Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Zittingsplaats:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

De rechtbank is van oordeel dat verweerder bij het opleggen van deze bewaringsmaatregel nog geen zekerheid hoefde te hebben dat het Openbaar Ministerie akkoord zou gaan met eisers uitzetting, tenzij er op dat moment al redenen waren om aan te nemen dat zo’n akkoord er nooit zou komen. Beroep ongegrond.

Gepubliceerde uitspraken in deze zaak:

Uitspraak



RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem

Bestuursrecht

zaaknummer: NL22.23069

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen [eiser] , eiser,

V-nummer: [v-nummer]

(gemachtigde: mr. M.I. Vennik),

en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. W. Vrooman).

Procesverloop

Bij besluit van 9 november 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 ( Vw ) opgelegd.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep is ook een verzoek om toekenning van schadevergoeding.

De rechtbank heeft het beroep op 21 november 2022 op zitting behandeld. Eiser heeft een afstandsverklaring ondertekend en zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich telefonisch laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Inleiding

1.1

Eiser stelt de Marokkaanse nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [datum] 1995.

1.2

Eiser is op 9 november 2022 aangehouden door de politie als verdachte van een poging tot diefstal en een bedreiging. Diezelfde dag is eiser om 20:00 uur overgenomen en voor verhoor opgehouden op grond van artikel 50, tweede lid, van de Vw . Deze ophouding is om 23:35 uur be ëindigd. Vervolgens heeft verweerder de maatregel van bewaring opgelegd.

1.3

Verweerder heeft tegen eiser al eerder op 19 april 2012 en op 7 juni 2016 een terugkeerbesluit en een inreisverbod voor de duur van twee jaar uitgevaardigd. Op 9 november 2022 heeft verweerder in een aanvullend terugkeerbesluit bepaald dat de terugkeerinspanningen van de Nederlandse overheid zich zullen richten op Marokko.

In deze procedure is alleen de maatregel van bewaring onderwerp in geschil.

Wat zijn de gronden voor de oplegging van de maatregel van bewaring?

2.1

In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:

3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;

3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;

3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;

3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;

en als lichte gronden vermeld dat eiser:

4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;

4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;

4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld.

2.2

Eiser heeft deze gronden niet betwist. Op grond van artikel 5.1b, eerste lid, van het Vb bestaat daarmee een risico dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en kon hem deze maatregel van bewaring worden opgelegd.

Wat voert eiser aan?

3. Eiser voert aan dat verweerder de maatregel onzorgvuldig heeft voorbereid omdat niet voorafgaand aan de oplegging van de maatregel is nagegaan of het Openbaar Ministerie (het OM) bezwaren heeft tegen zijn uitzetting. De instemming van het OM is pas na de inbewaringstelling op 11 november 2022 gekomen. Verweerder wist dat eiser strafrechtelijk was aangehouden, dat hij een omvangrijk strafblad heeft en dat er nog een appel openstaat. Omdat de maatregel van bewaring met het oog op de uitzetting wordt opgelegd, is de instemming van het OM met eisers uitzetting een voorwaarde om deze maatregel op te kunnen leggen. Eiser verwijst hierbij naar de uitspraak van 25 oktober 2022 van deze rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch. Nu deze instemming is gevraagd noch gegeven vóór de inbewaringstelling, is de maatregel van bewaring volgens eiser vanaf het begin onrechtmatig.

Wat is het standpunt van verweerder?

4. Verweerder stelt zich op het standpunt dat op grond van zijn beleid in paragraaf A3/6.3 van de Vreemdelingcirculaire 2000 (Vc) de instemming van het OM met de uitzetting pas is vereist op het moment van de feitelijke uitzetting.

Het oordeel van de rechtbank

5.1

De rechtbank overweegt dat eiser terecht stelt dat de bewaring op grond van artikel 59 van de Vw moet zijn gericht op uitzetting. Dit betekent dat inbewaringstelling in strijd is met dat artikel als er geen zicht op uitzetting is. Eiser voert in beroep aan, zo begrijpt de rechtbank, dat er in zijn geval geen zicht op uitzetting is zonder vooraf verkregen akkoord van het OM met zijn uitzetting.

5.2

Verweerder stelt hiertegenover dat volgens zijn beleid in paragraaf A3/6.3 van de Vc geen vooraf verkregen akkoord van het OM nodig is.

5.2.1

Volgens paragraaf A3/6.3 van de Vc vindt ondanks het feit dat de vertrekplicht is ingegaan in ieder geval geen uitzetting plaats, als de vreemdeling als verdachte van een strafbaar feit is aangehouden en het strafonderzoek niet door het OM is beëindigd of als de vreemdeling een strafvervolging wegens een misdrijf heeft lopen en hierop nog niet onherroepelijk is beslist. In deze situaties mag wel tot uitzetting worden overgegaan als het OM daarmee akkoord gaat.

5.2.2

De rechtbank overweegt dat volgens het beleid in paragraaf A3/6.3 van de Vc een akkoord van het OM voorwaarde is voor de feitelijke uitzetting en niet voor de inbewaringstelling. Met zijn beroep op dit beleid heeft verweerder echter nog niets gezegd over de vraag of er bij de oplegging van de bewaringsmaatregel zicht was op de uitzetting van eiser omdat zo’n akkoord van het OM te verwachten was. Omdat er zicht op uitzetting moet zijn zowel bij het opleggen van een bewaringsmaatregel als gedurende die maatregel, kan verweerder - ongeacht zijn beleid - ook niet volstaan met de stelling dat een akkoord van het OM er pas op het moment van de feitelijke uitzetting hoeft te zijn. Als al eerder duidelijk is dat het OM geen akkoord zal geven, vervalt op dat moment immers het zicht op uitzetting.

5.3 ‘

Zicht op’ is echter iets anders dan ‘zekerheid van’. Volgens de rechtbank hoefde verweerder bij het opleggen van deze bewaringsmaatregel dan ook nog geen zekerheid te hebben dat het OM akkoord zou gaan met eisers uitzetting - tenzij er op dat moment al redenen waren om aan te nemen dat zo’n akkoord er nooit zou komen. Die redenen heeft eiser echter niet aangevoerd en zijn de rechtbank ook niet gebleken.

5.4

Uit het bestreden besluit blijkt dat verweerder bekend was met “strafrechtelijke antecedenten uit het verleden” van eiser. Verder bevinden zich in het dossier :

- een uittreksel uit de justitiële documentatie van eiser gedateerd 10 november 2022,

- een mailwisseling met een e-mailbericht gedateerd 10 november 2022 van de zijde van verweerder aan het OM met de vraag of er bezwaar is tegen de voorgenomen uitzetting van eiser, en

- het antwoord daarop van de zijde van het OM gedateerd 11 november 2022 dat er geen bezwaar is.

Gelet op de korte tijd tussen de inbewaringstelling, het verzoek van verweerder aan het OM en het antwoord daarop, ziet de rechtbank geen grond om te oordelen dat verweerder niet voldoende zorgvuldig en voortvarend de zekerheid heeft verkregen dat het OM akkoord gaat met eisers uitzetting en er onverminderd zicht op die uitzetting is.

5.5

De strikte benadering van de verkrijging van een akkoord van het OM met een voorgenomen uitzetting zoals in de door eiser genoemde uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats ’sHertogenbosch, van 25 oktober 2022, volgt de rechtbank in deze zaak niet.

5.6

De conclusie uit de overwegingen hiervoor is dat er bij de oplegging van deze bewaringsmaatregel zicht op uitzetting van eiser bestond en met het tijdige akkoord van het OM is blijven bestaan. Wat eiser in beroep heeft aangevoerd, slaagt dus niet.

6. Ook verder is de rechtbank ambtshalve niet gebleken dat de maatregel van bewaring onrechtmatig is opgelegd.

Conclusie

7. Het beroep is ongegrond. Daarom wijst de rechtbank het verzoek om schadevergoeding af.

8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep ongegrond;

- wijst het verzoek om schadevergoeding af.

Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Kraefft, rechter, in aanwezigheid van mr. R. Pronk, griffier.

De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

ECLI:NL:RBDHA:2022:11068

Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 8 augustus 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BR5037.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature