijt- en Textielindustrie ,

statutair gevestigd te Heerlen,

hierna te noemen: MITT,

gedaagde partij in conventie,

eisende partij in reconventie,

gemachtigde: prof. dr. E. Lutjens (DLA Piper).

1 Het procesverloop

1.1

De kantonrechter heeft kennis genomen van de volgende stukken:

de dagvaarding van 14 maart 2022 met zeven producties (nrs. 1 tot en met 7);

de conclusie van antwoord (in conventie), tevens vordering in reconventie van 25 mei 2022 met twee producties (nrs. 1 en 2);

de conclusie van antwoord in reconventie van 4 oktober 2022 met vijf producties (nrs. 8 tot en met 12).

1.2

Op 2 december 2022 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden. Daarbij was [eiser01] in persoon aanwezig samen met zijn gemachtigde en was namens de gemachtigde van MITT mevr. mr. J. Kaldenberg aanwezig. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de gemachtigde van MITT spreekaantekeningen overgelegd. Van hetgeen tijdens de comparitie van partijen besproken is heeft de griffier voorts zakelijke aantekeningen gemaakt, die zich in het griffiedossier bevinden. Een schikking is niet bereikt.

1.3

Vervolgens is vonnis bepaald op heden.

2 De feiten

2.1

[eiser01] heeft een groothandel in sportprijzen en aanverwante artikelen.

2.2

MITT is een verplicht gesteld bedrijfstakpensioenfonds in de zin van de Pensioenwet en de Wet Bpf 2000.

2.3

De verplichtstelling voor deelname aan MITT is vastgelegd in het Besluit van de minister van SZW van 1 februari 2018 (Stcrt. 6 februari 2018, nr. 6910, hierna: het Besluit).

2.4

Het Besluit bepaalt onder meer als volgt:

De deelneming in de Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor de Mode-, Interieur-, Tapijt- en Textielindustrie is verplicht gesteld voor werknemers van 21 tot de pensioenleeftijd als bedoeld in artikel 18a van de Wet op de loonbelasting 1964 die werkzaam zijn bij een werkgever in de Mode-, Interieur-, Tapijt- en Textielindustrie, (….).

Werkgever: De werkgever: iedere natuurlijke of rechtspersoon die in zijn in Nederland gevestigde onderneming of afdeling(en) van zijn onderneming het Mode-, Interieur-, Tapijt- of Textielindustriebedrijf (….) uitoefent.

(….)

Mode- en Interieurindustrie: onder Mode- en Interieurindustrie moet worden verstaan: het vervaardigen en/of doen vervaardigen en/of het ver- en/of bewerken van kleding en/of kledingaccessoires en/of andere textielstukgoederen of hetgeen ter vervanging daarvan dient, zoals: gerubberd doek, plastic, bont en dergelijke, tot een ge- of verbruiksvoorwerp dan wel halffabrikaten daarvan, (….)

2.5

De activiteiten van [eiser01] die onder de verplichtstelling vallen betreffen het bedrukken van T-shirts. [eiser01] behaalt minder dan 5% van zijn omzet uit deze activiteiten.

2.6

De werknemers van [eiser01] zijn niet aangesloten bij een ander pensioenfonds, maar voorzien zelf in hun pensioenen.

3 De vorderingen in conventie en in reconventie

3.1

In conventie vordert [eiser01] om, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad: (I.) het door MITT tegen hem uitgevaardigde dwangbevel d.d. 26 januari 2022 buiten effect te stellen; (II.) te verklaren voor recht dat hij niet verplicht is tot deelneming aan MITT; (III.) MITT te veroordelen in de kosten van het geding.

3.2

In reconventie vordert MITT bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis uit te spreken (1.) een verklaring voor recht dat [eiser01] vanaf 1 januari 2015 valt onder de werkingssfeer van de verplichtstelling tot deelneming in MITT zodat hij vanaf die datum aan de nalevingsplicht van artikel 4 Wet Bpf 2000 moet voldoen; (2.) een veroordeling van [eiser01] tot betaling van het bedrag van € 18.600 aan pensioenpremie aan MITT te vermeerderen met de handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW van af 3 november 2021 alsmede te vermeerderen met invorderingskosten ten bedrage van € 3.375,90; (3.) een veroordeling van [eiser01] om binnen 14 dagen na de datum waarop het vonnis is gewezen elektronisch de gegevens te verstrekken aan ITT via de website https://azlonline.eu (op de wijze als omschreven in de Handleiding voor werkgever welke is gepubliceerd op de website https://pensioenfondsmitt.nl/) van de werknemers die vanaf 1 januari 2015 bij hem in dienst zijn (geweest), dit op straffe van een dwangsom van € 200,-- per dag of gedeelte van een dag dat hij geheel of gedeeltelijk in gebreke blijft met het nakomen van deze verplichting met een maximum van € 20.000,--; (4.) een veroordeling van [eiser01] in de kosten van het geding, die van de gemachtigde en nakosten inbegrepen.

3.3

Beide partijen hebben dezelfde grondslag voor hun vorderingen. [eiser01] stelt zich op het standpunt dat hij niet onder de werkingssfeer van het Besluit valt, terwijl MITT zich op het standpunt stelt dat dat wel het geval is.

3.4

Beide partijen voeren verweer tegen de vorderingen over en weer. Voor zover relevant wordt het verweer van partijen hierna besproken.

4 De beoordeling

In conventie en in reconventie

4.1

Waar het in deze procedure in hoofdzaak over gaat is de vraag of de verplichtstelling voor deelname aan MITT ook geldt indien de activiteiten van de betreffende onderneming slechts een klein of zelfs een verwaarloosbaar aandeel in de bedrijfsactiviteiten uitmaken. Niet in geschil is dat - strikt volgens de tekst van het Besluit - een onderneming, die slechts een beperkt of zelfs een verwaarloosbaar deel van zijn omzet haalt uit bedrijfsactiviteiten, die vallen onder de betreffende definitie van het Besluit, onder de verplichtstelling valt en dat is ook precies wat MITT in deze procedure betoogt.

4.2

Bij de beoordeling van dit geschil sluit de kantonrechter zich aan bij de beoordeling van een ander geschil, waarbij MITT betrokken was, en dat op 8 december 2021 door de kantonrechter te Alkmaar is beslecht (ECLI:NL:RBNHO:2021:11361). In dit geschil stelde MITT, net als in dit geschil, dat een onderneming, die zich ook bezighoudt met het bedrukken en borduren van bedrijfskleding, maar waarbij deze activiteit niet de hoofdzaak van de activiteiten van de betrokken onderneming uitmaakt, zich verplicht bij MITT dient aan te sluiten. Met dezelfde redenering als die van de kantonrechter te Alkmaar komt de kantonrechter in deze procedure echter tot een ander oordeel.

4.3

In de procedure voor de kantonrechter Alkmaar overwoog deze dat het verplichtstellingsbesluit geen hoofdzakelijkheidscriterium kent. Daaruit valt af te leiden dat ook ondernemingen die niet in hoofdzaak de activiteiten als gedefinieerd in het Besluit uitvoeren in beginsel onder de werking van het Besluit vallen.

4.4

In die procedure had de betreffende onderneming betoogd dat het bedrukken en borduren van bedrijfskleding zo incidenteel gebeurt, dat het verwaarloosbaar is, in combinatie met de stelling dat ook bij het ontbreken van het hoofdzakelijkheidscriterium van een zekere ondergrens sprake zou moeten zijn.

4.5

De kantonrechter te Alkmaar overwoog echter dat het aandeel van bedrukte en/of geborduurde bedrijfskleding 24% van het totaal van de omzet uitmaakt en dat een dergelijk percentage niet als verwaarloosbaar valt aan te merken, zeker niet in het licht van het feit dat de onderneming een groothandel in bedrijfskleding en persoonlijke beschermingsmiddelen was.

4.6

Juist die laatste twee overwegingen maken dat de kantonrechter in deze procedure tot een ander oordeel komt dan zijn collega in Alkmaar. Onbetwist is dat het aandeel van het bedrukken van kleding in de omzet van [eiser01] minder dan 5% bedraagt en dat de hoofdzaak van de activiteiten van [eiser01] een groothandel in sportprijzen en aanverwante artikelen betreffen. Niet alleen is dus het percentage van de omzet van bedrukt textiel (zeer) gering ten opzichte van de totale omzet van [eiser01] , ook betreft de verkoop van bedrukt textiel eerder een bijproduct van [eiser01] dan zijn hoofdactiviteit.

4.7

In het kader van het voorgaande is de kantonrechter dus van oordeel dat ook in het geval een verplichtstellingsbesluit geen hoofdzaakcriterium kent er sprake kan zijn van een zekere ondergrens, waarbij, zoals ook uit de beslissing van de kantonrechter in Alkmaar en uit deze beslissing blijkt dat het aandeel van de betreffende activiteit ten opzichte van het totaal en of de betreffende activiteit tot de hoofdactiviteiten van de onderneming behoren of niet van invloed kunnen zijn op de beoordeling. Daarmee is in algemene zin de stelling van MITT dat ook bij een verwaarloosbaar percentage van minder dan 1% de betreffende onderneming zich verplicht dient aan te sluiten bij MITT onhoudbaar.

4.8

Het voorgaande heeft tot gevolg dat [eiser01] zich niet verplicht dient aan te sluiten bij MITT. Dat betekent in ieder geval dat de door [eiser01] gevraagde verklaring voor recht zal worden toegewezen. Het betekent ook dat de kantonrechter het dwangbevel van MITT van 26 januari 2022 buiten werking zal stellen, los van de vraag of dit dwangbevel wel op de juiste wijze aan [eiser01] is betekent. Een oordeel daarover is niet langer opportuun.

4.9

Het voorgaande betekent ook dat de vorderingen van MITT in reconventie zullen worden afgewezen, want die vormen het spiegelbeeld van de vorderingen van [eiser01] in conventie.

4.10

Als de in het ongelijk gestelde partij zal MITT worden veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van [eiser01] , in conventie begroot op € 1.212,99, waaronder € 996,- als het aan de gemachtigde van [eiser01] toekomende salaris en in reconventie begroot op € 249,- als het aan de gemachtigde van [eiser01] toekomende salaris.

5 De beslissing

De kantonrechter:

in conventie

- stelt het door MITT tegen [eiser01] uitgevaardigde dwangbevel d.d. 26 januari 2022 buiten effect;

verklaart voor recht dat [eiser01] niet verplicht is tot deelneming in MITT;

veroordeelt MITT in de proceskosten aan de zijde van [eiser01] , in conventie begroot op op € 1.212,99, waaronder € 996,- als het aan de gemachtigde van [eiser01] toekomende salaris;

in reconventie

- wijst de vorderingen van MITT af;

- veroordeelt MITT in de proceskosten aan de zijde van [eiser01] , in reconventie begroot op op € 249,- als het aan de gemachtigde van [eiser01] toekomende salaris;

in conventie en in reconventie

- verklaart dit vonnis voor wat betreft de proceskostenveroordelingen van MITT uitvoerbaar bij voorraad.

Dit vonnis is gewezen door kantonrechter mr. C.W.D. Bom en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 10 januari 2023, in tegenwoordigheid van de griffier.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde jurisprudentie

Gerelateerde advocaten

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature