Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

Beroep asiel Syrië. 3e HASA, status in Roemenië, beëindiging daarvan niet aangetoond, interstatelijk vertrouwensbeginsel, gezinsleven. Beroep ongegrond.

Gepubliceerde uitspraken in deze zaak:

Uitspraak



RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL22.16703

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. D.P.J. Cain),

en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. S. Brock).

Procesverloop

Bij besluit van 25 augustus 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure niet-ontvankelijk verklaard.

Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

De rechtbank heeft het beroep, tezamen met de zaak NL22.16074, op 6 september 2022 op zitting behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Als tolk is verschenen Z. Gharbaoui. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres stelt van Syrische nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1989.

Voorgeschiedenis

2. Eiseres heeft eerder op 9 augustus 2018 een asielaanvraag ingediend. Aan die aanvraag heeft zij ten grondslag gelegd dat Roemenië zijn internationale verplichtingen jegens haar niet nakomt. Bij besluit van 31 augustus 2018 heeft verweerder die aanvraag niet-ontvankelijk verklaard, op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 ( Vw ). Reden daarvoor is dat volgens verweerder ten aanzien van statushouders in Roemenië, zoals eiseres, wel van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Het door eiseres ingestelde beroep is bij uitspraak van 19 oktober 2018, van deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle, met kenmerk NL18.16007, ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 5 november 2018 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van

State (de Afdeling) het door eiseres ingestelde hoger beroep kennelijk ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak bevestigd. Het besluit van 31 augustus 2018 is hiermee in rechte vast komen te staan.

3. Op 17 juni 2020 heeft eiseres met een kennisgeving tweede of volgende asielaanvraag, opnieuw een aanvraag ingediend. Bij besluit van 29 juni 2020 heeft verweerder die aanvraag buiten behandeling gesteld. Eiseres heeft hiertegen geen beroep ingesteld. Het besluit van 29 juni 2020 is hiermee in rechte vast komen te staan.

4. Op 14 september 2020 heeft eiseres met een kennisgeving tweede of volgende aanvraag, een tweede opvolgende aanvraag ingediend. Bij besluit van 30 november 2020 heeft verweerder deze aanvraag niet-ontvankelijk verklaard. Het door eiseres ingestelde beroep is bij uitspraak van 1 april 2021, van deze rechtbank, zittingsplaats Roermond, met kenmerk NL20.20873, ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 17 mei 2021 heeft de Afdeling het door eiseres ingestelde hoger beroep ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak bevestigd. Het besluit van 30 november 2020 is hiermee in rechte vast komen te staan.

De onderhavige aanvraag

5. Op 30 juni 2022 heeft eiseres opnieuw een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Die aanvraag ligt ten grondslag aan het nu bestreden besluit. Aan deze aanvraag heeft zij ten grondslag gelegd dat de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning van eiseres in Roemenië al meer dat twee jaar is verstreken. Voorts verwijst eiseres naar een Kamerbrief van 17 maart 2022, waaruit zou blijken dat de Roemeense autoriteiten hebben meegedeeld dat alle inkomende Dublinoverdrachten worden opgeschort vanwege de oorlog in Oekraïne. Tenslotte stelt eiseres in Nederland een relatie te hebben met een man, zodat Nederland de asielaanvraag van eiseres inhoudelijk in behandeling moet nemen.

Verweerder heeft die aanvraag niet-ontvankelijk verklaard op de grond dat sprake is van een opvolgende aanvraag waaraan eiseres geen nieuwe elementen of bevindingen ten grondslag heeft gelegd of waarin geen nieuwe elementen of bevindingen aan de orde zijn gekomen die relevant kunnen zijn voor de beoordeling van de aanvraag en die de kans op internationale bescherming aanzienlijk groter maken. Hij heeft dit gedaan onder verwijzing naar de hierboven genoemde besluiten en toepassing gegeven aan artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw . Eiseres heeft volgens verweerder niet aannemelijk gemaakt dat de Roemeense autoriteiten de internationale bescherming van eiseres hebben beëindigd. Eiseres heeft nooit een Dublinprocedure doorlopen en kan dus geen beroep doen op de Kamerbrief van 17 maart 2022. Voor zover eiseres zich beroept op gezinsleven in Nederland, kan zij een hiertoe strekkende aanvraag doen.

6. Artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw moet zo worden uitgelegd dat het begrip „nieuwe elementen of bevindingen” de elementen of bevindingen omvat die zich hebben voorgedaan na de definitieve beëindiging van de vorige asielprocedure, en ook de elementen of bevindingen die al bestonden vóór de beëindiging van die procedure maar waarop eiser zich niet heeft beroepen. Dit volgt uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 9 september 20211.

1. ECLI:EU:C:2021:710 (XY)

EURODAC-gegevens

7. Eiseres voert aan dat verweerder uit het EURODAC-overzicht van 5 juli 2022 niet mag afleiden dat de internationale bescherming van eiseres in Roemenië nog voortduurt en dat het in het kader van de samenwerkingsplicht van verweerder kan worden gevergd om te verifiëren of haar status in Roemenië nog geldt.

8. De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat eiseres in Roemenië internationale bescherming heeft gekregen. Eiseres heeft dit immers verklaard en zij heeft een Roemeens verblijfsdocument overgelegd, dat is afgegeven op 13 oktober 2016. De vraag die partijen verdeeld houdt is, of eiseres deze status heeft behouden, dan wel of de Roemeense autoriteiten deze status als beëindigd beschouwen.

Gelet op het feit dat niet in geschil is dat aan eiseres in Roemenië een vluchtelingenstatus is verleend, ziet verweerder in het EURODAC-overzicht op goede gronden een bevestiging van de toekenning van internationale bescherming in Roemenië. De rechtbank kan de redenering van verweerder volgen dat bij de intrekking of bij het vervallen van de status van internationale bescherming dit op een andere wijze kenbaar in het EURODAC-systeem wordt verwerkt. De omstandigheid dat op dit EURODAC-overzicht is vermeld dat eiseres ook in Nederland, Duitsland en Griekenland internationale bescherming zou zijn verleend, maakt het document niet zodanig onbetrouwbaar, dat hieruit niet zou kunnen worden afgeleid dat zij de internationale bescherming in Roemenië heeft behouden. De verwijzing naar een aantal uitspraken van deze rechtbank waarin is geoordeeld dat de EURODAC- gegevens onvoldoende betrouwbaar zijn, geeft de rechtbank geen aanleiding voor een ander oordeel, omdat in die zaken de vraag aan de orde was of aan de betreffende vreemdeling überhaupt een status was verleend, terwijl deze vraag in de onderhavige zaak niet aan de orde is. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder de Roemeense autoriteiten zou moeten benaderen om de status van eiseres te verifiëren. De beroepsgrond slaagt niet.

Is de status van eiseres in Roemenië beëindigd?

9. Eiseres voert voorts aan dat haar verblijfsstatus in Roemenië meer dan twee jaar geleden is geëindigd en dat zij in Nederland asiel heeft aangevraagd en dat daardoor Nederland verantwoordelijk is voor de asielaanvraag. Eiseres verwijst daarbij naar artikel 12, vierde lid, van de Verordening (EU) Nr. 604/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming dat door een onderdaan van een derde land of een staatloze bij een van de lidstaten wordt ingediend (herschikking), hierna: DVo.

10. De rechtbank overweegt dat het beroep van eiseres op de DVo niet slaagt. De DVo regelt de onderlinge verantwoordelijkheid van de lidstaten van de Europese Unie voor de behandeling van asielaanvragen. Omdat verweerder er naar het oordeel van de rechtbank op goede gronden van uitgaat dat eiseres in Roemenië al internationale bescherming geniet, en eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat deze status is vervallen of beëindigd, is de DVo hier niet van toepassing.

11. De rechtbank wijst voorts op het bepaalde in artikel 14, eerste lid van de Richtlijn 2011/95/EU van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 inzake normen

voor de erkenning van onderdanen van derde landen of staatlozen als personen die internationale bescherming genieten, voor een uniforme status voor vluchtelingen of voor personen die in aanmerking komen voor subsidiaire bescherming, en voor de inhoud van de verleende bescherming (herschikking). Naar het oordeel van de rechtbank kan een verleende vluchtelingenstatus op basis van dit artikel slechts worden be ëindigd, ingetrokken of niet verlengd na een individuele beoordeling door de Roemeense autoriteiten2. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat dit ook daadwerkelijk is gebeurd, bijvoorbeeld door het overleggen van een daartoe strekkend besluit van de Roemeense autoriteiten. Eiseres heeft evenmin een aanvraag gedaan om verlenging van de geldigheidsduur van het verblijfsdocument, of verwezen naar een bepaling in de Roemeense regelgeving, waaruit zou kunnen worden afgeleid dat haar vluchtelingenstatus in Roemenië op andere wijze is geëindigd. Het enkele verstrijken van de geldigheidsduur van het aan eiseres verstrekte verblijfsdocument toont evenmin aan dat zij geen aanspraak meer kan maken op de vluchtelingenstatus in Roemenië. Deze beroepsgrond slaagt niet.

Omstandigheden in Roemenië

12. Eiseres heeft voorts aangevoerd dat uit een brief van VluchtelingenWerk Nederland van 25 augustus 2022 blijkt dat statushouders als eiseres in Roemenië geen financiële tegemoetkoming meer zal krijgen. Verder krijgt zij geen toegang tot integratiemogelijkheden, beroepsopleiding, begeleiding en naturalisatie. Hierdoor zal zij in erbarmelijke omstandigheden terugkeren.

13. De rechtbank overweegt dat uit deze brief niet is af te leiden of de in die brief genoemde gevolgen intreden gedurende feitelijke afwezigheid uit Roemenië, en of deze weer worden hervat bij terugkeer. Overigens wijst de rechtbank op vaste rechtspraak van de Afdeling3 dat ten aanzien van Roemenië moet worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Eiseres heeft geen zodanig bijzondere feiten en omstandigheden gesteld dat moet worden geoordeeld dat in dit geval niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Deze beroepsgrond slaagt niet.

Gezinsleven

14. Eiseres heeft voorts aangevoerd dat na de laatste beslissing een relatie is ontstaan die zich ontwikkelt in een huwelijk. In zo'n situatie is het onredelijk en onnodig formalistisch dat eiseres hiervoor een aparte aanvraag indient.

15. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat voor verweerder op grond van het bepaalde in artikel 3.6a van het Vreemdelingenbesluit 2000 geen verplichting bestaat om bij de beoordeling van de aanvraag van eiseres ambtshalve te beoordelen of zij in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning op grond van gezinsleven. Ook overigens heeft eiseres geen bijzondere omstandigheden aangevoerd op grond waarvan van haar niet kan worden gevergd om een daartoe strekkende aanvraag te doen. Deze beroepsgrond slaagt niet.

2 Zie ook vaste jurisprudentie van de Afdeling, bijvoorbeeld de uitspraak van 18 juli 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2484.

3 Bijvoorbeeld de uitspraak van 17 augustus 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2521

Conclusie

16. De slotsom is dat verweerder zich terecht op het standpunt stelt dat geen sprake is van nieuwe elementen of bevindingen als bedoeld in artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw . Evenmin zijn er bijzondere feiten of omstandigheden als bedoeld in

artikel 83.0a van de Vw die maken dat de rechtbank het bestreden besluit desondanks moet toetsen als ware het de afwijzing van een eerste aanvraag.

17. De aanvraag is terecht niet-ontvankelijk verklaard. Het beroep is ongegrond.

18. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A. Schuman, rechter, in aanwezigheid van mr. P. Bruins, griffier.

De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:

15 september 2022

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature