Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

RWN-zaak. Verzoekster heeft de Nederlandse nationaliteit als minderjarige verloren, nadat haar moeder met haar is geemigreerd naar Suriname. Ogv de TOS heeft verzoekster de Surinaamse nationaliteit gekregen.

Uitspraak



Rechtbank DEN HAAG

Meervoudige kamer

Rekestnummer: HA RK 21-6

Zaaknummer: C/09/605473

Datum beschikking: 11 januari 2022

Beschikking op het op 5 januari 2021 ingekomen verzoekschrift van:

[X]

verzoekster,

wonende te [woonplaats X] ,

advocaat mr. A. Jankie te ’s-Gravenhage.

Als belanghebbende wordt aangemerkt:

DE STAAT DER NEDERLANDEN,

Ministerie van Justitie en Veiligheid, Immigratie- en Naturalisatiedienst,

verder te noemen: de IND,

zetelende te ’s-Gravenhage,

vertegenwoordigd door mr. C.J. Cappon.

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:

het verzoekschrift;

de brief van de IND van 3 maart 2021;

de brief met bijlagen van de IND van 2 juni 2021;

de brief van de IND van 12 juli 2021;

het faxbericht van de zijde van verzoekster van 28 juli 2021, met bijlagen;

het faxbericht van 12 november 2021 met bijlagen van de zijde van verzoekster;

het e-mailbericht van 19 november 2021 met bijlagen van de zijde van de IND;

het e-mailbericht van 21 november 2021 met bijlagen van de zijde van verzoekster.

Op 23 november 2021 is de zaak ter zitting van deze rechtbank behandeld via Skype . Hierbij zijn verschenen:

verzoekster en haar advocaat;

mr. Cappon namens de IND.

De officier van justitie is bij brief van 14 oktober 2021 in de gelegenheid gesteld om te concluderen. Hiervan is geen gebruik gemaakt.

Verzoek en het standpunt van de IND en de officier van justitie

Het verzoekschrift strekt primair tot vaststelling van het Nederlanderschap van verzoekster vanaf haar geboorte, subsidiair tot vaststelling dat verzoekster het Nederlanderschap door optie heeft verkregen en nu bezit.

De IND heeft geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek.

Feiten

Verzoekster is op [geboortedatum] 1970 te [geboorteplaats] geboren binnen het huwelijk van [naam va X] (de vader) en [naam moe X] (de moeder).

Op het moment van geboorte van verzoekster bezat haar vader de Nederlandse nationaliteit. Verzoekster heeft op grond van artikel 1, aanhef en sub a van de Wet op het Nederlanderschap en het ingezetenschap (WNI) het Nederlanderschap via haar vader verkregen.

Op [datum] 1975 is de vader overleden.

Op 10 september 1975 heeft verzoekster zich met haar moeder in Suriname gevestigd.

Op 25 november 1975 trad de Toescheidingsovereenkomst inzake nationaliteiten tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Suriname (TOS) in werking. De moeder, die is geboren in Suriname, kreeg ingevolge art. 3 TOS van rechtswege de Surinaamse nationaliteit. Zij verloor toen haar Nederlandse nationaliteit op grond van art. 2 TOS. Verzoekster volgde als minderjarige haar moeder in de verkrijging van de Surinaamse nationaliteit en het verlies van de Nederlandse nationaliteit op grond van art. 6 TOS.

Aan verzoekster zijn verschillende Surinaamse paspoorten verstrekt.

In 1989 is verzoekster naar de Verenigde Staten van Amerika geëmigreerd.

Op 29 juni 1995 heeft verzoekster een verzoek om naturalisatie ingediend bij de Nederlandse vertegenwoordiging in de Verenigde Staten. Haar aanvraag is afgewezen op 1 augustus 1996. Het hiertegen ingediende bezwaarschrift is op 12 juni 1997 ongegrond verklaard. Ook het beroep hiertegen is ongegrond verklaard, bij uitspraak van deze rechtbank van 10 december 1997. De Raad van State heeft bij uitspraak van 8 januari 1999 laatstgenoemde uitspraak bevestigd,

Verzoekster heeft op 6 juli 1998, op 4 juli 2003, op 14 mei 2008 op aanvraag een Nederlands paspoort gekregen en op 3 mei 2013 een Nederlandse identiteitskaart.

Bij brief van 16 juni 2014 heeft de Gemeente [woonplaats X] aan verzoekster het voornemen kenbaar gemaakt om haar nationaliteit in de Basisregistratie personen van Nederlandse naar onbekend te wijzigen, omdat verzoekster volgens artikel 6 TOS als minderjarige de nationaliteit van haar moeder heeft verkregen. Aan haar is toen teven verzocht haar paspoort in te leveren.

Bij brief van 30 januari 2018 is, in reactie op een door verzoekster eind 2017 aan de Koning geschreven brief, door de IND bericht dat zij vanaf 1975 de Surinaamse nationaliteit heeft, dat het naturalisatieverzoek van verzoekster is afgewezen, dat het de IND niet bekend is hoe het heeft kunnen gebeuren dat haar desondanks een Nederlands paspoort is verstrekt, maar dat kennelijk sprake is van een ambtelijke misslag. In reactie op de vraag of verzoekster weer Nederlander mag worden heeft de IND bericht dat voor het indienen van een naturalisatieverzoek vormvoorschriften en procedures bestaan en dat getoetst zal worden of aan alle voorwaarden voor naturalisatie voldaan is. Daarbij is op de eis van een geldige verblijfsvergunning gewezen en tevens op de omstandigheid dat de rechtbank in 1997 heeft bepaald dat verzoekster zich niet kan beroepen op een bijzondere band met Nederland.

Beoordeling

In geschil is of verzoekster in het bezit is van de Nederlandse nationaliteit.

Verzoekster stelt dat dit het geval is en voert daartoe, verkort weergegeven, het volgende aan. Verzoekster is geboren uit Nederlandse ouders en heeft via haar vader het Nederlanderschap verkregen. De vader van verzoekster is in [maand van overlijden] 1975 overleden. Volgens verzoekster heeft zij, ondanks dit overlijden, de Nederlandse nationaliteit behouden omdat haar vader Nederlander was op het moment van zijn overlijden.

Na het overlijden van haar vader is zij op 10 september 1975 met haar moeder naar Suriname gegaan om zich daar te vestigen. Verzoekster meent dat zij niet van rechtswege op 25 november 1975 de Surinaamse nationaliteit heeft verkregen, juist omdat zij afstamt van een Nederlandse vader. Verzoekster meent dat haar Nederlandse nationaliteit ook blijkt uit het gegeven dat zij rond 1998 een laisser-passer heeft gekregen waarmee ze Nederland is ingereisd vanuit de Verenigde Staten. Daarbij komt dat verzoekster vele malen op aanvraag opnieuw een Nederlands paspoort heeft gekregen, zodat zij erop mocht vertrouwen dat zij Nederlandse was. Zij heeft de afgelopen jaren in Nederland gewoond en voelt zich Nederlands. Verzoekster is nu staatloos en zit volkomen klem. Zij kan bijvoorbeeld geen DigiD aanvragen. De huidige situatie is voor verzoekster onhoudbaar.

Volgens de IND heeft verzoekster van rechtswege de Nederlandse nationaliteit verloren op het moment dat haar moeder de Surinaamse nationaliteit verkreeg. Toen is zij van rechtswege eveneens Surinaams geworden. De IND stelt zich op het standpunt dat verzoekster nadien niet meer de Nederlandse nationaliteit heeft herkregen. De aanvraag van verzoekster tot naturalisatie, die zij in 1995 heeft gedaan, is afgewezen, zodat zij ook toen niet het Nederlanderschap heeft herkregen.

De rechtbank overweegt als volgt. Niet in geschil is dat verzoekster op het moment van haar geboorte de Nederlandse nationaliteit heeft gekregen. Evenmin is in geschil dat zij zich op 10 september 1975 samen met haar moeder in Suriname heeft gevestigd. Deze vestiging in Suriname heeft tot gevolg dat de op 25 november 1975 in werking getreden TOS op verzoekster en haar moeder van toepassing is. Op basis van artikel 3 TOS hebben alle meerderjarige Nederlanders die in Suriname zijn geboren en op het tijdstip van de inwerkingtreding van deze Overeenkomst in de Republiek Suriname hetzij woonplaats, hetzij werkelijk verblijf hebben, de Surinaamse nationaliteit verkregen. Deze verkrijging brengt op grond van artikel 2 lid 1 TOS mee dat zij de Nederlandse nationaliteit van rechtswege verliezen.

De moeder van verzoekster heeft, door haar vestiging op 10 september 1975 in Suriname, per 25 november 1975 de Surinaamse nationaliteit gekregen en de Nederlandse nationaliteit van rechtswege verloren. Op grond van artikel 6 lid 1 TOS volgen minderjarigen de nationaliteit die hun moeder ingevolge de TOS verkrijgt of behoudt indien hun vader is overleden. Dit betekent dat verzoekster ook per 25 november 1975 de Surinaamse nationaliteit heeft verkregen en op grond van artikel 2 lid 1 van de TOS de Nederlandse nationaliteit van rechtswege heeft verloren. Het betoog van verzoekster, dat zij desondanks het Nederlanderschap zou hebben behouden omdat zij afstamt van een Nederlandse vader, gaat, gelet op de bepalingen in de TOS, niet op.

Verzoekster heeft gesteld dat zij op enig moment na haar meerderjarigheid een aanvraag heeft ingediend om het Nederlanderschap te herkrijgen. Ook heeft zij, aldus haar advocaat,

rond 1998 een laisser-passer gekregen waarop zij naar Nederland is gereisd. Op grond van haar aanvraag, de verkrijging van het laisser-passer en nadien van paspoorten, meent verzoekster dat zij het Nederlanderschap zou hebben herkregen.

De rechtbank volgt verzoekster hierin niet. Uitgangspunt is dat het Nederlanderschap op limitatieve gronden wordt verkregen. Deze gronden staan vermeld in de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN). Voor zover verzoekster een laisser-passer zou hebben gekregen, wat de IND overigens betwist en wat niet is gebleken uit de stukken, is dit onvoldoende om te kunnen vaststellen dat zij de Nederlandse nationaliteit heeft herkregen, nu dit niet één van de voornoemde limitatieve gronden in de RWN is. Daarnaast heeft verzoekster evenmin stukken overgelegd waaruit blijkt dat zij op enig moment de Nederlandse nationaliteit heeft herkregen. Integendeel. Uit de overgelegde stukken blijkt juist dat verzoekster nimmer de Nederlandse nationaliteit heeft herkregen. Zij heeft op 29 juni 1995 een verzoek tot naturalisatie ingediend, welke aanvraag op 1 augustus 1996 is afgewezen. Nadat het bezwaarschrift bij besluit van 12 juni 1997 ongegrond is verklaard en het beroepschrift tegen deze afwijzing op 10 december 1997 ongegrond is verklaard, heeft de Raad van State deze uitspraak op 8 januari 1999 bevestigd. Verzoekster heeft op aanvraag in 1998 een Nederlands paspoort gekregen, terwijl zij op het moment van die aanvraag wist of moest weten dat zij de Nederlandse nationaliteit niet bezat. Zij had dus in elk geval na de uitspraak van de Raad van State moeten begrijpen dat de verstrekking van het paspoort op een misverstand berustte, zoals de IND in dit geding aanvoert.

Verzoekster kan zich ook niet beroepen op art. 6 lid 4 van de TOS, reeds omdat vaststaat dat zij niet binnen vijf jaar na het bereiken van de meerderjarigheid (voor verzoekster: uiterlijk op [geboortedatum] 1993, zie art. 1 lid 1 TOS) haar wil te kennen heeft gegeven Nederlander te willen worden, nog los van het gegeven dat de TOS daar voor de situatie van verzoekster niet in voorziet.

Het primaire verzoek, te bepalen dat zij vanaf haar geboorte de Nederlandse nationaliteit bezit, ligt op grond van het voorgaande voor afwijzing gereed. Dat verzoekster op enig moment door optie het Nederlanderschap heeft verkregen, heeft de IND betwist en heeft verzoekster niet aangetoond. Nu niet is gebleken dat zij op deze grond het Nederlanderschap heeft gekregen, ligt ook het subsidiaire verzoek voor afwijzing gereed.

Voor zover verzoekster een beroep op het vertrouwensbeginsel heeft willen doen om tot vaststelling van het Nederlanderschap te komen, kan dit beroep niet slagen. De wijzen waarop de Nederlandse nationaliteit kan worden verkregen, zijn limitatief opgesomd in de RWN en daaronder is niet begrepen verkrijging van het Nederlanderschap door de werking van enig algemeen beginsel van behoorlijk bestuur, zoals het vertrouwensbeginsel. Dat verzoekster tot viermaal toe op aanvraag een Nederlands paspoort heeft verkregen, maakt daarom niet dat zij daarmee aanspraak kan maken op het Nederlanderschap. Ditzelfde geldt voor het betoog van verzoekster dat zij is uitgenodigd om een naturalisatieverzoek te doen. De hiervoor aangehaalde brief van de IND van november 2018 kan bovendien niet in die zin worden opgevat. Tot slot kan ook het betoog van verzoekster dat zij gehecht is aan Nederland en sinds 1998 weer in Nederland leeft en hier bijdraagt aan de Nederlandse samenleving en bijvoorbeeld ook stemrecht heeft uitgeoefend niet tot de conclusie leiden dat zij het Nederlanderschap heeft herkregen.

Verzoekster heeft tot slot, tegenover de betwisting door de IND, niet aangetoond dat zij momenteel niet langer de Surinaamse nationaliteit heeft en daarom nu staatloos is. Aan dit betoog gaat de rechtbank hierom voorbij. Deze omstandigheid kan overigens evenmin ertoe leiden dat verzoekster de Nederlandse nationaliteit heeft herkregen.

Beslissing

De rechtbank:

wijst het verzochte af.

Deze beschikking is gegeven door mrs. J.C. Sluymer, M.J. Alt-van Endt en L. Koper, rechters, bijgestaan door mr. I.M. Talstra - Touwen als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 11 januari 2022.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature