Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

Beroep asiel Rwanda/Congo, identiteit en nationaliteit. Nederlands visum afgegeven in authentiek Rwandees paspoort. Niet aannemelijk gemakt dat dit een vals paspoort is en dat eiser de Congolese nationaliteit bezit. Beroep ongegrond.

Uitspraak



RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL21.9934

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. M. Pals),

en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. A. Hadfy Kovacs).

Procesverloop

Bij besluit van 16 juni 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de verlengde procedure afgewezen als kennelijk ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

De rechtbank heeft het beroep, tezamen met de zaak NL21.9935, op 6 september 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen D. Bucura. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Volgens verweerder is eiser van Rwandese nationaliteit en is hij geboren op

[geboortedatum 1] 1989. Eiser stelt zich echter op het standpunt dat zijn naam [naam 1] is, dat hij is geboren op [geboortedatum 2] 1989 en dat hij van Congolese nationaliteit is.

2. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij bovengenoemde identiteit en nationaliteit heeft. Eiser is Congo ontvlucht omdat zijn vader militair was en was betrokken bij beweging M23 na de uitbraak van de oorlog in 2012. Eisers vader is tijdens gevechten omgekomen. Eiser, zijn moeder en broertjes zijn daarna aangevallen door burgers, waarbij eisers moeder om het leven is gekomen. Eiser en zijn broertjes zijn ieder voor zichzelf gevlucht. Eiser is in een vluchtelingenkamp in Uganda terecht gekomen, waar

hij door mensen uit zijn vroegere woonplaats is bedreigd. Eiser is daarop met behulp van een blanke man naar Nederland gereisd.

3. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder één relevante element, te weten identiteit, nationaliteit en herkomst. Verweerder heeft zich hierover op het standpunt gesteld dat eisers verklaringen over zijn identiteit, nationaliteit en herkomst ongeloofwaardig worden geacht. Hieraan ligt – kort samengevat – ten grondslag dat eiser op grond van een echt bevonden Rwandees paspoort een visum voor Nederland heeft gekregen en hij geen identificerende documenten heeft overgelegd die de door hem gestelde identiteit en nationaliteit onderbouwen. Met de door eiser overgelegde verklaringen en stukken heeft hij niet voldoende aannemelijk gemaakt dat het echt bevonden Rwandese paspoort buiten beschouwing moet worden gelaten. Verweerder gaat daarom uit van de in dat paspoort genoemde identiteitsgegevens. Nu eisers gestelde nationaliteit niet wordt geloofd, en zijn taal- en etniciteitsprofiel ook in Rwanda voorkomt, is er eveneens reden voor twijfel aan de eerdere herkomst van eiser. Nu eiser uitsluitend problemen in Congo naar voren heeft gebracht, is niet gesteld of gebleken dat eiser in Rwanda te vrezen heeft voor vervolging of ernstige schade. Eiser komt daarom niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel. Omdat eiser onjuiste informatie heeft verstrekt over zijn identiteit en nationaliteit, is sprake van het verstrekken van valse informatie en concludeert verweerder daarom dat de asielaanvraag wordt afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder c en d, van de Vreemdelingenwet 2000 ( Vw ).

Identiteit en nationaliteit

4. De rechtbank stelt voorop dat uit artikel 31, eerste lid, van de Vw volgt dat het aan eiser is om zijn identiteit, nationaliteit en herkomst aannemelijk te maken.

5. Tussen partijen is niet in geschil dat eiser stelt dat hij [naam 1] , geboren op [geboortedatum 2] 1989 te Uvira, DRC is, met dien verstande dat eiser in de aanvulling gronden van het beroep van 6 juli 2021 plotseling stelt dat zijn naam [naam 2] is. Voorts staat vast dat uit controle op basis van biometrisch onderzoek in EU-vis blijkt dat de Nederlandse vertegenwoordiging in Tanzania aan eiser een Schengenvisum heeft afgegeven voor de duur van vijftien dagen in de periode van 2 november 2018 tot 2 december 2018. Uit EU-vis

blijkt ook dat aan deze visumafgifte een Rwandees paspoort op naam van [eiser] ten grondslag ligt.

6. Uit vaste jurisprudentie1 van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) volgt dat verweerder in beginsel uit mag gaan van de juistheid van de informatie in EU-Vis en dat het aan de vreemdeling is om aan te tonen dat deze informatie in zijn geval onjuist is. Het is dus aan eiser om inzichtelijk te maken dat en op welke manier hij een – naar zijn zeggen vals - Rwandees paspoort zou hebben verkregen. Verweerder heeft niet ten onrechte geconcludeerd dat hij daar niet in is geslaagd.

7. Eiser stelt zich op het standpunt dat niet uitgegaan kan worden van het Rwandese paspoort omdat er alleen een kopie is en onduidelijk is hoe onderzoek is gedaan naar het paspoort. Het is echter aan eiser om zijn asielrelaas te onderbouwen. In dit geval is op basis

1. Bijvoorbeeld de uitspraken van 15 augustus 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2219 en van 28 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:661

van het Rwandese paspoort een visum aan eiser toegekend. Gelet op de voorwaarden en de procedurele voorschriften die gelden voor het aanvragen en verlenen van een Schengenvisum, mag verweerder ervan uitgaan dat aan het verlenen van een visum een zorgvuldige beoordeling vooraf gaat alsook dat een en ander op juiste wijze in EU-vis wordt geregistreerd. Hierbij gaat verweerder er niet ten onrechte van uit dat het paspoort dat bij de visumaanvraag is overgelegd, en waarin het visum is aangebracht, door of namens de Nederlandse autoriteiten op echtheid is gecontroleerd vóórdat tot visumafgifte is overgegaan. Verweerder heeft in dit verband navraag gedaan bij de Nederlandse ambassade in Tanzania, waarbij op 4 juni 2021 is aangegeven dat paspoorten bij visumaanvragen altijd worden onderzocht op echtheid. Verweerder stelt zich niet ten onrechte op het standpunt dat de verklaringen van eiser over de manier waarop hij het – in EU-vis geregistreerde – Schengenvisum heeft verkregen, niet passen bij de wijze waarop de visumaanvraag- en verleningsprocedure verloopt. Verweerder mag er hierbij van uitgaan dat de Nederlandse ambassade in Tanzania zich aan de voorgeschreven procedure houdt. Daarom heeft verweerder eiser niet hoeven volgen in zijn verklaringen over de manier waarop hij zijn visum heeft verkregen.

8. Eiser heeft tijdens het nader gehoor2 over het verkrijgen van documenten verklaard dat hij - kort gezegd - één keer ergens is geweest waar een foto en vingerafdrukken zijn genomen en waar hij iets heeft ondertekend. Ter zitting heeft eiser nog verklaard dat dit in Tanzania was, maar dat hij verder niet weet waar dit precies is gebeurd. Dit is onvoldoende om aannemelijk te maken dat het Rwandese paspoort vals of vervalst is.

De samenwerkingsverplichting van artikel 4 van de Kwalificatierichtlijn strekt ertoe de

vreemdeling te helpen zijn asielverzoek te onderbouwen door hem te horen en eventueel informatie op te vragen bij derden. De samenwerkingsverplichting strekt er echter niet toe dat als eiser iets niet kan onderbouwen, het aan verweerder is om hier nader onderzoek te doen om dat standpunt alsnog te onderbouwen. De initiële last om de verklaringen van eiser aannemelijk te maken ligt immers bij eiser zelf.

De verwijzing naar de uitspraken van zittingsplaatsen Haarlem van 12 september 2019 en ’s-Hertogenbosch van 18 december 2018 kan eiser niet baten, nu deze zaken op essentiële punten van de zaak van eiser verschillen. In de zaak van Haarlem zijn immers echt bevonden identiteitsdocumenten overgelegd, die niet overeenkomen met de registratie in EU-Vis en in de zaak van ‘s-Hertogenbosch is geen visum afgegeven maar is alleen een paspoort getoond.

9. Dat eiser een studentenpas heeft gehad komt pas naar voren in de zienswijze naar aanleiding van het standpunt van verweerder in het voornemen over de wijze van verkrijging van een verkiezingspas3. Eiser heeft nog aangevoerd dat het niet eerder melden van de studentenpas is te wijten aan de gehoorambtenaar die had moeten weten dat eiser in het bezit zou moeten zijn van een studentenpas, omdat hij tijdens het nader gehoor heeft

verklaard dat hij tot 2009 op school heeft gezeten en de gehoorambtenaar hierop had moeten doorvragen. De rechtbank is echter van oordeel dat het in eerste instantie aan eiser was om over de studentenpas te verklaren. Eiser is immers meerdere keren gevraagd of hij documenten heeft die zijn identiteit en nationaliteit kunnen onderbouwen en heeft nimmer gesproken over het gehad hebben van een studentenpas, terwijl hij daar wel meerdere malen

2 Pagina’s 6, 8 en 13 van het nader gehoor

3 In het nader gehoor heeft eiser eerst gesproken over een identiteitskaart, wat in de correcties en aanvullingen is gewijzigd in een verkiezingspas. De rechtbank duidt dit document verder aan als “verkiezingspas”.

de gelegenheid toe heeft gehad. De rechtbank wijst op het aanmeldgehoor4 waarbij is gevraagd hoe hij aan zijn verkiezingspas is gekomen, waarbij eiser heeft verklaard dat hij de namen van zijn ouders, zijn geboortedatum en -plaats moest doorgeven en dat hij daarna de verkiezingspas heeft gekregen. Hij noemt hierbij niet de studentenpas die hij hierbij heeft moeten laten zien. Voor verweerder bestond naar het oordeel van de rechtbank geen aanleiding om hierover door te vragen.

10. Eiser heeft geen documenten van Congolese instanties getoond waaruit zijn identiteit en nationaliteit blijken en er zijn geen geregistreerde familieleden met de Congolese nationaliteit in Nederland. De pogingen van eiser om zijn stellingen over het Rwandese paspoort met behulp van de Rwandese vertegenwoordiging te onderbouwen, zijn in een laat stadium van de procedure gedaan en heeft verweerder ook overigens volstrekt onvoldoende mogen vinden. Ter zitting heeft eiser verklaard dat hij éénmaal een afspraak heeft gemaakt, maar dat de vertegenwoordiging toen gesloten was. De gemachtigde van eiser heeft nog tweemaal gerappelleerd, en daarna geen verdere pogingen ondernomen om contact te leggen met de Rwandese vertegenwoordiging. Op grond hiervan is de rechtbank van oordeel dat er geen sprake is van bewijsnood.

11. Ten aanzien van de overige documenten waarmee eiser zijn Congolese nationaliteit heeft willen aantonen, overweegt de rechtbank dat de overgelegde attestion de naissance niet echt is bevonden en dat verweerder daarom er geen waarde hoefde te hechten voor wat betreft de identiteit en nationaliteit van eiser. Dat eiser in het bezit is geweest van een studentenpas wordt eerst in de zienswijze ter sprake gebracht, terwijl eiser hierover al eerder in het nader gehoor had dienen te verklaren. Niet gesteld of gebleken is dat er een reden was om dat tijdens het nader gehoor achterwege te laten.

Over de verkiezingspas heeft eiser verklaard dat hij deze heeft verkregen in 2011 en dat hij daarbij zijn studentenkaart heeft moeten overleggen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder dit bevreemdend mogen vinden, omdat eiser heeft verklaard dat hij in 2009 zijn studie heeft beëindigd en eiser niet duidelijk heeft gemaakt waarom hij in 2011 nog in het bezit was van een geldige studentenpas.

Dat de UNHCR-vertegenwoordiging in Uganda zijn verkiezingspas zou hebben verscheurd en vernietigd5 heeft verweerder ook mogen bevreemden, gelet op de doelstelling en werkzaamheden van de UNHCR: het bieden van hulp en steun aan vluchtelingen. Ook hiervoor geldt dat het primair op de weg van eiser ligt om zijn verklaringen hierover te onderbouwen en desgewenst contact te leggen met de UNHCR. Overigens blijkt uit het algemeen ambtsbericht van de minister van Buitenlandse Zaken van december 2014 over de situatie in de Democratische Republiek Congo dat veel Rwandezen die in Goma wonen, naast een nationale Rwandese identiteitskaart - voor hun veiligheid – ook nog over een Congolese kiezerskaart beschikken. Op grond hiervan kan verweerder worden gevolgd in zijn standpunt dat het bezit van een Congolese verkiezingspas niet van doorslaggevende betekenis is voor de nationaliteit van de houder.

Ten slotte heeft verweerder aan de identificerende waarde van de documenten van de UNHCR niet het gewicht hoeven toekennen die eiser daaraan toegekend wenst te zien, omdat deze documenten zijn opgesteld aan de hand van eigen verklaringen van eiser en niet- authentiek bevonden documenten.

Voor zover eiser wijst op verklaringen van bekenden in Nederland overweegt de rechtbank dat hiermee evenmin een begin van bewijs is geleverd dat eiser over de Congolese

4 Pagina 9

5 Aanvullingen en correcties op het nader gehoor, pag. 2

nationaliteit beschikt, omdat deze verklaringen niet afkomstig zijn uit objectieve bron en niet zijn aan te merken als identificerende documenten.

Een DNA-onderzoek bij de gestelde broer van eiser, die in België woont, zal eiser evenmin baten, omdat de identiteit en nationaliteit van deze broer niet vaststaan.

Voor zover eiser aanvoert dat verweerder in het kader van de samenwerkingsverplichting een herkomstonderzoek had moeten uitvoeren, overweegt de rechtbank dat volgens het beleid van verweerder, zoals is weergegeven in Werkinstructie 2019/4, een herkomstonderzoek wordt gebruikt om te bepalen of een opgegeven nationaliteit, herkomst of etniciteit geloofwaardig is. Algemeen uitgangspunt in dit beleid is dat een herkomstonderzoek wordt opgestart als de herkomst niet wordt ondersteund met authentiek bevonden identiteits- en nationaliteitsdocumenten die de herkomst bevestigen6. Daarvan is naar het oordeel van de rechtbank in dit geval geen sprake, omdat verweerder beschikt over de gegevens van het paspoort dat is overgelegd bij de visumaanvraag. In dat geval is het aan eiser om met documenten te onderbouwen dat hij een andere nationaliteit en/of herkomst heeft. Daarin is eiser niet geslaagd. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om hierover prejudiciële vragen te stellen.

Concluderend is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt stelt dat eiser er niet in is geslaagd aan te tonen dat de informatie zoals deze uit EU-Vis blijkt, onjuist is. Verweerder heeft zich hier dan ook terecht op gebaseerd en zich gelet op die informatie niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser zijn identiteit en herkomst niet aannemelijk heeft gemaakt. Eisers beroepsgronden slagen niet.

12. Omdat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt stelt dat eiser zijn identiteit en herkomst niet aannemelijk heeft gemaakt, komt verweerder niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van zijn asielrelaas, dat zich in Congo afspeelt.

13. Eiser komt niet in aanmerking voor toelating op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vw .

Vertrektermijn en inreisverbod

14. Eiser heeft aangevoerd dat verweerder in strijd met de Terugkeerrichtlijn heeft gehandeld nu in het terugkeerbesluit niet het land van bestemming is genoemd, en er twijfel bestaat of eiser naar Rwanda dan wel naar Uganda zal worden gestuurd.

15. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de Afdeling van 2 juni 20217, waarin is geoordeeld dat een terugkeerbesluit moet vermelden naar welk derde land de onderdaan van een derde land tot wie dat besluit is gericht, moet vertrekken, wil verweerder daarop een maatregel van bewaring of een inreisverbod kunnen baseren. Het vermelden van het land van terugkeer heeft als doel bij te dragen aan de bescherming van de in artikel 5 van de Terugkeerrichtlijn genoemde belangen, waaronder het beginsel van non-refoulement. Ruimte voor uitzondering is er volgens de Afdeling niet, maar het is wel mogelijk dat verweerder meerdere landen noemt of dat het land van terugkeer volgt uit het besluit waarin het terugkeerbesluit is opgenomen.

16. De rechtbank stelt vast dat in dit geval geen land van terugkeer is vermeld in het bestreden besluit – dat op grond van artikel 45, eerste lid, van de Vw als een

6 paragraaf 5 van WI 2019/4

7 Zie de uitspraak van de ABRvS van 2 juni 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1155, r.o. 9.1.

meeromvattende beschikking en daarom ook als een terugkeerbesluit moet worden aangemerkt – maar is van oordeel dat het land van terugkeer ondubbelzinnig uit het besluit blijkt. Uit het besluit blijkt immers onmiskenbaar dat verweerder ervan uitgaat dat eiser de Rwandese nationaliteit heeft, waaruit kan worden afgeleid dat eiser zal moeten terugkeren naar Rwanda. Gelet hierop wordt eiser niet gevolgd in zijn stelling dat verweerder niet bevoegd was om hem een inreisverbod op te leggen vanwege het ontbreken van een rechtsgeldig terugkeerbesluit. Deze beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie

17. De aanvraag is terecht afgewezen als kennelijk ongegrond. Het beroep is ongegrond.

18. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A. Schuman, rechter, in aanwezigheid van mr. P. Bruins, griffier.

De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:

04 oktober 2022

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature