Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Zittingsplaats:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

Heeft de EOD onrechtmatig gehandeld bij het ruimten van op het terrein van KNSF aangetroffen brokken springstof?

Uitspraak



vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel

zaaknummer / rolnummer: C/09/578297 / HA ZA 19-840

Vonnis van 9 maart 2022

in de zaak van

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

KNSF VASTGOED II B.V.,

gevestigd te Amsterdam,

eiseres,

advocaat mr. P.L. Loeb te Amsterdam,

tegen

DE STAAT DER NEDERLANDEN (Ministerie van Defensie, Explosieven Opruimingsdienst),

gevestigd te Den Haag,

gedaagde,

advocaat mr. E.H.P. Brans te Den Haag.

Partijen zullen hierna “KNSF” en “de EOD” genoemd worden.

1 De procedure

1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

de dagvaarding van 22 juli 2019;

de akte met producties van KNSF van 7 augustus 2019;

de conclusie van antwoord met producties;

de tussenvonnissen van 8 januari 2020 en 13 oktober 2021;

het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 13 januari 2022, met de daarin

vermelde stukken.

1.2.

Het proces-verbaal van de mondelinge behandeling is met instemming van partijen buiten hun aanwezigheid opgemaakt. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld om opmerkingen te maken over het proces-verbaal voor zover het feitelijke onjuistheden betreft.

Bij brief van 2 februari 2022 heeft de Staat van deze mogelijkheid gebruik gemaakt. KNSF heeft bij brief van 4 februari 2022 van deze mogelijkheid gebruik gemaakt. Deze brieven maken deel uit van het procesdossier en het vonnis wordt gewezen met inachtneming van deze brieven, voor zover het correcties van feitelijke aard betreft.

1.3.

Ten slotte hebben partijen de rechtbank gevraagd vonnis te wijzen, waarna de datum van het vonnis is bepaald op heden.

2 Inleiding

2.1.

Het gaat in deze zaak om de vraag of de EOD onrechtmatig heeft gehandeld jegens KNSF bij het ruimen van op het terrein van KNSF aangetroffen brokken springstof. Die handelingen betreffen het door middel van watersnijden in kleinere blokken snijden van een grote kluit springstof en het vervolgens laten ontploffen van die kleinere blokken op de springplaats. Bij die handelingen is milieuschade ontstaan. KNSF meent dat de EOD die milieuschade had kunnen en moeten vermijden. Zij stelt dat KNSF aansprakelijk is voor die schade. De EOD betwist dat gemotiveerd.

2.2.

De inrichting van dit vonnis is als volgt. De rechtbank vermeldt in paragraaf 3 de feiten die zij relevant acht voor de beoordeling. Het gaat om feiten waarover tussen partijen geen verschil van mening bestaat of feiten die blijken uit de overgelegde stukken (producties) waarvan de inhoud door partijen niet of onvoldoende is betwist. Vervolgens beschrijft de rechtbank in paragraaf 4 in het kort wat de vordering van KNSF inhoudt. Dan volgt in paragraaf 5 de beoordeling die leidt tot de beslissing die is opgenomen onder paragraaf 6.

3 De feiten

3.1.

DE EOD is in Nederland exclusief bevoegd tot de ruiming van explosieven. Dit blijkt onder meer uit een circulaire van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de Minister van Defensie, die is getiteld “Berging van vliegtuigwrakken en vermiste bemanningsleden uit de Tweede Wereldoorlog; opsporen en ruimen van andere explosieven dan geïmproviseerde”. Deze circulaire is gepubliceerd in de Staatscourant van 23 november 2009 (nr. 17961). In de circulaire wordt verwezen naar een besluit van de Ministerraad van 13 april 1999 waarin is bepaald: “dat de ruiming van explosieven, gelet op de zwaarwegende aspecten van openbare orde en veiligheid, is voorbehouden aan de Explosieven Opruimings Dienst Defensie (…)”. Onder “ruiming” wordt in de circulaire verstaan: “het na opsporing benaderen, veiligstellen, afvoeren of vernietigen van het explosief dat in een bepaald gebied is aangetroffen”. Ook in sectorplan 48 (“Overig explosief afval”), behorende bij het Landelijk Afvalbeheerplan (LAP 3), dat is vastgesteld bij besluit van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat van 28 november 2017, wordt naar voornoemd besluit van de Ministerraad verwezen. Dit sectorplan vermeldt verder dat de “EOD bereid (is) voor derden ontplofbare afvalstoffen en voorwerpen te vernietigen” en dat de EOD dit doet door deze op speciaal daartoe aangewezen terreinen tot ontploffing te brengen. In de praktijk krijgt de EOD jaarlijks rond de 2.000 meldingen van explosieven die onschadelijk gemaakt moeten worden. Dat leidt ertoe dat de EOD gemiddeld 1.500 keer per jaar explosieven tot ontploffing brengt (“laat detoneren”). De EOD brengt voor zijn werkzaamheden in het kader van deze exclusief aan hem toebedeelde publieke taak geen kosten in rekening aan de belanghebbenden.

3.2.

KNSF is rechthebbende op de gronden (met opstallen, werken en beplantingen), die zijn gelegen in de gemeente Muiden, inmiddels opgegaan in de gemeente Gooise Meren (hierna de gemeente), en zijn weergeven op de kaart die KNSF als productie 1 in het geding heeft gebracht. Dit terrein zal hierna worden aangeduid als “het KNSF-terrein”. Op het KNSF-terrein was een buskruitfabriek gevestigd. Daar is in de periode van 1907 – 1970 zwart kruit geproduceerd en in de periode van 1914 – 1918 ammoniumnitraat springstof. Vanaf 1948 werd er ook TNT springstof gemaakt. De fabriek werd geëxploiteerd door de Koninklijke Nederlandse Springstoffenfabrieken N.V. Deze vennootschap is sinds juni 1997 enig aandeelhouder en bestuurder van KNSF. De fabriek is in 2004 gesloten. Als gevolg van de activiteiten van de Koninklijke Nederlandse Springstoffenfabrieken N.V. zijn delen van het KNSF-terrein verontreinigd geraakt met explosieven en explosief materiaal.

3.3.

KNSF ontwikkelt op het KNSF-terrein een woonwijk met bijbehorende voorzieningen, zoals scholen, openbare ruimtes, winkels en horeca. In verband met de beoogde woonbestemming zijn onder meer in 2005 en 2006 (voor)onderzoeken uitgevoerd zowel naar de bodemkwaliteit van het terrein als naar de aanwezigheid van explosieven ter plaatse. Uit die onderzoeken bleek, kort gezegd, dat de bodemkwaliteit niet voldeed aan de eisen die gelden voor het voorgenomen gebruik en dat op (delen van) het terrein rekening gehouden moest worden met de aanwezigheid van explosieven.

3.4.

KNSF heeft aan RESAG Real Estate Services AG (hierna RESAG) opdracht gegeven de sanering van het terrein voor te bereiden en te begeleiden. RESAG heeft ter uitvoering van deze opdracht CSO Adviesbureau (hierna CSO) verzocht een raamsaneringsplan op te stellen. Hoofdstuk 9 van het door CSO opgestelde raamsaneringsplan van 31 mei 2007 heeft betrekking op uitvoeringsaspecten en bevat een paragraaf 9.11 die is gewijd aan milieukundige begeleiding. Daar is onder andere het volgende opgenomen:

“De milieukundige begeleiding zal geschieden door een milieukundige, die de directie adviseert gedurende de uitvoering van het werk. De taken van de milieukundige zijn:

 in het algemeen het stimuleren en bevorderen van een efficiënte, veilige en nette manier van werken;

 (…)

 geven van aanwijzingen en toezicht houden op het afvoeren van de verontreinigde grond;

 het nemen van grondmonsters;

 beoordelen of de werkzaamheden op een arbeids- en milieuhygiënisch verantwoorde wijze worden uitgevoerd; te denken valt aan het voorkomen van morsingen van het verontreinigde materiaal en de juiste afvoer hiervan (…).

De intensiteit van de milieukundige begeleiding hangt af van de te saneren grond. Tijdens het ontgraven van de mobiele verontreinigingen zal full-time een milieukundig begeleider aanwezig zijn. De milieukundige begeleiding van ontgraving van immobiele verontreinigingen (civieltechnische ontgravingen) zal niet full-time zijn.”

3.5.

Het college van Gedeputeerde Staten van Noord-Holland (hierna GS) heeft bij beschikking van 14 december 2007 (onder het stellen van een aantal nadere voorwaarden) ingestemd met het raamsaneringsplan. GS heeft in deze beschikking, die nadien nog diverse keren is verlengd, twee gevallen van ernstige bodemverontreiniging op het KNSF-terrein vastgesteld:

“Geval 1: gerelateerd aan het ophogen en verharden van de locatie (…)

Geval 2: gerelateerd aan de productie en opslag van kruit en springstoffen”.

Op basis van het raamsaneringsplan heeft CSO vervolgens deelsaneringsplannen opgesteld, waaronder het deelsaneringsplan voor het deelgebied 2 (het gebied waarin de voormalige buskruitfabriek was gevestigd). Bij beschikking van 19 maart 2009 heeft GS met dit deelplan ingestemd. Die instemming is daarna nog aangepast bij beschikking van 12 december 2009 en nadien nog diverse keren verlengd.

3.6.

RESAG heeft namens of ten behoeve van KNSF in 2010 aan Explosive Clearance Group (hierna ECG) opgedragen een explosievenonderzoek te verrichten op het KNSF-terrein. ECG is een gespecialiseerd en gecertificeerd bedrijf zoals bedoeld in artikel 417f van de Arbeidsomstandighedenregeling , waartoe behoort het Werkveldspecifiek certificatieschema voor het systeemcertificaat “Opsporen Conventionele Explosieven” (WSCS-OCE). Volgens dit WSCS-OCE dient onder “opsporen” in dit verband te worden begrepen: “Het geheel van organisatie en uitvoering van werkvoorbereiding, detecteren, lokaliseren en laagsgewijs ontgraven, identificeren van de vermoede CE (conventionele explosieven, rechtbank), tijdelijk veiligstellen van de situatie, de overdracht aan de EODD en Proces-verbaal van oplevering” (WSCS-OCE, hoofdstuk 2). ECG heeft op 21 mei 2010 een “Projectplan voor het detecteren en benaderen van conventionele explosieven in het onderzoeksgebied KNSF-terrein” (hierna het projectplan) opgesteld. In het projectplan is onder meer het volgende opgenomen:

“(Hoofdstuk 3: Veiligheid, gezondheid en milieu (VGM-plan), p. 12)

Benodigde milieumaatregelen

Op het terrein waar de werkzaamheden plaatsvinden, is sprake van twee gevallen van ernstige bodemverontreiniging. Hiervoor is een raamsaneringsplan opgesteld (…) en heeft de provincie Noord-Holland een beschikking afgegeven (…). Indien er ten behoeve van opsporings- of benaderwerkzaamheden gegraven wordt in ernstig verontreinigde grond, dan wordt de uitgenomen grond op dezelfde plaats weer teruggeplaatst. Hierbij worden de volgende voorwaarden in acht genomen:

1 Er wordt geen bronnering of bemaling toegepast;

2 Graafwerkzaamheden ter plaatse van geval 2 (mobiele kruitproductie gerelateerde verontreinigingen) vinden uitsluitend plaats in het bijzijn van een erkende MKB-er (milieukundig begeleider gecertificeerd conform de BRL SIKB (6000) (Beoordelingsrichtlijn Stichting Infrastructuur Kwaliteitsborging Bodembeheer, rechtbank).

(Hoofdstuk 5: Projectorganisatie, p. 23)

De opdrachtgever is verantwoordelijk voor het ter beschikking hebben van een terrein waarop de aangetroffen munitie en/of explosieven kunnen worden vernietigd. Bij het vaststellen van dit vernietigingsterrein (ook wel springlocatie genoemd) dient rekening gehouden te worden met voldoende afstand van bebouwd gebied. In principe wordt uitgegaan van het feit dat de springlocatie in de gemeente zelf zal zijn.

Het Bevoegd Gezag (de burgemeester of diens vertegenwoordiger) is eindverantwoordelijk voor alle aspecten op het gebied van Openbare Orde en Veiligheid.

(Hoofdstuk 9: Handelswijzen, goedkeuring en ondertekening, p. 67)

Gezien de aard van het projectplan moet er van worden uitgegaan dat op elk willekeurig moment van de werkzaamheden explosieven aangetroffen kunnen worden. Het ruimen van deze explosieven is exclusief voorbehouden aan de Explosieven Opruimingsdienst van het Ministerie van Defensie.

Door de gemeente wordt, in overleg met ECG en de EOD-D, gezorgd voor het beschikbaar stellen van een geschikt vernietigingsterrein binnen de betreffende gemeente (hoofdstuk 9, p. 67)”

Op 7 december 2010 is het projectplan door de burgemeester van de gemeente ondertekend.

3.7.

Op 29 juli 2015 heeft ECG een Addendum opgesteld, waarin enkele wijzigingen ten opzichte van het projectplan zijn neergelegd. In dit Addendum, waarin KNSF is aangeduid als opdrachtgever, zijn onder meer de volgende passages opgenomen:

“De opdrachtgever

Taken: (…)

- Het in overleg met ECG ter beschikking stellen van een springlocatie voor het door de EOD laten springen van eventueel aangetroffen conventionele explosieven (…)

Explosive Clearance Group (…)

Verantwoordelijkheden

- ECG heeft de verantwoordelijkheid om de opsporingswerkzaamheden op een correcte, adequate en overzichtelijke manier uit te voeren, teneinde de projectlocatie op te leveren conform het gestelde binnen de opdrachtverstrekking.”

Ter uitvoering van het (aangevulde) projectplan heeft ECG stappenplannen vastgesteld ten behoeve van het opsporen van explosieve stoffen (21 oktober 2016) en ten behoeve van de uitvoering van fase 4 op het KNSF-terrein (1 november 2016). Dit laatstbedoelde stappenplan is ondertekend door de burgemeester van de gemeente en vertegenwoordigers van KNSF en ECG.

3.8.

In het stappenplan van 21 oktober 2016 is onder meer vermeld:

“Bij het uitvoeren van de opsporingswerkzaamheden (…) zijn naast (restanten van) munitieartikelen, concentraties van explosieve stoffen (springstoffen) in de bodem aangetroffen. Hoewel deze stoffen (…) binnen de scope van het explosievenonderzoek vallen, kunnen deze niet met de gebruikelijke detectiemiddelen worden opgespoord (…). Naar aanleiding van het bovenstaande is door ECG, in samenwerking met een externe adviseur die kennis heeft van chemische processen en internationaal bekend staat als adviseur op het gebied van gedrag en effecten van gevaarlijke stoffen, een stappenplan opgesteld op basis waarvan in de bodem aanwezige concentraties springstoffen op het KNSF-terrein opgespoord kunnen worden. Explosieven in geconcentreerde vorm, met name voorkomend ter plaatse van dumplocaties zijn een veiligheidsrisico en moeten met gepaste voorzorgsmaatregelen verwijderd worden. (…) Bij de uitvoering van de opsporingswerkzaamheden in fasen 3 en 4 (…) worden grote hoeveelheden explosieve stoffen aangetroffen. Deze springstoffen worden ‘los’ aangetroffen, dat wil zeggen dat zij niet in een (restant van een) munitieartikel zitten, maar als brokken springstof in de grond worden aangetroffen. ”

3.9.

In opdracht van KNSF heeft TTE Consultants (hierna TTE) in 2016 een aantal bodemonderzoeken verricht en over de uitkomsten daarvan gerapporteerd.

3.10.

Bij graafwerkzaamheden heeft ECG in de week van 16 februari 2017 in deelgebied 2 van het KNSF-terrein een grote hoeveelheid (naar schatting 400 kilogram) verdacht energetisch materiaal blootgelegd. Hiervan is melding gemaakt aan de EOD. De EOD heeft van deze hoeveelheid een monster genomen en zeker gesteld in een munitiekist. Op verzoek van de EOD zijn van dit monster door TNO ter plaatse op 20 februari 2017 enkele deelmonsters genomen. Bij e-mailbericht van 28 februari 2017 heeft de EOD de volgende onderzoeksvragen aan TNO voorgelegd:

“(…)

 Wat is het materiaal van de aangetroffen en gesampelde (explosieve) stof en de eigenschappen

 Hoe is deze stof te flegmatiseren (indien nodig) voor een eventuele verplaatsing en wat te doen met het residu

 Is de compositie veilig op te delen in kleinere stukken (bv watersnijden)

 Geef een advies voor de te gebruiken persoonlijke beschermingsmiddelen tijdens grondverzet en/of ruiming

 Geef een oordeel van het plan van aanpak van de gebiedssanering (rapport van ECG)”.

Deze onderzoeksvragen zijn door de EOD eveneens per e-mail dezelfde dag aan KNSF doorgestuurd.

3.11.

Op maandag 6 maart 2017 heeft een medewerker van de EOD aan ECG per e-mail een tekstgedeelte uit het conceptrapport van TNO doorgestuurd dat de EOD kort daarvoor had ontvangen. In die tekst staat onder meer vermeld:

“ Advies voor ruiming grote kluit energetisch materiaal

De grote hoeveelheid EM kan zonder deze te flegmatiseren door middel van waterstraal snijden worden verkleind en gesprongen. (…)

Advies beschermende maatregelen tijdens EM gerelateerde werkzaamheden

Bij grondwerkzaamheden zullen afhankelijk van de klimatologische omstandigheden deeltjes EM als aerosol in de lucht voorkomen; hogere concentraties worden verwacht bij droge omstandigheden. Vanwege de toxiciteit en carcinogeniteit van DNT en TNT wordt geadviseerd om tijdens (EM gerelateerde) werkzaamheden elke vorm van contact (via huid en ogen) en inhalatie te vermijden. Grondwerkers wordt daarom geadviseerd een dampdichte overall, laarzen, handschoenen en volledig gelaatsmasker te dragen. Graafmachines moeten over een overdrukcabine beschikken. Na de werkzaamheden zullen er ontsmettingsprocedures moeten plaatsvinden. Al deze zaken worden niet of niet afdoende gedetailleerd beschreven in het huidige plan van aanpak van ECG.”

In de begeleidende e-mail merkt de EOD-medewerker op: “Aangezien dit nog niet definitieve rapport is stuur ik deze nog niet mee, maar heeft u wel dezelfde informatie die wij nu ook hebben. Zodra ons “aanvalsplan” gereed is zullen we contact zoeken om eea af te stemmen.”

3.12.

In de week vóór de start van de ruimingswerkzaamheden, op donderdag 9 maart of vrijdag 10 maart 2017, heeft de EOD aan medewerkers van ECG, onder wie in elk geval een senior deskundige, aan de hand van een power point presentatie uiteengezet, op welke wijze hij met inachtneming van het advies van TNO de ruiming zou gaan aanpakken. In grote lijnen kwam die aanpak erop neer dat het grote blok springstof met behulp van een watersnijder in kleinere blokken werd gesneden die dan vervolgens naar de springlocatie werden vervoerd om daar (gecontroleerd) tot ontploffing te worden gebracht. KNSF heeft een uitnodiging gehad om bij deze presentatie aanwezig te zijn, maar van KNSF is niemand verschenen. De power point presentatie bevat een sheet getiteld “Voor- en nadelen van het watersnijden”, die luidt als volgt:

“De voordelen

 Geen direct snijcontact (alleen water);

 Koud snijproces (geen opwarming van het materiaal);

 Er is (bijna) geen wrijving of vibratie;

 Door TNO geadviseerd.

De nadelen

 vervuilt water met TNT/DNT residu;

 Arbeids- en logistiek intensief.”

De laatste sheet van de presentatie luidt: “Vragen?”

3.13.

Op maandag 13 maart 2017 is met het watersnijden gestart. Daartoe is een spuitstukhouder op de graafbak van een graafmachine gemonteerd. De graafmachine en de machinist zijn door ECG/KNSF ter beschikking gesteld. Omdat het snijden nauwelijks vorderde, is al snel een slijpstof (abrasive) aan het water toegevoegd. Aan het einde van de dag heeft een evaluatie plaatsgevonden. Daarbij waren behalve medewerkers van de EOD, enkele medewerkers van ECG, in elk geval een senior deskundige en de machinist, aanwezig. EOD heeft bij die gelegenheid aangegeven dat het kwel- en snijwater uit de werkput moest worden afgevoerd omdat dit het watersnijden belemmerde. De volgende dag was het kwel- en snijwater vóór de komst van de medewerkers van de EOD uit de put weggepompt. Vervolgens werd elke dag zolang de werkzaamheden ter plekke plaatsvonden het water weggepompt.

3.14.

Vanaf 14 maart 2017 heeft ECG de gevonden hoeveelheid springstof verder uitgegraven. Uiteindelijk bleek dat die hoeveelheid deel uitmaakte van een veel grotere kluit energetisch materiaal met een gewicht van circa 6.000 kilogram. Ook daarna zijn op dit deelgebied van het KNSF-terrein nog een of meer blokken springstof gevonden en blootgelegd.

3.15.

In de periode vanaf 13 maart tot 10 mei 2017 heeft de EOD watersnijwerkzaamheden verricht, waarbij in totaal circa 11.450 kilogram aan grote brokken springstof in kleinere brokken is gesneden.

3.16.

In de periode vanaf 15 maart tot 28 juni 2017 zijn in kleinere brokken gesneden hoeveelheden springstof verplaatst naar de springlocatie en door de EOD tot ontploffing gebracht.

3.17.

Op 11 april 2017 heeft TTE in opdracht van KNSF op de springlocaties grond- en watermonsters genomen. De aanleiding hiervoor was dat zand op en rond de springplek geel verkleurd was en water in een kuil rood verkleurd was. Uit de analyseresultaten, die TTE op 11 mei 2017 aan de EOD heeft gezonden, blijkt dat er verontreinigende stoffen in de grond en in het water zijn aangetroffen boven de drempelwaarde.

3.18.

In opdracht van KNSF heeft TTE in 2017 een drietal onderzoeksrapporten uitgebracht:

Plan van aanpak verwijderen nieuwe verontreinigingen van 30 juni 2017;

Rapport Explosieve stoffen en bodemverontreiniging NGS-4 van 3 oktober 2017;

Rapport Explosieve stoffen en bodemverontreiniging NGS-4 van 27 november 2017.

3.19.

De Omgevingsdienst Flevoland & Gooi en Vechtstreek (hierna OFGV) is gemandateerd om de taken uit te voeren die GS als bevoegd gezag heeft op grond van de Wet Bodembescherming. In een memo van 30 mei 2018 van OFGV aan GS wordt over de vindplaats van de brokken springstof op het KNSF-terrein vermeld:

“De onderzoeksresultaten zijn begin 2018 in grote lijnen bekend en laten zien dat verspreiding van verontreinigde stoffen heeft plaatsgevonden in grond en grondwater door het watersnijden. In het betreffende deelgebied was, voordat de brokken TNT zijn verwijderd, al sprake van bodemverontreinigingen aan niet-genormeerde stoffen. De omvang van deze verontreinigingen in grond en vooral grondwater is toegenomen door het watersnijden om de brokken TNT te kunnen verwijderen.

(…)

De verontreiniging op de vindplaats (nieuw geval over oud geval) dient te worden beoordeeld aan de hand van het beleid van de provincie Noord-Holland, de werkwijzer bodemsanering. Het zwaartepunt van de veroorzaking van de verontreiniging is gelegen voor 1 januari 1987. Op basis van deze beoordeling vinden wij dat dit geval van bodemverontreiniging als een oud geval van verontreiniging is aan te merken.”

Over de verontreiniging van de grond bij de springplaats vermeldt het memo:

“De grond van de springplaats is volgens de OFGV aan te merken als een nieuw geval van bodemverontreiniging op grond van de Wet bodembescherming. De explosieven welke bij de sanering van de verontreiniging NSG4 zijn opgegraven zijn elders tot ontploffing gebracht. Dit is gebeurd buiten de saneringslocatie (…) Er is buiten de saneringslocatie op de springplaats een nieuw geval van bodemverontreiniging ontstaan (…) waarvoor de zorgplicht geldt op grond van artikel 13 Wet bodembescherming . ”

3.20.

In een brief van de waarnemend directeur van OFGV aan KNSF van 13 juli 2018 wordt over de verontreiniging bij de springplaats (het nieuwe geval) het volgende vermeld:

“De OFGV heeft haar advocaat laten onderzoeken of de EOD is aan te merken als overtreder van de zorgplichtbepaling artikel 13 Wet bodembescherming . Op basis van dit advies concludeert de OFGV dat de EOD met het ruimen van explosieven handelingen heeft verricht als bedoeld in artikel 6 lid 1 Wet bodembescherming . (…) De OFGV is van mening dat de EOD wist of had kunnen weten dat door haar handelingen – het tot ontploffing brengen van explosieven – op de locatie buiten het saneringsgebied – later aangeduid als de springplaats – de bodem ter plaatse werd verontreinigd. Ter voorkoming van die verontreiniging had de EOD maatregelen kunnen en moeten treffen. Het is daarom verdedigbaar dat naar mijn mening de EOD de zorgplichtbepaling heeft geschonden en dat zij kan worden aangemerkt als één van de overtreders van onderhavige verontreiniging.

U neemt in uw brief van 24 november 2017 het standpunt in dat KNSF Vastgoed niet de overtreder van de zorgplichtbepaling artikel 13 Wbb is. Deze mening deel ik niet. Het opruimen van de explosieven heeft plaatsgevonden met medeweten en ten behoeve van KNSF als eigenaar en exploitant van de grond. Het feit dat u niet de feitelijke opdracht zou hebben verstrekt voor het ruimen van de explosieven doet daaraan niet af. Gelet op de jurisprudentie is volgens mij het standpunt verdedigbaar dat het schenden van de zorgplichtbepaling ook aan KNSF Vastgoed kan worden toegerekend.”

4 Het geschil

4.1.

KNSF vordert samengevat dat de rechtbank de EOD, bij vonnis, voor zover rechtens mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, zal veroordelen tot vergoeding aan KNSF van door KNSF geleden schade als gevolg van de verontreinigingen die door handelingen van de EOD zijn ontstaan op en rondom de vindplaats en de springplaats, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, vermeerderd met rente en kosten.

4.2.

De EOD voert gemotiveerd verweer.

4.3.

Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5 De beoordeling

Verontreiniging als gevolg van watersnijden

5.1.

De rechtbank is van oordeel dat de EOD niet reeds onrechtmatig heeft gehandeld jegens KNSF door voor het ruimen van de springstof te kiezen voor een methode waarbij de blootgelegde grote hoeveelheid explosief materiaal door middel van watersnijden in kleinere blokken is gesneden die vervolgens naar de springlocatie zijn verplaatst en daar gecontroleerd tot ontploffing zijn gebracht. Het enkele feit dat bij het gebruik maken van die methode (in elk geval) enige schade aan de bodem en lucht onvermijdelijk is, leidt niet tot een ander oordeel. De rechtbank zal dit oordeel hierna motiveren. Vervolgens komt aan de orde de vraag of, gegeven de gekozen methode, de EOD meer of andere maatregelen had kunnen en moeten treffen om (verdere) bodemverontreiniging te voorkomen of te beperken en of de EOD, in het geval dat hij dit niet of onvoldoende heeft gedaan, in strijd met de jegens KNSF te betrachten zorgvuldigheid heeft gehandeld dan wel nalatig is geweest. Bij de beoordeling van deze vragen hanteert de rechtbank als maatstaf dat de EOD ten opzichte van KNSF de zorgvuldigheid in acht heeft te nemen die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend uitoefenaar van de publieke taak waarmee de EOD is belast, verwacht mag worden.

5.2.

Bij het oordeel dat de EOD heeft mogen kiezen voor, kort gezegd, de methode watersnijden en tot ontploffing brengen van kleine blokken, acht de rechtbank in de eerste plaats van belang dat het de primaire taak van de EOD is om explosieven te vernietigen op een wijze die zo min mogelijk gevaar oplevert voor de veiligheid van personen, levende have en infrastructuur. Dat de EOD bij de uitoefening van die publieke taak de veiligheid voorop stelt, acht de rechtbank vanzelfsprekend en juist. Het ging in dit geval om een grote hoeveelheid springstof waarvan – zo is tussen partijen niet in geschil – de EOD noch KNSF de samenstelling kende, wat extra veiligheidsrisico’s met zich brengt. Het getuigt van zorgvuldigheid van de EOD dat hij in die situatie bij TNO advies heeft ingewonnen over wat de beste methode is om de springstof onschadelijk te maken. De EOD heeft vervolgens gekozen voor de methode die door TNO is geadviseerd. De rechtbank is van oordeel dat de EOD op de juistheid van dit wetenschappelijk advies heeft mogen vertrouwen. Daar komt bij dat de methode ook in de praktijk beproefd en (relatief) veilig gebleken is. Bij het onschadelijk maken van een kluit explosief materiaal van ruim 6.000 kilogram ligt het niet voor de hand te experimenteren met methodes die mogelijk minder belastend zijn voor het milieu, maar waarvan de veiligheidsrisico’s groter of ongewisser zijn. De rechtbank is overigens van oordeel dat de extra verontreinigingen die volgens KNSF na het ruimen van het explosieve materiaal aan het KNSF-terrein zouden zijn ontstaan, niet, althans niet in de omvang als door KNSF gesteld, noodzakelijkerwijs voortvloeien uit de door de EOD gekozen methode van ruiming. De rechtbank komt daar later (onder 5.8 e.v.) op terug.

5.3.

Uit het voorgaande volgt reeds dat de EOD niet gehouden was te kiezen voor het achteraf door KNSF genoemde alternatief dat is gebaseerd op het in haar opdracht in 2019 uitgebrachte rapport van IHB Weimar en Envyltix GmbH. De rechtbank doelt dan in het bijzonder op de daarin genoemde mogelijkheid om het explosieve materiaal (de kluit van circa 6.000 kilogram) in zijn geheel naar “een vernietigingsbedrijf” te transporteren. De rechtbank is van oordeel dat de EOD redelijkerwijze van deze optie heeft mogen afzien in verband met de veiligheidsrisico’s die aan het transport over de weg van verouderd en mogelijk instabiel energetisch materiaal van die omvang verbonden zijn. De EOD heeft bovendien onweersproken gesteld dat Nederland niet over een vernietigingsbedrijf (ontmantelingsinstallatie) beschikt, zodat dit door KNSF geopperde alternatief meebrengt dat het explosieve materiaal naar het buitenland getransporteerd had moeten worden. Het komt de rechtbank onwaarschijnlijk voor dat dit transport dan conform de (internationale) regels voor het vervoer van gevaarlijke stoffen (zonder grote complicaties) had kunnen plaatsvinden en dat de EOD daarvoor dan ook nog tijdig de daarvoor benodigde ontheffingen had kunnen verkrijgen (zie ook de opmerkingen van TNO hierover in de brief van 5 december 2019, productie St. 26). KNSF heeft hierover niets gesteld terwijl dat wel op haar weg had gelegen. Hetzelfde geldt voor het door KNSF genoemde alternatief (“indien het niet mogelijk zou zijn het explosief in zijn geheel (…) te transporteren”), namelijk de mogelijkheid om het materiaal weliswaar ter plaatse (de vindplaats) met water te versnijden (zoals de EOD heeft gedaan), maar dan in kleinere brokken naar een (buitenlands) vernietigingsbedrijf te transporteren. Hierbij komt dat in Nederland het uitgangspunt is dat explosief materiaal in de gemeente waar dit wordt aangetroffen, wordt vernietigd. De rechtbank wijst bijvoorbeeld naar de door KNSF in het geding gebrachte “Handreiking voor gemeenten bij het opsporen en ruimen van conventionele explosieven uit de Tweede Wereldoorlog” van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG), waarin op pagina 23 staat vermeld: “Wanneer het explosief tot ontploffing zal worden gebracht, moet dit gebeuren op een plaats binnen de gemeente. De burgemeester (…) moet toestemming verlenen voor een vernietigingslocatie en voor het laten vernietigen van het explosief”. Ook het projectplan van ECG gaat hiervan uit: “In principe wordt uitgegaan van het feit dat de springlocatie in de gemeente zelf zal zijn”. Er was ook daadwerkelijk een springplaats aangewezen.

5.4.

KNSF heeft nog aangevoerd dat onderzocht had moeten worden – in samenwerking met een chemicus – of de blokken opgelost hadden kunnen worden in een chemisch middel (aceton). De EOD heeft in dit verband naar voren gebracht dat hij weliswaar ervaring heeft met het oplossen van TNT in aceton, maar niet met een blok springstof van een omvang als in deze procedure aan de orde. De EOD meent dat reeds die omvang het onmogelijk maakte om dit alternatief ter plaatse uit te voeren. De rechtbank constateert dat TNO dit alternatief niet geadviseerd heeft. Bovendien blijft na gebruikmaking van deze methode, waarvan geenszins vaststaat dat deze (tijdig en veilig) het gewenste effect zou hebben gehad, verontreinigd aceton over dat verbrand had moeten worden (aldus IHB Weimar en Envyltix GmbH in hun rapport). Gelet op dit een en ander is de rechtbank van oordeel dat niet gezegd kan worden dat de EOD onzorgvuldig heeft gehandeld door niet eerst dit alternatief te laten onderzoeken, alvorens te kiezen voor de in 5.1 beschreven methode.

5.5.

KNSF maakt de EOD in verband met de door de EOD gekozen methode van ruimen nog een aantal specifieke verwijten:

De EOD heeft de keuze voor de methode watersnijden/tot ontploffing brengen niet met KNSF besproken;

De EOD heeft KNSF evenmin geïnformeerd over de mogelijke nadelige gevolgen van de gekozen wijze van ruimen;

De EOD heeft pas op 30 maart 2017, na aanvang van de werkzaamheden, het rapport van TNO van 6 maart 2017 aan KNSF verstrekt;

Als de EOD de ruiming zorgvuldig zou hebben voorbereid en KNSF daarbij zou hebben betrokken, dan had KNSF het onderzoek naar een alternatieve methode vooraf kunnen uitvoeren in plaats van achteraf en had ze de EOD kunnen helpen aan deze minder schadeveroorzakende methode van ruiming.

5.6.

De rechtbank is van oordeel dat deze verwijten niet opgaan. Het staat vast dat de EOD in de week vóór de start van de ruimingswerkzaamheden aan medewerkers van ECG, onder wie in elk geval een senior deskundige, aan de hand van een power point presentatie uiteen heeft gezet voor welke aanpak hij had gekozen. De wetenschap van ECG van wat bij die gelegenheid is getoond en besproken kan in dit verband aan KNSF worden toegerekend. Bovendien was ook KNSF uitgenodigd om bij deze presentatie aanwezig te zijn. Het komt voor haar eigen rekening en risico als zij dan – kennelijk zonder bericht van verhindering, want ter gelegenheid van de mondelinge behandeling werd duidelijk dat men nog even op de komst van de vertegenwoordiger van KNSF heeft gewacht – niet verschijnt. In die presentatie is, zoals blijkt uit de sheets die onder 3.12 zijn aangehaald, onder meer aandacht besteed aan de voor- en nadelen van de methode, waarbij onder “nadelen” expliciet is ingegaan op “vervuilt water met TNT/DNT residu”. Ook is bij die gelegenheid ruimte geweest voor het stellen van vragen door KNSF/ECG. Ten overvloede merkt de rechtbank nog op dat, zoals overwogen in 3.10, de EOD reeds op 28 februari 2017 aan KNSF de aan de TNO voorgelegde onderzoeksvragen ter beschikking heeft gesteld (waarin reeds wordt gerefereerd aan het in kleinere stukken snijden van de compositie door “bv watersnijden”). KNSF heeft niet gesteld en evenmin is gebleken dat dit voor haar aanleiding is geweest om zelf onderzoek te doen of nadere onderzoeksvragen voor te stellen. Het verwijt van KNSF aan de EOD dat deze haar het definitieve rapport van TNO pas na aanvang van de werkzaamheden heeft doen toekomen, snijdt geen hout omdat KNSF, althans ECG, op 6 maart 2017 reeds beschikte over de relevante passages uit het conceptrapport van TNO (die nadien niet meer zijn gewijzigd).

5.7.

De stelling van KNSF dat zij de EOD zou hebben geholpen aan een minder schadeveroorzakende methode als de EOD haar maar bij de voorgenomen ruiming had betrokken, overtuigt de rechtbank ook overigens niet. De rechtbank overweegt in dit verband dat reeds in het onder 3.8 genoemde stappenplan van ECG van 21 oktober 2016 melding wordt gemaakt van “explosieven in geconcentreerde vorm, met name voorkomend ter plaatse van dumplocaties” die een veiligheidsrisico vormen en “met gepaste voorzorgsmaatregelen verwijderd moeten worden”. Gelet hierop kan de vondst van de kluit explosief materiaal, afgezien wellicht van de omvang ervan, voor KNSF/ECG geen verrassing zijn geweest. Maar nergens blijkt dat KNSF/ECG hierop anticiperend onderzoek heeft gedaan over wat dan die gepaste voorzorgsmaatregelen, ook voor wat betreft de milieuaspecten, zouden moeten zijn. Evenmin blijkt dat de milieukundige die volgens het raamsaneringsplan de sanering van het KNSF-terrein moest begeleiden (zie onder 3.4) daarnaar onderzoek heeft gedaan of daarmee vanwege KNSF is belast. Tenslotte heeft KNSF niet gesteld en is ook niet uit de stukken op te maken dat zij (of ECG dan wel de milieukundige namens haar) in de periode vanaf 13 maart tot en met 28 juni 2017 waarin de EOD met het watersnijden en het detoneren van het explosieve materiaal in de weer is geweest, heeft geïntervenieerd, bijvoorbeeld door de EOD vragen te stellen over of te confronteren met de milieuaspecten verbonden aan de door de EOD gekozen ruimingsmethode of door (alsnog) minder milieubelastende alternatieven voor te dragen.

5.8.

Zoals aangekondigd onder 5.1, zal de rechtbank thans onderzoeken of de EOD, gegeven de gekozen methode van ruimen (watersnijden en de kleinere brokken laten detoneren op de springlocatie), meer of andere maatregelen had kunnen en moeten treffen om (verdere) bodem- en of grondwaterverontreiniging te voorkomen of te beperken, en of de EOD, in het geval hij dit niet of onvoldoende heeft gedaan, in strijd met de jegens KNSF te betrachten zorgvuldigheid heeft gehandeld dan wel nalatig is geweest. De rechtbank zal eerst ingaan op de gestelde extra verontreiniging in en rondom de vindplaats van het grote brok explosief materiaal (waar onder andere het watersnijden heeft plaatsgevonden) en vervolgens op de nieuwe verontreiniging die in en rondom de springplaats is ontstaan waar de in kleinere blokken gesneden hoeveelheid springstof tot ontploffing is gebracht.

5.9.

Voor wat betreft de vindplaats staat vast dat de bodem ter plekke reeds voor de aanvang van de werkzaamheden van de EOD ernstig verontreinigd was met dezelfde soort materialen als die na afloop van die werkzaamheden zijn aangetroffen. KNSF stelt dat de bodemverontreiniging als gevolg van de werkzaamheden is verergerd en dat daardoor ook het grondwater, dat voordien niet noemenswaardig vervuild zou zijn geweest, ook verontreinigd is geraakt. De EOD betwist dat. Op basis van de bevindingen van TTE in de onder 3.18 genoemde rapporten acht de rechtbank aannemelijk dat de verontreiniging van zowel de bodem als het grondwater ter plaatse in augustus 2017, zoals beschreven in het rapport van TTE van 27 november 2017, is toegenomen ten opzichte van de “nulsituatie”, waaronder de rechtbank in dit verband begrijpt de situatie van vóór de graafwerkzaamheden van ECG bij en rondom de kluit springstof (aanvangende in de week van 16 februari 2017). De mate waarin die verontreinigingen in die periode zijn toegenomen, staat geenszins vast, met name niet omdat de grondwaterkwaliteit in de “nulsituatie” niet, of althans onvoldoende, is vastgelegd. Tot deze conclusie komt ook de door de EOD ingeschakelde BK Ingenieurs B.V. in haar rapportage van 23 mei 2018.

5.10.

De oorzaken voor het ontstaan van de “extra” verontreinigingen die TTE noemt in voornoemd rapport zijn (samengevat):

a) Het graafwerk van ECG bij het blootleggen van de kluit springstof;

b) Het werken met een waterstraalsnijder op de pure TNT-brokken als gevolg waarvan waarschijnlijk kleine brokjes TNT zijn weggespoten en op de bodem in de directe omgeving terecht zijn gekomen, en TNT en aan TNT gerelateerde stoffen in de waterstraal zijn opgelost en als verontreinigd water in de bodem zijn gekomen;

c) Het wegpompen van verontreinigd “werkwater” met een dompelpomp waardoor dit terecht is gekomen op en in de bodem rondom de werkzaamheden;

d) Het onderlopen van de locatie met regen- en zettingswater in de maanden juli en augustus.

5.11.

De rechtbank acht de EOD niet verantwoordelijk voor het in onder 5.10 onder (a) genoemde graafwerk van ECG. Zoals onder meer blijkt uit hetgeen de rechtbank onder 3.6 heeft overwogen behoort het “laagsgewijs ontgraven … van vermoede CE (conventionele explosieven)” tot de taak van een gecertificeerd bedrijf als ECG. Uit het door ECG opgestelde projectplan leidt de rechtbank overigens af dat deze graafwerkzaamheden uitsluitend in het bijzijn van een erkende milieukundig begeleider (MKB-er) gecertificeerd conform de BRL SIKB (6000) hadden mogen plaatsvinden. Het is de rechtbank niet duidelijk geworden of KNSF/ECG ervoor hebben zorggedragen dat aan deze voorwaarde is voldaan. Evenmin is gesteld of gebleken dat een MKB-er aanwijzingen of adviezen heeft gegeven ter voorkoming of beperking van verontreinigingen als gevolg van de graafwerkzaamheden.

5.12.

Dat door het gebruik van de watersnijder kleine deeltjes zijn weggespoten en TNT en aan TNT gerelateerde stoffen in de straal zijn opgelost en vervolgens in de bodem/het water van de bij de kluit springstof gegraven kuil terecht zijn gekomen, acht de rechtbank onvermijdelijk en inherent aan het watersnijden. In de power point presentatie die de EOD voorafgaande aan de werkzaamheden heeft gegeven (zie 3.12) is reeds op dit nadeel gewezen. KNSF heeft ook niet gesteld en evenmin volgt uit de gedingstukken dat de kluit springstof ter plaatse op andere wijze dan door middel van watersnijden in kleinere brokken gesneden had kunnen worden. De rechtbank acht echter aannemelijk dat er minder (extra) verontreiniging zou hebben plaatsgevonden indien het “werkwater”, al dan niet vermengd met kwelwater uit de werkput, op een milieutechnisch verantwoorde wijze zou zijn afgevoerd. In dit verband is van belang dat de EOD bij de evaluatie die heeft plaatsgevonden na de eerste dag waarop met de watersnijder is gewerkt aan medewerkers van ECG heeft aangegeven dat het kwel- en snijwater uit de werkput moest worden afgevoerd (zie onder 3.13). Vast staat dat de put de daaropvolgende dag vóór de komst van de EOD was weggepompt. Partijen zijn het niet er over eens of het water die eerste keer is weggepompt in een nabijgelegen sloot en de dagen daarna werd geloosd op een nabijgelegen veld, dan wel van meet af aan is geloosd op dat veld, maar dát dit verontreinigde water ongezuiverd werd geloosd en vanaf 15 maart 2017 op het nabijgelegen (maai)veld staat vast en volgt ook uit de aantekening op de in het geding gebrachte “dagstaat van de werkzaamheden” van de door ECG ingeschakelde Deskundig Leidinggevende Projecten (DLP-er): “water van spuiten + grondwater oppompen word weg gepomp in maaiveld”.

5.13.

KNSF stelt dat uitsluitend de EOD verantwoordelijk is voor het ongezuiverd lozen van het verontreinigde water. Dat vloeit volgens haar voort uit de exclusieve bevoegdheid die de EOD heeft om explosieven te ruimen. De rechtbank deelt die mening niet. Het feit dat de EOD erom heeft gevraagd om het water af te voeren uit de werkput, ontslaat KNSF/ECG niet van de eigen verantwoordelijkheid om dat te doen op een wijze die zo min mogelijk schade berokkent aan het milieu. Dat is ook in lijn met het door de bevoegde autoriteiten goedgekeurde raamsaneringsplan en de verder uitgewerkte deelplannen waarin is vastgelegd dat de directie zich bij de uitvoering van het werk moet laten adviseren door een milieukundige (zie onder 3.4) die onder meer moet beoordelen of de werkzaamheden op een “milieuhygiënisch verantwoorde wijze worden uitgevoerd” waarbij “te denken valt aan het voorkomen van morsingen van het verontreinigde materiaal en de juiste afvoer hiervan”. KNSF heeft niet aangevoerd dat het onmogelijk of te bezwaarlijk was om het vervuilde water op een verantwoorde wijze af te voeren. Denkbaar is dat KNSF/ECG meer tijd nodig zou hebben gehad om dat te regelen. Indien dat aan de EOD zou zijn gemeld en de EOD zou, zonder gegronde redenen, de snijwerkzaamheden hebben voortgezet, dan zou de EOD jegens KNSF onzorgvuldig gehandeld hebben. Maar dat geval doet zich niet voor. Hetzelfde geldt in het geval KNSF/ECG niet op de hoogte zouden zijn geweest of hadden moeten zijn van het feit dat bij het watersnijden vervuild water zou ontstaan dat afgevoerd moest worden en de EOD hen daar niet over zou hebben geïnformeerd, maar ook dat geval doet zich hier niet voor, zoals blijkt uit hetgeen de rechtbank onder 5.6 en 5.7 heeft overwogen.

5.14.

KNSF heeft nog gesteld dat de verontreiniging had kunnen worden voorkomen, althans veel minder ernstig zou zijn geweest, indien in de nabijheid (de rechtbank begrijpt van de kluit springstof en de werkput) damwanden zouden zijn geplaatst. Daargelaten de vraag of dit ook nodig zou zijn geweest indien het snij- en kwelwater uit de werkput op verantwoorde wijze zou zijn afgevoerd, is de rechtbank met de EOD van oordeel dat het slaan van damwanden in een bodem waar zich explosief materiaal bevindt onverantwoord is in verband met de trillingen en de wrijvingen die daarmee gepaard gaan. KNSF heeft daarnaast onder verwijzing naar het rapport van IHB Weimar en Envyltix GmbH geopperd dat vervuiling voorkomen had kunnen worden door het afdichten van de vindplaats/de werkput met scheurbestendig folie. De EOD acht dit geen reële optie gelet op de inrichting van de ruimingslocatie in verband waarmee, naar de rechtbank begrijpt, de folie toch zou scheuren, en gelet op het feit dat de springstof zich deels op grotere diepte bevond dan de grondwaterstand. De rechtbank is van oordeel dat onvoldoende is gebleken dat het aanbrengen van folie in de feitelijke situatie waarbij de springstof tijdens het watersnijden zich nog gedeeltelijk in de grond bevond, deels onder de grondwaterstand, en gaandeweg nog verder werd afgegraven en blootgelegd, praktisch mogelijk en effectief was. Dat geldt ook voor de suggestie dat de werkzaamheden in een tent verricht hadden kunnen worden (waarin de graafmachine “autonoom” zou worden bediend), wat verspreiding van verontreinigd materiaal via de lucht (door verontreinigde aerosolen die bij het snijproces ontstaan en elders door de zwaartekracht neerslaan) had kunnen tegengaan. De rechtbank is van oordeel dat de EOD in de gegeven omstandigheden niet kan worden verweten dat hij niet voor deze (theoretische) mogelijkheden heeft geopteerd.

5.15.

De rechtbank is verder van oordeel dat het niet aan de EOD kan worden verweten dat de verontreiniging mogelijk is toegenomen door regenval en zettingswater in de periode juli en augustus 2017. De EOD heeft de werkzaamheden in juni 2017 afgerond en voor zover maatregelen getroffen hadden kunnen worden tegen deze mogelijke schadeoorzaken, had het eerder op de weg van KNSF/ECG dan van de EOD gelegen om die maatregelen te treffen.

5.16.

De tussenconclusie die de rechtbank uit het voorgaande trekt, is dat het handelen dan wel nalaten van de EOD in relatie tot de oorzaken die (mogelijk) hebben bijgedragen tot (extra) bodem- en/of grondwaterverontreiniging in en rondom de vindplaats, zoals genoemd onder 5.10 (a) tot en met (d), niet onzorgvuldig jegens KNSF is geweest.

Verontreiniging op de springplaats

5.17.

Voor wat betreft de verontreiniging die is ontstaan op de springplaats, overweegt de rechtbank het volgende. In het rapport van TTE van 30 juni 2017 is (op pagina 5) sprake van een “Plan van Aanpak springstoffen”, dat is goedgekeurd door de burgemeester van de gemeente. Dit “Plan van Aanpak springstoffen” is niet in de procedure overgelegd. In het rapport van TTE is vermeld dat volgens TTE explosieven en springstoffen het veiligst op de locatie zelf onschadelijk gemaakt kunnen worden door gecontroleerde ontploffing. Volgens TTE is de werkmethodiek in dit “Plan van Aanpak springstoffen” beschreven en komt deze samengevat op het volgende neer:

het ingraven van de springstoffen tot een diepte van circa 1,5 meter beneden maaiveld (hierna mv);

het aanbrengen van een omwalling;

het onder toezicht laten springen van de aldus aangebrachte springstof.

Voor het gecontroleerd laten springen is, aldus nog steeds TTE, gekozen voor een voor explosieven onverdacht terrein op deelgebied 3 om er zeker van te zijn dat de optredende schokgolven niet leiden tot een ongecontroleerde (en onvoorziene) ontploffing van in de nabijheid van de springlocatie mogelijk nog aanwezige springstoffen. De gekozen locatie betreft een terrein dat al is opgehoogd met zand in het kader van bouwrijp maken, zodat het ingraven van de springstoffen en aanbrengen van de omwalling daar relatief eenvoudig kan plaatsvinden. Bovendien is op dit terrein een eventuele verspreiding van springstoffen visueel goed waarneembaar.

De rechtbank neemt als vaststaand aan dat KNSF met dit “Plan van Aanpak springstoffen” bekend is, ook al omdat TTE vermeldt dat dit plan bij KNSF kan worden opgevraagd.

5.18.

De rechtbank neemt verder als vaststaand aan dat de EOD bij het gecontroleerd tot ontploffing brengen van de in kleine blokken gesneden springstof overeenkomstig de in 5.17 omschreven methodiek te werk is gegaan. Volgens TTE heeft die werkwijze geleid tot een verontreiniging van de toplaag (bovenste 20 centimeter) van de bodem in de directe omgeving van de springplaats met (resten) springstoffen. Er blijft, zo begrijpt de rechtbank, na het tot ontploffing brengen van springstoffen, altijd wat residu achter, maar dit is dan niet langer gevaarlijk in de zin dat het (opnieuw) kan exploderen. Volgens TTE is de verontreiniging “visueel zichtbaar” door een geelgroene verkleuring van het oppervlak. Naast deze verontreiniging is ter plaatse van de twee springkuilen het grond- en regenwater dat zich daar heeft verzameld verontreinigd geraakt. TTE verwacht dat daardoor het grondwater tot maximaal 0,5 meter onder de grondwaterspiegel verontreinigd is geraakt. In het rapport van TTE van 15 januari 2019 is vermeld dat ter plaatse van de springput de bodem tot grotere diepte is verontreinigd dan aanvankelijk werd aangenomen (namelijk 3,7 meter -mv in plaats van 1,5 meter -mv).

5.19.

KNSF maakt de EOD de volgende verwijten:

de EOD had het explosieve materiaal op een militair terrein tot ontploffing moeten brengen in plaats van op de schone grond van KNSF;

de EOD heeft bij het tot ontploffing brengen van het explosieve materiaal telkens nieuw zand laten aanvoeren om de ontstane kraters af te dekken, maar had als alternatief de toplaag na iedere ontploffing kunnen laten afschrapen en afvoeren;

de EOD had voorafgaand aan het springen scheurvaste folie moeten aanbrengen of een compostbed moeten inbouwen.

KNSF verwijst ter onderbouwing van deze verwijten naar het eerdergenoemde rapport van IHB Weimar en Envyltix GmbH.

5.20.

Deze verwijten treffen geen doel. Zoals blijkt uit hoofdstuk 5 van het projectplan van ECG (zie onder 3.6) is KNSF zelf verantwoordelijk voor het ter beschikking stellen van een terrein waarop de aangetroffen munitie en/of explosieven kunnen worden vernietigd. Dit plan schrijft ook voor dat de springlocatie zich in beginsel bevindt in de gemeente waar de explosieven zijn aangetroffen. Het is dan ook de burgemeester van die gemeente, die verantwoordelijk is voor de veiligheid en de openbare orde, die de springlocatie formeel aanwijst. Dit volgt ook uit het Addendum op het projectplan (zie onder 3.7) en is in overeenstemming met de hiervoor (onder 5.3) aangehaalde Handleiding van de VNG. Uit hetgeen is overwogen onder 5.17 volgt dat er ook een door de burgemeester van de gemeente goedgekeurd “Plan van Aanpak springstoffen” is vastgesteld, waarin op het terrein van KNSF een springlocatie is aangewezen. Dit is de locatie waar de EOD vervolgens de explosieven tot ontploffing heeft gebracht. Uit dit plan blijkt ook dat er welbewust voor deze schone locatie is gekozen. Dat is deels uit veiligheidsoverwegingen, maar deels ook uit praktische overwegingen (“is al opgehoogd met zand”). Voorts blijkt er uit dat er vooraf rekening is gehouden met de verspreiding van springstoffen bij het detoneren. Het betref keuzes waarvoor KNSF en de burgemeester verantwoordelijk zijn en het gaat dan ook niet aan om achteraf de EOD te verwijten dat de springlocatie niet elders is ingericht. Daaraan doet niet af dat de springlocatie zal hebben te voldoen aan de veiligheidsrichtlijnen van de EOD.

5.21.

Voor wat betreft het verwijt dat de EOD steeds nieuw zand heeft laten aanvoeren om de kraters af te dekken, heeft KNSF het verweer van de EOD dat de EOD niet verlangd heeft dat daarvoor schoon zand werd gebruikt, niet weersproken. De EOD heeft aangevoerd dat slechts van belang was dat een zodanige dikke laag zand of grond werd aangebracht op de explosieven, dat het detoneren ervan zonder risico’s voor de omgeving en het personeel kon plaatsvinden. Van de EOD had daartoe ook gebruik gemaakt kunnen worden van enigszins verontreinigd zand of verontreinigde grond.

5.22.

De rechtbank sluit niet uit dat het aanbrengen van scheurvaste folie voor aanvang van het detoneren het uitworpbereik had kunnen beperken, in die zin dat het verontreinigde zand door de explosies tot maximaal 40 meter zou zijn weggeslingerd, zoals KNSF met een (verder niet of nauwelijks toegelichte) verwijzing naar de rapportage van IHB Weimar en Envyltix GmbH van 2019 heeft gesuggereerd. Of dit veel verschil zou hebben gemaakt, kan de rechtbank echter niet vaststellen nu volgens TTE, zoals hiervoor onder 5.18 overwogen, de “directe omgeving” rond de springplaats vervuild is geraakt en onduidelijk is hoe dit zich verhoudt tot deze 40 meter. KNSF spreekt zelf (spreekaantekeningen mrs. Loeb en Van Dijk) over een verontreiniging verspreid over een terrein van 40 bij 40 meter. Evenmin sluit de rechtbank uit dat de door deze Duitse ingenieurs genoemde mogelijkheid van het inbouwen van een compostbed, een gunstige uitwerking zou hebben gehad doordat de mobiliteit van de springstoffen zou afnemen naarmate het organische gehalte toeneemt. In voornoemde rapportage (vertaalde versie) wordt hierover opgemerkt: “Als DNT en TNT in afvoerwater worden opgelost, dan worden de verbindingen bij het passeren van het compostbed zeer snel verminderd tot de overeenkomstige ADNT-verbindingen en worden deze vervolgens irreversibel door een chemische binding ingebouwd in de humusmatrix van het compost.” Dit gaat – aldus IHB Weimar en Envyltix GmbH – “gepaard met volledige ontgifting”. Ook ten aanzien van deze mogelijke maatregel is echter niet duidelijk geworden wat de eventuele impact zou zijn geweest op het totaal van de verontreiniging rondom de springlocatie. Ten aanzien van beide geopperde maatregelen is naar het oordeel van de rechtbank voorts niet met voldoende onderbouwing gesteld dat deze vóór 2017 onder vergelijkbare omstandigheden daadwerkelijk in de praktijk zijn beproefd en effectief zijn gebleken, en dat daaraan binnen het relevante vakgebied bekendheid is gegeven in zodanige mate dat van de EOD verwacht had mogen worden dat hij daarmee bekend was (ten aanzien van het compostbed verwijzen IHB Weimar en Envyltix GmbH naar Duitse publicaties uit 2017 en 2018). Gelet op dit een en ander is de rechtbank van oordeel dat het achterwege laten van deze achteraf aanbevolen maatregelen, niet meebrengt dat de EOD niet de zorgvuldigheid in acht heeft genomen die van hem ten opzichte van KNSF mag worden verwacht.

5.23.

Bij haar oordeel betrekt de rechtbank dat KNSF (mede) verantwoordelijk is voor de keuze en de inrichting van de springlocatie en dat het explosieve materiaal dat tot ontploffing is gebracht zich in de bodem van háár terrein bevond. KNSF betoogt weliswaar dat “zij niet wist, en niet kon weten” dat als gevolg van het springen verontreiniging zou optreden en dat de EOD “zonder ruggespraak op deze locatie is doorgegaan met het springen van de gevonden springstof” (spreekaantekeningen mrs. Loeb en Van Dijk), maar hiermee miskent KNSF dat zij (wat er zij van haar eigen deskundigheid) zich van deskundige adviseurs, onder wie ECG en milieudeskundigen, heeft (moeten) voorzien en er al jarenlang mee bekend was of had moeten zijn dat vernietiging van springstoffen door detonatie op een locatie op haar terrein zou gaan plaatsvinden (en niet alleen van munitie, zoals KNSF stelt: zie het onder 3.8 aangehaalde stappenplan van ECG). De rechtbank is van oordeel dat voor KNSF (en haar adviseurs) voorzienbaar was of had moeten zijn dat het springen van het explosieve materiaal tot milieueffecten leidt zoals die zich hebben voorgedaan. Desondanks hebben KNSF noch haar adviseurs voorafgaand aan het tot ontploffing brengen van de springstoffen, of gedurende de maanden dat het detoneren in beslag heeft genomen, bij de EOD aandacht gevraagd voor die milieuaspecten of maatregelen genomen of voorgesteld die verontreinigingen hadden kunnen beperken. Hetgeen de rechtbank onder 5.13 heeft overwogen, geldt hier dienovereenkomstig.

5.24.

KNSF heeft gesteld dat de EOD gehandeld heeft in strijd met de “Best Practice Guide on the Destruction of Conventional Ammunition (2008)” van de Organization for Security and Co-operation (OSCE), hierna het “Best-Practice”-document genoemd. Nu KNSF niet heeft gereageerd op het verweer van de EOD dat het “Best-Practice”-document uitsluitend betrekking heeft op conventionele munitie die in eigendom is van een lidstaat en daarnaast geen formele status heeft (geen besluit of richtlijn is waaraan lidstaten gebonden zijn), gaat de rechtbank verder aan die stelling voorbij.

5.25.

Tenslotte heeft KNSF gesteld dat de EOD bij het ruimen in strijd heeft gehandeld met artikel 13 van de Wet bodembescherming (Wbb). Deze bepaling luidt als volgt:

“Ieder die op of in de bodem handelingen verricht als bedoeld in de artikelen 6 tot en met 11 en die weet of redelijkerwijs had kunnen vermoeden dat door die handelingen de bodem kan worden verontreinigd of aangetast, is verplicht alle maatregelen te nemen die redelijkerwijze van hem kunnen worden gevergd, teneinde die verontreiniging of aantasting te voorkomen, dan wel indien die verontreiniging of aantasting zich voordoet, de verontreiniging of de aantasting en de directe gevolgen daarvan te beperken en zoveel mogelijk ongedaan te maken. (…)”.

Het staat vast dat het bevoegd gezag in de zin van de Wet bodemsanering (uiteindelijk) heeft beslist niet handhavend op te treden tegen de EOD. Dat de EOD heeft gehandeld in strijd met de zorgplicht van artikel 13 van de Wbb , is niet vastgesteld. De rechtbank laat dit in het midden. Ook indien de EOD de in deze bepaling neergelegde zorgplicht zou hebben geschonden, brengt dat naar het oordeel van de rechtbank niet mee dat de EOD jegens KNSF onrechtmatig heeft gehandeld. De rechtbank verwijst in dit verband naar hetgeen zij hiervoor en in het bijzonder onder 5.7, 5.13 en 5.23 over de eigen rol en verantwoordelijkheden van KNSF heeft overwogen. Dit oordeel van de rechtbank sluit aan bij de opvatting van de waarnemend directeur van OFGV, aangehaald onder 3.20, dat het schenden van de zorgverplichting ook aan KNSF kan worden toegerekend.

5.26.

De slotsom is dat de vorderingen van KNSF worden afgewezen, met veroordeling van KNSF als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten. Deze worden begroot op € 12.028 (€ 4.030 aan griffierecht en € 7.998 (2 punten tarief VIII) aan advocatenkosten). De wettelijke rente over de proceskosten ligt als onweersproken voor toewijzing gereed. De proceskostenveroordeling omvat de nakosten, die dus niet apart gevorderd behoeven te worden. De rechtbank zal deze kosten begroten overeenkomstig het toepasselijk liquidatietarief.

6 De beslissing

De rechtbank

6.1.

wijst de vorderingen af;

6.2.

veroordeelt KNSF in de proceskosten van de EOD, die tot aan deze uitspraak worden begroot op € 12.028, vermeerderd met wettelijke rente met ingang van de vijftiende dag na de datum van dit vonnis;

6.3.

begroot de nakosten op € 163 (zonder betekening), dan wel € 248 (met betekening);

6.4.

verklaart dit vonnis voor wat betreft de proceskostenveroordeling (de nakostenveroordeling daaronder begrepen) uitvoerbaar bij voorraad.

Dit vonnis is gewezen door mr. J.S. Honée, mr. M.A. van de Laarschot en mr. M. van Kogelenberg en in het openbaar uitgesproken op 9 maart 2022.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature