Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

Bindingspremie; De voorwaarde dat een militair meer dan tien jaar verwijderd moet zijn van zijn leeftijdsontslag om in aanmerking te kunnen komen voor een bindingspremie levert een indirect onderscheid naar leeftijd op. De rechtbank acht het onderscheid gerechtvaardigd. De beperking in het toekennen van een bindingspremie acht de rechtbank passend en noodzakelijk. Verweerder is binnen de grenzen van een redelijke beleidsbepaling gebleven.

De bindingspremie is bedoeld voor personeel in een schaarse functie en waarvoor een hoog vertrekrisico bestaat. Verweerder heeft het vertrekrisio van eiser te verwaarlozen kunnen vinden. Geen reden om af te wijken van de in de nota's neergelegde beleid. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel slaagt niet,

Uitspraak



RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht

zaaknummer: SGR 22/3622

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 januari 2023 in de zaak tussen [eiser], uit [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. T.A. van Helvoort),

en

de staatssecretaris van Defensie, (verweerder)

(gemachtigde: mr. H. Zilverberg).

Procesverloop

Bij besluit van 14 september 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eiser om in aanmerking te komen voor een bindingspremie afgewezen.

Met het bestreden besluit van 6 mei 2022 op het bezwaar van eiser is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.

De rechtbank heeft het beroep op 17 oktober 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?

1.1.

Eiser werkt op de vliegbasis Eindhoven bij de afdeling Mechanica. Op 27 februari 2019 heeft de commandant Luchtstrijdkrachten aan eiser een bindingspremie toegekend voor de duur van één jaar; voor de periode van 1 januari 2019 tot en met 31 december 2019. Tegen dit besluit heeft hij geen rechtsmiddel aangewend.

1.2.

Met ingang van 14 januari 2020 is de regel gaan gelden dat militairen die minder dan tien jaar van hun leeftijdsontslag verwijderd zijn niet in aanmerking komen voor een bindingspremie. Ook gold vanaf dat moment dat de bindingspremie alleen nog maar voor de periode van maximaal één jaar kon worden toegekend. De datum van eisers leeftijdsontslag is vastgesteld van 1 april 2023.

1.3.

Op 21 februari 2020 heeft eiser bezwaar gemaakt tegen het besluit om medewerkers die binnen 10 jaar met leeftijdsontslag gaan uit te sluiten van de bindingspremie. In de brief, die eiser heeft overhandigd aan commodore Droste, heeft eiser een beroep op het gelijkheidsbeginsel gedaan.

1.4.

Op 12 mei 2021 heeft eiser gevraagd hem een bindingspremie toe te kennen voor de periode van 1 januari 2020 tot en met 1 juli 2023. Het Hoofd Afdeling Personele Plannen en Ketenbeheer heeft eisers verzoek in eerste instantie afgewezen op de grond dat een bindingspremie uitsluitend op voordracht van de commandant kan worden toegekend en niet op de aanvraag van een militair. In het bestreden besluit heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat het besluit van 27 februari 2019 in rechte vaststaat en dat het beroep op het gelijkheidsbeginsel geen nieuw feit oplevert op grond waarvan het besluit van

27 februari 2019 moet worden herzien. Verweerder is tot dit standpunt gekomen omdat uit de brief van eiser en zijn collega’s valt af te leiden dat zij bekend waren met de verschillen in toekenning van de bindingspremies, maar dat zij hierin hebben berust.

1.5.

Verder heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat er geen aanleiding bestaat om eiser te binden omdat het risico dat hij de organisatie gaat verlaten te verwaarlozen is.

Wat vindt eiser in beroep?

2.1.

Eiser is het er niet mee eens dat zijn verzoek om terug te komen van het besluit van 27 januari 2019 is afgewezen. Hij is pas na het verstrijken van de bezwaartermijn bekend geworden met de toekenning van langere bindingspremies op andere vliegbases. Verweerder stelt dat eiser hiervan wel op de hoogte zou kunnen zijn geweest, maar onderbouwt niet op welke wijze de situatie van zijn collega’s dan aan hem kenbaar zou zijn gemaakt. Dat maakt dat de afwijzing van het herzieningsverzoek berust op onjuiste gronden en vernietigd moet worden.

2.2.

Verder vindt eiser dat zijn aanvraag van 12 mei 2021 ten onrechte is afgewezen. Eiser stelt zich op het standpunt dat sprake is van ongelijke behandeling van vergelijkbare gevallen. Hij wijst erop dat aan personeel op de vliegbases Leeuwarden en Woensdrecht bindingspremies voor een periode van drie tot vijf jaar zijn toegekend, terwijl aan personeel op de vliegbasis Eindhoven bindingspremies voor de duur van één jaar zijn toegekend. Dit had volgens hem een reden moeten zijn om een uitzondering te maken op het tienjaarscriterium. Ter onderbouwing van zijn standpunt dat het gelijkheidsbeginsel is geschonden, heeft eiser een e-mail van kapitein Schollens van 4 oktober 2022 overgelegd.

2.3.

Ook stelt hij dat de regel dat alleen nog een bindingspremie aan militairen die meer dan tien jaar verwijderd zijn van hun leeftijdsontslag een onderscheid naar leeftijd oplevert dat niet objectief gerechtvaardigd is. Eiser wijst hierbij op het oordeel van de Commissie Gelijke Behandeling (2010-99).

2.4.

Het tienjaarscriterium geeft volgens eiser blijk van een onredelijke beleidsbepaling. Het criterium is opgenomen, terwijl kenbaar was dat op twee vliegbases medewerkers nog bindingspremies ontvingen, terwijl zij al minder dan tien jaar voor hun functioneel leeftijdsontslag zaten. Ook was bekend dat in Eindhoven alle bindingspremies na een jaar waren afgelopen. Daarnaast vindt hij dat verweerder gebruik had moeten maken van de inherente afwijkingsbevoegdheid van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht omdat eiser evident benadeeld is door de gebrekkige informatie, het ontbreken van overgangsbeleid en het leeftijdsonderscheid dat gemaakt wordt.

2.5.

Eiser stelt dat verweerder niet consistent heeft gehandeld, omdat ook in 2020 nog bindingspremies zijn toegekend aan militairen die minder dan tien jaar van hun leeftijdsontslag verwijderd waren. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft eiser een overzicht van de toegekende bindingspremies door het CLSK over de jaren 2018, 2019 en 2020 overgelegd.

Wat is het oordeel van de rechtbank?

Het verzoek om terug te komen van het besluit van 27 januari 2019

3.1.

De rechtbank leest het bestreden besluit zo dat verweerder eisers verzoek om een bindingspremie ook heeft opgevat als een verzoek om terug te komen van het besluit van

27 februari 2019. De beslissing niet terug te komen van het besluit van 27 februari 2019 is een primair besluit, waartegen dus het rechtsmiddel van bezwaar openstaat. Het beroepschrift zou dus, voor zover het de afwijzing om terug te komen van het besluit van

27 februari 2019 betreft, ter behandeling als bezwaarschrift aan verweerder moeten worden doorgezonden. Uit het aanvullend verweerschrift leidt de rechtbank af dat verweerder niet anders denkt over het verzoek om terug te komen van het besluit van 27 februari 2019, zodat het bezwaar naar alle waarschijnlijkheid ongegrond zal worden verklaard. De rechtbank ziet daarom om proceseconomische redenen af van doorzending van het beroepschrift als bezwaar aan verweerder en zal het geschil hierover inhoudelijk behandelen.

3.2.

Verweerder heeft met toepassing van artikel 4:6, tweede lid, van de Awb op het ontslagverzoek van eiser beslist. Dit betekent dat de rechtbank aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden moet toetsen of het bestuursorgaan zich terecht, zorgvuldig voorbereid en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn. Als het bestreden besluit die toets doorstaat, kan de bestuursrechter aan de hand van wat de rechtzoekende heeft aangevoerd toch tot het oordeel komen dat het bestreden besluit evident onredelijk is.

3.3.

Onder nieuw gebleken feiten en veranderde omstandigheden worden verstaan feiten of omstandigheden die ná het eerdere besluit zijn voorgevallen, dan wel feiten of omstandigheden die weliswaar vóór het eerdere besluit zijn voorgevallen, maar die niet vóór dat besluit konden worden aangevoerd. Nieuw gebleken feiten zijn ook bewijsstukken van al eerder gestelde feiten of omstandigheden, als deze bewijsstukken niet eerder konden worden overgelegd.

3.4.

De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat eisers beroep op het gelijkheidsbeginsel geen nieuw feit is. Eiser had het beroep op het gelijkheidsbeginsel kunnen aanvoeren in een bezwaarprocedure tegen het besluit van 27 februari 2019. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat het niet aannemelijk is dat eiser ten tijde van de toekenning van de bindingspremie niet wist dat collega’s op andere vliegbases een bindingspremie voor een langere periode kregen toegekend. Verweerder heeft zich op basis van de brief van 21 februari 2020 op het standpunt kunnen stellen dat bekend was dat de bindingspremie op andere vliegbases voor een langere periode werd toegekend, maar dat hierin is berust door het personeel.

Eiser heeft in het aanvullend beroepschrift gesteld dat hij ten tijde van het besluit van

27 februari 2019 niet wist dat op andere vliegbases wel voor meerdere jaren bindingspremies werden toegekend en dat hij daarom pas buiten de bezwaartermijn een verzoek om herziening heeft kunnen indienen. In het verweerschrift heeft verweerder nader toegelicht dat eiser wist of kon weten dat op basis van het op dat moment geldende beleid het mogelijk was een bindingspremie voor meerdere jaren toe te kennen. Uit de brief van

21 februari 2020 blijkt volgens verweerder dat eiser wist dat daar op Eindhoven niet voor gekozen was. Verweerder stelt zich op het standpunt dat als eiser het daar niet mee eens was geweest hij bezwaar had kunnen maken tegen het besluit van 27 februari 2019. Uit de brief kan volgens verweerder ook worden opgemaakt dat eiser wist dat op andere vliegbases andere keuzes waren gemaakt.

3.5.

Dat eiser wist dat er collega’s waren die een bindingspremie voor een langere periode een jaar hadden gekregen, ziet de rechtbank bevestigd in de volgende passage uit eisers beroepsgronden van 15 juni 2022: “Het enkele feit dat eiser geen bezwaar heeft gemaakt tegen de toekenning van een bindingspremie voor de duur van een jaar kan hier niet aan afdoen, ook al had de meerderheid van eisers collega’s de bindingspremie voor vier haar toegekend gekregen. Ten tijde van belang kon en mocht eiser er immers vanuit gaan dat dit in de volgende jaren weer rechtgetrokken zou worden.”

3.6.

Voor het oordeel dat de weigering om terug te komen van het besluit van toekenningsbesluit als evident onredelijk is te beschouwen ziet de rechtbank geen reden. Verweerder heeft dan ook op goede gronden geweigerd om terug te komen van het toekenningsbesluit van 27 februari 2019.

Het verzoek om een bindingspremie voor de periode van 1 januari 2020 tot en met 1 juli 2023

3.7.

Bij de uitoefening van de in artikel 12 van het Inkomstenbesluit militairen neergelegde bevoegdheid om aan een militairen een bindingspremie toe te kennen, komt aan de commandant een grote mate van beoordelingsvrijheid toe. Dit betekent dat de rechtbank het bestreden besluit terughoudend toetst. Beoordeeld moet worden of verweerder na afweging van de betrokken belangen in redelijkheid tot het bestreden besluit heeft kunnen komen en daarbij niet heeft gehandeld in strijd met enige ongeschreven rechtsregel of algemeen rechtsbeginsel, de algemene beginselen van behoorlijk bestuur daaronder begrepen.

3.8

Verweerder heeft terecht als uitgangspunt genomen dat het toekennen van een bindingspremie een besluit is waaraan een individuele beschouwing ten grondslag ligt. Dit instrument wordt ingezet om een medewerker, die werkzaam is binnen een vastgestelde schaarse categorie, te stimuleren een aaneengesloten periode van zijn aanstelling daarvan deel uit te blijven maken omdat behoud van diegene voor Defensie van groot belang wordt geacht. Het individuele karakter van het instrument heeft tot gevolg dat per medewerker binnen de betreffende schaarse categorie wordt bezien in hoeverre diegene in aanmerking komt voor een bindingspremie. Dit betekent dat geen sprake kan zijn van een categorale toekenning van een bindingspremie.

3.9.

De beperking dat militairen die minder dan tien jaar van het leeftijdsontslag verwijderd zijn niet voor een bindingspremie in aanmerking komen, is ingegeven door de doelstelling van de nota: het voorkomen van uitstroom van technisch personeel naar het bedrijfsleven.

3.10.

Anders dan verweerder in zijn verweerschrift stelt, is de rechtbank van oordeel dat de voorwaarde dat een militair meer dan tien jaar verwijderd moet zijn van zijn leeftijdsontslag om in aanmerking te kunnen komen een indirect onderscheid naar leeftijd oplevert. De rechtbank acht dit onderscheid gerechtvaardigd. Verweerder heeft toegelicht dat er geen noodzaak is militairen die minder dan tien jaar van hun leeftijdsontslag verwijderd waren te binden aan de organisatie omdat uit deze groep militairen nauwelijks militairen zijn die in die periode van tien jaar voor hun leeftijdsontslag ontslag nemen. Dit is verweerder gebleken uit een onderzoek binnen het CLSK. Gelet hierop en het feit dat verweerder minder financiële ruimte heeft om personeel te binden, acht de rechtbank deze beperking in het toekennen van een bindingspremie passend en noodzakelijk.

3.11.

Met het stellen van deze beperking voor het toekennen van een bindingspremie is verweerder binnen de grenzen van een redelijke beleidsbepaling gebleven. Dat er militairen zijn die, net als eiser, kort voor hun leeftijdsontslag zitten en militairen die pas aan het begin van de periode van tien jaar voor hun leeftijdsontslag, maakt de voorwaarde niet onredelijk. Het doet namelijk niet af aan het feit dat uit onderzoek is gebleken dat binnen het Commando Luchtstrijdkrachten erg weinig militairen vertrekken binnen een periode van tien jaar tot aan hun leeftijdsontslag.

3.12.

Los hiervan overweegt de rechtbank dat de bindingspremie is bedoeld voor personeel in een schaarse functie en waarvoor een hoog vertrekrisico bestaat. De rechtbank stelt vast dat eiser op het moment van zijn verzoek ongeveer twee jaar verwijderd was van zijn leeftijdsontslag. Uit het bestreden besluit blijkt dat verweerder niet alleen heeft geweigerd eiser een bindingspremie toe te kennen op de grond dat hij binnen tien jaar met leeftijdsontslag gaat, maar ook heeft beoordeeld wat het vertrekrisico van eiser is. Verweerder heeft het vertrekrisico van eiser te verwaarlozen kunnen vinden. De kans dat eiser het defensieonderdeel zo kort voor zijn leeftijdsontslag zal verlaten is minimaal. Verweerder heeft terecht overwogen dat eiser niet heeft aangevoerd en ook op geen enkele manier is gebleken dat hij de zogenaamde aanzuigende werking van de arbeidsmarkt voelt. Sterker nog tijdens de hoorzitting heeft eiser uitgesproken dat hij niet weg wil bij Defensie. Onder deze omstandigheden heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat er geen aanleiding bestaat om eiser te binden. Er is daarom ook geen reden waarom verweerder zou moeten afwijken van het in de nota’s neergelegde beleid.

3.13.

Dat eiser het onrechtvaardig vindt dat collega’s op andere luchtmachtbases in 2019 een bindingspremie hebben gekregen voor de duur van langer dan één jaar, betekent niet dat verweerder eiser met terugwerkende kracht een bindingspremie moet toekennen. Verweerder stelt zich terecht op het standpunt dat eiser bezwaar had moeten maken tegen het besluit waarbij hem de bindingspremie is toegekend. Dat besluit staat in rechte vast. Zijn betoog dat hij ervan uit mocht gaan dat het één en ander in de volgende jaren zou worden rechtgetrokken, kan niet slagen. De bindingspremie wordt op voordracht voor een bepaalde periode toegekend en wordt steeds opnieuw beoordeeld. Het is geen recht. Een militair die eerder een bindingspremie heeft gekregen, kan er dus niet van uitgaan dat de bindingspremie opnieuw wordt toegekend.

3.14.

Daarbij moet er rekening mee worden gehouden dat de omstandigheden op de arbeidsmarkt veranderen, net als de bezetting van de functies en het budget dat voor bindingspremies beschikbaar is. De mogelijkheden om bindingspremies te kunnen toekennen zijn afhankelijk van deze factoren en kunnen daarom ook veranderen. Om die reden volgt de rechtbank eiser ook niet in zijn betoog dat verweerder in zijn beleid overgangsrecht had moeten opnemen.

3.15.

Verder overweegt de rechtbank dat voor een geslaagd beroep op het gelijkheidsbeginsel nodig is dat een collega van eiser in vergelijkbare omstandigheden in aanmerking is gebracht voor een bindingspremie. Eiser heeft niet zo’n situatie aangedragen. De omstandigheid dat ondanks het tienjaarscriterium toch bindingspremies zijn toegekend, maakt nog niet dat sprake is van gelijke gevallen die ongelijk zijn behandeld. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat in uitzonderlijke gevallen een bindingspremie is toegekend zoals bijvoorbeeld in de situatie waarin een concreet gevechtsrisico aanwezig was. Deze gevallen moesten goed gemotiveerd worden. Zoals gezegd wordt bij het toekennen van een bindingspremie een individuele beoordeling gemaakt. De rechtbank acht het niet onredelijk dat in situaties waarin de continuïteit van de bedrijfsvoering in gevaar komt in afwijking van het beleid een bindingspremie wordt toegekend. Van zo’n situatie is hier geen sprake.

3.16.

Er is geen reden aan te nemen dat verweerder het beleid niet consistent heeft toegepast.

3.17.

De rechtbank komt tot de slotsom dat verweerder in redelijkheid de gevraagde bindingspremie kunnen weigeren.

Conclusie

4. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van Y.E. de Loos, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 januari 2023.

griffier

rechter

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Op grond van de nota Bindingspremie “5 generaties Materieellogistiek” van 14 november 2018.

Zie de nota Addendum Bindingspremie “5 generaties Materieellogistiek” d.d. 14 november 2018 van 14 januari 2020.

Nu het College voor de Rechten van de Mens.

Algemene wet bestuursrecht.

Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 2 september 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:2014.

De brief waarmee eiser bezwaar heeft gemaakt tegen de regel dat militairen die minder dan tien jaar van hun leeftijdsontslag verwijderd zijn niet in aanmerking komen voor een bindingspremie.

De nota Addendum Bindingspremie “5 generaties Materieellogistiek” d.d. 14 november 2018 van 14 januari 2020 en de daarop volgende nota Bindingspremie “5 generaties Materieellogistiek 2021” van 4 november 2020.

Het Commando Luchtstrijdkrachten.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde jurisprudentie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature