U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Zittingsplaats:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

Dublin, Italië, minderjarigheid, interstatelijk vertrouwensbeginsel, ongegrond.

Uitspraak



RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL22.21567

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. E.H. Bokhorst),

en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. M.A.M. Janssen).

Procesverloop

Bij besluit van 24 oktober 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

De rechtbank heeft het beroep, tezamen met de zaak NL22.21568, op 15 november 2022 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.

2. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen.1 De reden daarvoor is dat volgens verweerder op grond van de Dublinverordening2 Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag. In dit geval heeft verweerder een overnameverzoek naar Italië gestuurd. Italië heeft dit verzoek geaccepteerd.

Minderjarigheid

3. Eiser voert aan dat de autoriteiten van Italië zijn gegevens niet juist in de systemen hebben ingevoerd, het is daarom aan de Italiaanse autoriteiten of aan verweerder, als die wil uitgaan van de juistheid van deze gegevens, om duidelijk te maken waar deze invoer op is gebaseerd. Eiser heeft in Italië dezelfde gegevens opgegeven als in Nederland. Bij eiser is niet bekend wat over hem door de Italiaanse autoriteiten in de systemen is ingevoerd. Hij is niet in de gelegenheid gesteld dit te controleren of te corrigeren, daarom valt niet in te zien dat als de Italiaanse autoriteiten onjuiste gegevens over eiser invoeren, hij moet aantonen dat die gegevens niet juist zijn. Eiser heeft een doopakte overgelegd waarin staat dat hij op

[geboortedatum 1] 2005 geboren is. Die datum komt overeen met de door eiser aan verweerder opgegeven geboortedatum.

4. De rechtbank oordeelt als volgt. Processtuk 18 ‘resultaat onderzoek’ van 28 april 2022 betreft de uitkomst van een informatieverzoek waaruit blijkt dat eiser op

28 januari 2022 als gevolg van een illegale grensoverschrijding vingerafdrukken heeft moeten afgegeven aan de autoriteiten van Italië en daarbij de naam [naam] heeft opgegeven met geboortedatum [geboortedatum 2] 2003. Verder blijkt uit dit processtuk dat eiser in Italië twee aliassen heeft opgegeven met twee verschillende geboortedata. De namen die eiser heeft opgegeven zijn allemaal connex aan elkaar. In dit kader heeft eiser niet naar voren gebracht dat en waarom dit niet zou kloppen. De rechtbank gaat dus uit van de juistheid van dit processtuk, inhoudende dat de geboortedatum van [geboortedatum 2] 2003 leidend

is. Het is met dit processtuk ook niet meer onbekend wat over hem in de Italiaanse systemen is ingevoerd. Dit processtuk zit al vanaf 28 april 2022 in het dossier. In het kader van de beroepsprocedure is daarover door eiser niets over aangevoerd. Dat deel slaagt dan ook niet.

5. Verder volgt uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS)3 dat informatie uit een andere lidstaat, waaruit blijkt dat een vreemdeling meerderjarig is, volstaat om een vreemdeling ook in Nederland meerderjarig te verklaren, mits in Nederland geen authentieke, identificerende documenten zijn overgelegd. Eiser heeft in het kader van de beroepsprocedure een doopakte overgelegd. Dit document kan niet als een identificerend document in de zin van paragraaf C1/4.3 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000) worden aangemerkt. Op dit document staat ook geen pasfoto van eiser. Hiermee kan eiser zijn gestelde minderjarigheid dan ook niet onderbouwen. Eiser heeft naast deze doopakte ook geen andere documenten overgelegd. Verder is niet gebleken dat eiser pogingen heeft ondernomen om andere documenten te verkrijgen waaruit zijn gestelde geboortedatum blijkt en die, in samenhang met elkaar, kunnen leiden tot twijfel over de in Italië geregistreerde geboortedatum. Verweerder heeft zich dus op het standpunt kunnen stellen dat het op de weg van eiser ligt om met concrete en

1 Artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingwet 2000 ( Vw ).

2 Verordening (EU) nr. 604/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013.

3 ECLI:NL:RVS:2017:780.

objectieve informatie te onderbouwen dat de personalia zoals deze bekend zijn in Italië niet juist zijn. De beroepsgrond slaagt niet.

Interstatelijk vertrouwensbeginsel

6. Eiser stelt zich op het standpunt dat de stelling van verweerder dat uit de aangehaalde rapporten geen wezenlijk ander beeld blijkt dan reeds is beoordeeld, niet de conclusie dat ten aanzien van Italië nog steeds van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgegaan kan worden. Als het beeld niet is gewijzigd moet bij het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Italië juist vraagtekens worden geplaatst, vanwege de wetswijzigingen in Italië in 2020. Met het wetsdecreet 130/2020 van de Italiaanse Minister van Binnenlandse Zaken zijn namelijk veel inperkingen uit het Salvini-tijdperk teruggedraaid. Het gevolg zou moeten zijn dat het beeld van de situatie voor Dublinterugkeerders in Italië dan ook anders zou moeten zijn, maar dat is het niet. Het rapport SFH/OSAR van mei 2019 is daarom ook niet achterhaald, maar juist toonaangevend, omdat daaruit blijkt dat ondanks de wetswijzigingen niets is veranderd. Het opvang systeem in Italië is met de wetswijzigingen weliswaar aanzienlijk veranderd, maar dat is slechts op papier, omdat in de praktijk geen merkbare verbetering kan worden vastgesteld, zoals blijkt uit de aangehaalde rapporten van daarna. Daaruit blijkt ook dat Italië zijn verplichtingen jegens asielzoekers slechts in theorie nakomt en dat geen enkele garantie bestaat dat de wettelijke bepalingen ook daadwerkelijk worden nageleefd. Verder blijkt uit het SFH/OSAR rapport van juni 2021 dat voor Dublinterugkeerders een groot risico bestaat dat zij hun recht op onderdak hebben verloren, omdat er geen nieuwe bepaling is ingevoerd om de Italiaanse wetgeving inzake de intrekking van opvangmaatregel in overeenstemming te brengen met Europese wetgeving. Als de Italiaanse autoriteiten nalaten om hun wetgeving in overeenstemming te brengen met Europese wetgeving, valt ook niet in te zien waarom zij hun internationale verplichtingen na zouden komen.

7. De rechtbank overweegt dat verweerder in zijn algemeenheid ten opzichte van Italië mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) heeft dit bevestigd in de uitspraken van onder meer 19 april 20214, 26 november 20215, 6 januari 20226 en 26 augustus 20227.

8. De rapporten waar eiser naar verwijst zijn besproken in bovengenoemde uitspraken van de ABRvS. Daarin staat dat uit deze rapporten niet blijkt dat niet meer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgegaan kan worden. Uit deze rapporten blijkt dus niet dat sprake is van zodanige structurele gebreken dat niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Eiser heeft daarom met een verwijzing naar deze rapporten niet aannemelijk gemaakt dat de situatie in Italië anders ligt dat de feitelijke situatie waarop de uitspraken van de ABRvS zijn gebaseerd. Als eiser toch problemen ervaart met de asielprocedure of de opvangvoorzieningen in Italië, moet hij daarover klagen bij de Italiaanse autoriteiten. Dat niet vaststaat dat klagen zin zal hebben maakt dit niet anders, het is namelijk niet gebleken dat klagen onmogelijk of bij voorbaat zinloos zal zijn. De beroepsgrond slaagt niet.

4 ECLI:NL:RVS:2021:881.

5 ECLI:NL:RVS:2021:2738.

6 ECLI:NL:RVS:2022:38.

7 ECLI:NL:RVS:2022:2497.

Conclusie

9. Het beroep is ongegrond.

10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 15 november 2022 door mr. M. Eversteijn, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Mulder, griffier.

Dit proces-verbaal is bekendgemaakt op:

15 november 2022

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking van dit proces-verbaal.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature