U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

echtscheiding , Iraans recht van toepassing op het huwelijksvermogensregime, hoger beroepsprocedure loopt over de bruidsgave.

Uitspraak



Rechtbank DEN HAAG

Enkelvoudige Kamer

Rekestnummer: FA RK 22-1380

Zaaknummer: C/09/626231

Datum beschikking: 16 december 2022

Scheiding met nevenvoorzieningen

Beschikking op het op 15 februari 2022 ingekomen verzoek van:

[verzoeker] ,

de vrouw,

wonende op een bij de rechtbank bekend adres,

advocaat: mr. A. Hashem Jawaheri te Amsterdam.

Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[verweerder] ,

de man,

wonende te [woonplaats] ,

advocaat: mr. K. Mohasselzadeh te ’s-Gravenhage.

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:

het verzoekschrift;

het verweerschrift, tevens houdende zelfstandige verzoeken;

het bericht van 1 november 2022, met bijlagen, van de zijde van de man;

het bericht van 15 november 2022 van de zijde van de man;

Op 15 november 2022 is de zaak op de zitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij is verschenen:

- de advocaat van de vrouw.

Door de advocaat van de vrouw zijn tijdens de zitting, met een e-mail aan de rechtbank en de advocaat van de man, nadere stukken overgelegd.

Feiten

Partijen zijn gehuwd op [huwelijksdatum] 2017 te [huwelijksplaats] , Iran .

Blijkens de gegevens uit de Basisregistratie Personen heeft de vrouw de Iraanse nationaliteit en de man de Nederlandse nationaliteit.

Verzoek en verweer

De vrouw verzoekt:

- tussen partijen de echtscheiding uit te spreken;

- te verklaren voor recht dat Iraans recht van toepassing is op het huwelijksvermogensregime;

- de man te gelasten opgave te doen van de bezittingen die hij tijdens het huwelijk heeft vergaard, onderbouwd met relevante bescheiden met vermelding van de waarde van die bezittingen, eveneens onderbouwd met relevante bescheiden als aanschafnota’s, waarde-rapporten, taxaties en dergelijke;

- de man te veroordelen om zijn vermogensbestanddelen met de vrouw te delen in gelijke helften;

voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.

De man heeft verweer gevoerd en zelfstandig verzocht:

- de echtscheiding tussen partijen uit te spreken;

- voor recht te verklaren dat Nederlands recht van toepassing is op het huwelijksvermogensregime van partijen;

- de vordering van de vrouw ongegrond te verklaren;

een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad en kosten rechtens.

Bij bericht van 15 november 2022 heeft de man zijn verweer en zelfstandige verzoeken ingetrokken.

Beoordeling

Echtscheiding

Rechtsmacht en toepasselijk recht

Nu beide echtgenoten hun gewone verblijfplaats in Nederland hebben, komt de Nederlandse rechter met betrekking tot het verzoek tot echtscheiding rechtsmacht toe. De rechtbank zal krachtens artikel 10:56 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) Nederlands recht op het echtscheidingsverzoek toepassen.

Inhoudelijk

De vrouw heeft gesteld dat het huwelijk duurzaam is ontwricht. De man heeft dit niet betwist, zodat het verzoek tot echtscheiding als op de wet gegrond kan worden toegewezen.

Verklaring voor recht en verdeling

Rechtsmacht

Nu de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft met betrekking tot het verzoek tot echtscheiding, heeft hij tevens rechtsmacht ten aanzien van het verzochte met betrekking tot het huwelijksvermogen van partijen.

Toepasselijk recht

De vrouw stelt dat partijen huwelijkse voorwaarden zijn aangegaan tijdens de sluiting van het huwelijk. In de huwelijksakte is onder het kopje ‘ conditions’ onder A een bepaling opgenomen die ziet op de afwikkeling van het huwelijksvermogen en die door beide partijen is ondertekend. De vrouw stelt dat partijen, met het aangaan van deze huwelijkse voorwaarden naar Iraans recht, een rechtskeuze hebben gemaakt voor het Iraans recht.

De in het Engels vertaalde huwelijksakte van partijen vermeldt – voor zover thans van belang – het volgende (hierna ook: de bepaling onder A):

“(…)

CONDITIONS:

A. By a collateral irrevocable contract, the wife stipulated that if the divorce is not at her request and according to the court finding, the request of divorce is not due to violation of conjugal duties by the wife or her ill humor or bad character, the husband should be bound to transfer to the wife up to the half of the assets or its equivalent which he has earned during the conjugal life with her.

(…)”

Mede gelet op de jurisprudentie, dient naar het oordeel van de rechtbank de in voormelde huwelijksakte opgenomen regeling (de bepaling onder A) betreffende de afwikkeling van het huwelijksvermogen als huwelijkse voorwaarden naar Iraans recht te worden aangemerkt (Hof Den Haag 5 oktober 2022, ECLI:NL:GHDHA:2022:2153; Hof Den Haag 26 februari 2014, ECLI:NL: GHDHA:2014:486 en Hof Arnhem- Leeuwarden 2 juli 2020, ECLI:NL:GHARL:2020:5397). Immers, gelet op de datum van de huwelijkssluiting – in 2017 – dient de rechtbank de vraag naar het toepasselijke huwelijksvermogensrecht te beantwoorden aan de hand van het Haags Huwelijksvermogensverdrag van 14 maart 1978, Trb. 1988, 130 (hierna ook HHV). In artikel 3 HHV is bepaald dat het huwelijksvermogensregime wordt beheerst door het interne recht dat de echtgenoten vóór het huwelijk hebben aangewezen. Blijkens artikel 11 HHV moet de aanwijzing van het toepasselijke recht uitdrukkelijk zijn overeengekomen of ondubbelzinnig voortvloeien uit huwelijkse voorwaarden. Naar het oordeel van de rechtbank is dit laatste het geval. De huwelijkse voorwaarden zijn in Iran ten overstaan van een Iraanse ambtenaar opgemaakt. In de huwelijkse voorwaarden zijn bepalingen opgenomen met betrekking tot het huwelijksvermogen. In deze voorwaarde wordt afgeweken van het Iraanse wettelijke stelsel dat – kort gezegd – een uitsluiting van iedere gemeenschap van goederen inhoudt. Het huwelijksvermogensregime van partijen wordt derhalve beheerst door het Iraanse recht.

Gelet op het voorgaande zal de rechtbank zal het verzoek van de vrouw om een verklaring voor recht af te geven dat op het huwelijksvermogensregime van partijen Iraans recht van toepassing is, toewijzen.

Verdeling

In de bepaling onder A zijn partijen – blijkens het voorgaande, vrij vertaald – kort gezegd overeengekomen dat wanneer de echtscheiding niet op verzoek van de vrouw is en conform de bevinding van de rechtbank het verzoek tot echtscheiding niet te wijten is aan schending van de huwelijkse plichten door de vrouw of aan haar slechte humeur/temperament of slechte karakter, de man verplicht is om de helft van de bezittingen of het equivalent daarvan dat hij tijdens het huwelijksleven met haar heeft opgebouwd aan de vrouw over te dragen.

In een vergelijkbare zaak, met (bijna) identieke huwelijkse voorwaarden, heeft het Hof Den Haag (ECLI:NL:GHDHA:2021:168) recentelijk de volgende prejudiciële vragen gesteld aan de Hoge Raad.

1) Verzet de Nederlandse openbare orde, zoals bedoeld in artikel 10:6 BW, zich tegen de toepassing van een clausule uit de – naar Iraans recht rechtsgeldige – huwelijkse voorwaarden van de echtgenoten, waarin is bepaald dat de vrouw slechts aanspraak kan maken op de helft van het huwelijkse vermogen van de man wanneer (i) de echtscheiding niet door haar is verzocht en (ii) de rechter niet heeft vastgesteld dat de echtscheiding het gevolg is van de weigering van de vrouw haar huwelijkse verplichtingen na te komen of van immoreel gedrag van de vrouw?

2) Voor het geval het antwoord op voormelde vraag bevestigend is, welke gevolgen heeft dat voor het huwelijksvermogensregime van partijen: gelden in dat geval de huwelijkse voorwaarden met uitzondering van het gewraakte onderdeel (waardoor de vrouw recht heeft op de helft van het huwelijkse vermogen van de man, ongeacht wie om echtscheiding heeft verzocht en ongeacht de schuldvraag) of blijven de huwelijkse voorwaarden in hun geheel buiten toepassing (waardoor het wettelijke stelsel van algehele scheiding naar Iraans recht herleeft en de vrouw geen recht heeft op het huwelijkse vermogen van de man, ook als de echtscheiding door de man is verzocht en de vrouw geen schuld heeft aan de echtscheiding)?

De Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2021:1721) heeft deze vragen kort gezegd als volgt beantwoord.

Een (naar het toepasselijke vreemde recht rechtsgeldig overeengekomen) bepaling in huwelijkse voorwaarden die een huwelijksvermogensrechtelijke aanspraak afhankelijk stelt van het antwoord op de vraag welke echtgenoot de echtscheiding heeft verzocht en of die echtgenoot schuld heeft aan de echtscheiding, kan kennelijk onverenigbaar zijn met de openbare orde. Een dergelijke bepaling maakt immers onderscheid tussen de echtgenoten (in de fase voorafgaand aan de indiening van een verzoek tot echtscheiding) en kan leiden tot een beperking van het recht op toegang tot de rechter en tot een inbreuk op het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van de desbetreffende echtgenoot. De vraag of dat onderscheid en die beperking of inbreuk tot een resultaat leiden dat kennelijk onverenigbaar is met de openbare orde, kan echter niet in algemene zin worden beantwoord, nu in dat verband mede betekenis toekomt aan de overige feiten en omstandigheden van het concrete geval, in het bijzonder de mate van betrokkenheid van Nederland bij dat geval.

Het buiten toepassing blijven van bepalingen in huwelijkse voorwaarden, op de grond dat zij leiden tot een resultaat dat kennelijk onverenigbaar is met de openbare orde, heeft op zichzelf niet tot gevolg dat die huwelijkse voorwaarden ook voor het overige buiten toepassing blijven. Dit betekent dat de toepassing van de openbare orde alleen die onderdelen van de rechtshandeling treft die leiden tot een resultaat dat kennelijk onverenigbaar is met de openbare orde en dat slechts die onderdelen buiten toepassing blijven. Uitgangspunt is dat de huwelijkse voorwaarden – mits ontdaan van dergelijke met de openbare orde strijdige bepalingen – voor het overige niet kennelijk onverenigbaar zijn met de openbare orde.

De rechtbank overweegt – in lijn met de uitspraken van het Hof Den Haag (ECLI:NL:GHDHA:2022:1288 en ECLI:NL:GHDHA:2022:2153) naar aanleiding van de prejudiciële vragen – als volgt.

Naar het oordeel van de rechtbank dient de betrokkenheid van Nederland te worden getoetst naar het moment waarop de Nederlandse rechter wordt gevraagd een beslissing te nemen over het huwelijksvermogensregime van partijen. Er zijn immers geen (bijzondere) wettelijke regelingen – zoals die er bijvoorbeeld zijn voor de erkenning van een in het buitenland voltrokken huwelijk – die uitdrukkelijk voorschrijven dat de betrokkenheid van Nederland moet worden getoetst naar het moment van het aangaan van de huwelijkse voorwaarden. Verder rechtvaardigen de aard van de rechtshandeling en het daarmee beoogde rechtsgevolg dat de betrokkenheid van Nederland in dit geval wordt getoetst naar het moment waarop de Nederlandse rechter wordt gevraagd hierover een beslissing te nemen. Het gaat om huwelijkse voorwaarden die erop neerkomen dat de vrouw slechts onder de voorwaarde dat de echtscheiding niet door haar gewenst is en dat zij daaraan geen schuld heeft, aanspraak kan maken op het vermogen van de man dat hij tijdens het huwelijk van partijen heeft verworven, terwijl de man geen enkele aanspraak heeft op (een deel van) het vermogen van de vrouw. Deze huwelijkse voorwaarden gelden gedurende het huwelijk van partijen en zien op – in dit geval: de afwikkeling door de Nederlandse echtscheidingsrechter van de – vermogensbestanddelen die de man gedurende de huwelijkse periode heeft verkregen. Het huwelijk van partijen heeft zich grotendeels afgespeeld in Nederland en in deze periode hebben partijen hun (eventuele) vermogen in Nederland verworven. Een regeling zoals omschreven in de huwelijkse voorwaarden waarbij bij de financiële afwikkeling van de echtscheiding onderscheid wordt gemaakt wie de echtscheiding verzoekt en de schuldvraag dient te worden beantwoord en al naar gelang daarvan de afwikkeling dient te worden vastgesteld, wordt daarmee in strijd met de openbare orde geacht.

De vraag die vervolgens rijst is in hoeverre de vrouw in dit geval een huwelijksvermogensrechtelijke aanspraak kan ontlenen aan de huwelijkse voorwaarden minus de door de openbare orde getroffen en buiten toepassing gelaten onderdelen daarvan. Dit dient – nu Iraanse recht van toepassing is op het huwelijksvermogen – te worden beoordeeld naar Iraans huwelijksvermogensrecht.

Naar het oordeel van de rechtbank kan het wegvallen van de gewraakte bepaling in het onderhavige geval (ook naar Iraans recht) niet met zich meebrengen dat hetgeen resteert nog (onvoorwaardelijk) van toepassing is. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.

Zoals uit de beantwoording van de prejudiciële vragen door de Hoge Raad volgt heeft het buiten toepassing blijven van bepalingen in huwelijkse voorwaarden, op de grond dat zij leiden tot een resultaat dat kennelijk onverenigbaar is met de openbare orde, op zichzelf niet tot gevolg dat die huwelijkse voorwaarden ook voor het overige buiten toepassing blijven. Uitgangspunt is dat de huwelijkse voorwaarden – mits ontdaan van dergelijke met de openbare orde strijdige bepalingen – voor het overige niet kennelijk onverenigbaar zijn met de openbare orde. Indien in huwelijkse voorwaarden meerdere bepalingen zijn opgenomen waarbij één bepaling onderdelen bevat die strijdigheid met de openbare orde opleveren betekent dit dus niet zonder meer dat alle bepalingen in huwelijkse voorwaarden buiten toepassing moeten blijven. Echter, de onderhavige huwelijkse voorwaarden betreffen slechts één bepaling (de bepaling onder A), geformuleerd in één zin, waarbij de vrouw onder voorwaarden aanspraak kan maken op de helft van het tijdens het huwelijk opgebouwde vermogen van de man. De gewraakte onderdelen van de bepaling zien op alle voorwaarden die daarbij zijn gesteld. De voorwaarden en het gevolg zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Nu – wegens strijd met de Nederlandse openbare orde – alle voorwaarden die het overeengekomen gevolg met zich brengen buiten toepassing worden gelaten, kan dit niet met zich brengen dat, naar Iraans recht, de bepaling aldus moet worden begrepen dat deze onvoorwaardelijk is aangegaan en de man in geval van echtscheiding zonder meer de helft van zijn tijdens het huwelijk opgebouwde vermogen met de vrouw moet delen. Een dergelijke uitleg kan naar het oordeel van de rechtbank (ook) naar Iraans recht niet juist worden geacht.

Daarbij overweegt de rechtbank ook dat gekeken moet worden of het de bedoeling van partijen is geweest om deze bepaling (ook) onvoorwaardelijk aan te gaan. De rechtbank acht het genoegzaam vaststaan dat (in ieder geval) de man (ten tijde van het aangaan van de bepaling en ook thans) niet onvoorwaardelijk in geval van echtscheiding de helft van zijn tijdens het huwelijk opgebouwde vermogen wil(de) prijsgeven aan de vrouw. De rechtbank overweegt daarbij dat de man – naar de rechtbank begrijpt uit zijn bericht van 15 november 2022 – zijn verweer en zelfstandige verzoeken in dat licht heeft ingetrokken, zodat op dit moment alleen de vrouw nog om een echtscheiding verzoekt. Daarbij komt dat tijdens de zitting duidelijk is geworden dat er ook een hoger beroepsprocedure loopt over de bruidsgave. De man stelt (ook) in die procedure dat hij de bruidsgave naar Iraans recht niet aan de vrouw verschuldigd is omdat de vrouw de echtscheiding verzoekt. De rechtbank overweegt bij het voorgaande evenzeer dat de bepaling onder A alleen aan de vrouw een aanspraak geeft op de helft van het huwelijksvermogen van de man, terwijl deze aan de man geen aanspraak geeft op de helft van het huwelijksvermogen van de vrouw. Het ligt niet in de rede dat de man een bepaling die een dergelijke ongelijkheid in aanspraak op vermogen met zich brengt onvoorwaardelijk aangaat. Daarbij overweegt de rechtbank dat de bepaling een afwijking vormt op het Iraanse wettelijke stelsel dat – kort gezegd – een uitsluiting van iedere gemeenschap van goederen inhoudt. De rechtbank is van oordeel dat derhalve genoegzaam vaststaat dat de man nimmer voor ogen heeft gehad de bepaling onder A onvoorwaardelijk aan te gaan.

De rechtbank concludeert gelet op het voorgaande dat de bepaling onder A in zijn geheel buiten toepassing blijft. Dit heeft tot gevolg dat partijen zijn aangewezen op het Iraanse wettelijke stelsel dat – kort gezegd – een uitsluiting van iedere gemeenschap van goederen inhoudt. Dit brengt met zich dat de rechtbank de overige verzoeken van de vrouw ten aanzien van de verdeling afwijzen.

Beslissing

De rechtbank:

*

spreekt de echtscheiding uit tussen partijen, gehuwd te [huwelijksplaats] , Iran , op [huwelijksdatum] 2017;

*

verklaart voor recht dat het Iraanse recht van toepassing is op het huwelijksvermogensregime;

*

verklaart deze beschikking – met uitzondering van de echtscheiding – uitvoerbaar bij voorraad;

*

wijst het meer of anders verzochte af.

Deze beschikking is gegeven door mr . drs. W.G. de Boer, rechter, bijgestaan door mr. V.K.M. Hanssen als griffier, en uitgesproken op de openbare zitting van 16 december 2022.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature