Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

Ontvankelijkheid opvolgende asielaanvraag; verweerder heeft zich ten onrechte op het standpunt gesteld dat er geen sprake is van een nieuw element of bevinding; beoordeling niet in lijn met nieuwste Afdelingsjurisprudentie; beroep gegrond.

Uitspraak



RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL22.7791

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [V-nummer] , eiser (gemachtigde: mr. D.W.M. van Erp),

en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. G. Cambier).

Procesverloop

Bij besluit van 26 april 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de opvolgende aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure niet-ontvankelijk verklaard.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

De rechtbank heeft het beroep op 30 mei 2022 op zitting behandeld. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. D. van Elp, als waarnemer van zijn gemachtigde. Verweerder is, met bericht van verhindering, niet verschenen .

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [1975] en heeft de Iraakse nationaliteit.

2. Eiser heeft op 3 juni 1999, 18 november 2014 en op 13 november 2019 (opvolgende) aanvragen ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Aan zijn asielrelaas heeft hij ten grondslag gelegd dat hij niet kan terugkeren naar Irak, omdat er een arrestatiebevel tegen hem is uitgevaardigd vanwege zijn kritiek op de Islam en de profeet Mohammed. Verweerder heeft aan eiser geen vergunning verleend en de besluiten staan in rechte vast.

3. In zijn vorige asielprocedure heeft eiser meerdere documenten overgelegd, waaronder een kopie van een arrestatiebevel van de Gerechtelijke Raad, twee brieven en een e-mail van zijn advocaat in Irak, een brief van de Islamitische Raad en een besluit van de rechtbank met afgiftedatum 19 augustus 2019. De authenticiteit van die documenten kon niet worden vastgesteld. In de onderhavige aanvraag heeft eiser het volgende document overgelegd:

- een verzoek van de Directoraat Generaal voor de Politie aan de onderzoeksrechtbank van Erbil tot arrestatie van eiser met afgiftedatum 19 augustus 2019.

Het bestreden besluit

4. Verweerder heeft de aanvraag niet-ontvankelijk verklaard op grond van artikel 30a, eerste lid en onder d, van de Vreemdelingenwet 2000 ( Vw ), omdat er geen sprake is van een nieuw gebleken feit of veranderde omstandigheid. Eiser heeft bij zijn vorige aanvraag een kopie van een arrestatiebevel overgelegd. Dat eiser in de huidige procedure een origineel arrestatiebevel overlegt, waarvan Bureau Documenten bij verklaring van onderzoek van 23 juli 2021 heeft beoordeeld dat niet kan worden vastgesteld of het document inhoudelijk juist is, maakt niet dat sprake is van een nieuw gebleken feit of omstandigheid. Het arrestatiebevel is in de vorige asielprocedure immers betrokken en beoordeeld. Daarbij is op de zitting van de vorige procedure al inhoudelijk ingegaan op het arrestatiebevel.

Ontvankelijkheid opvolgende aanvraag

5. Eiser voert aan dat verweerder ten onrechte de aanvraag niet-ontvankelijk heeft verklaard. Verweerder stelt zich ten onrechte op het standpunt dat eiser in de vorige procedure hetzelfde arrestatiebevel heeft overgelegd, maar dat het nu een origineel document betreft in plaats van een kopie. Het gaat echter om een wezenlijk ander document, zoals blijkt uit de uiterlijke verschijningsvorm van beide documenten. Daarnaast is het feit dat de authenticiteit van het in de onderhavige procedure overgelegde document niet is vast te stellen onvoldoende om de aanvraag van eiser niet-ontvankelijk te verklaren. De conclusie van verweerder is in strijd met de uitspraak van 10 juni 2021 van het Hof van Justitie van de Europese Unie (het Hof)1 en ook met de uitspraak van 26 januari 2022 van de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State (de Afdeling).2 Tot slot voert eiser aan dat indien verweerder concludeert dat het niet om dezelfde documenten gaat, maar dat zij dezelfde strekking hebben en er daardoor geen sprake is van een nieuw element, die conclusie ook in strijd is met de genoemde uitspraken.

6. In het verweerschrift heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat de aanvraag van eiser niet-ontvankelijk is verklaard niet alleen op basis van de authenticiteit van het arrestatiebevel. Evenmin is gesteld dat de overgelegde documenten hetzelfde zijn. In het bestreden besluit is alleen overwogen dat er in de vorige procedure een arrestatiebevel is overgelegd met dezelfde afgiftedatum als het document in de onderhavige procedure. Dat het om twee verschillende documenten gaat, doet aan de conclusie van verweerder niet af. Het arrestatiebevel is in de vorige procedure al inhoudelijk beoordeeld. De rechtbank heeft toen (NL20.17260, onder rechtsoverweging 8) namelijk al geoordeeld dat er te weinig informatie in het arrestatiebevel staat. Deze informatie mist ook in het overgelegde verzoek aan de onderzoeksrechtbank tot arrestatie van eiser.

7. De rechtbank stelt voorop dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) in zijn uitspraak van 26 januari 2022 heeft geoordeeld hoe documenten die aan een opvolgende asielaanvraag ten grondslag zijn gelegd, vanaf dat moment moeten

1. Arrest van 10 juni 2021 van het Hof in de zaak C-921/19, LH tegen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, ECLI:EU:C:2021:478.

2 Uitspraak van 26 januari 2021 van de Afdeling, ECLI:NL:RVS:2022:208.

worden beoordeeld. De Afdeling overweegt dat verweerder zich niet op het standpunt mag stellen dat documenten geen relevante nieuwe elementen of bevindingen zijn als de authenticiteit daarvan niet kan worden vastgesteld of als de documenten niet afkomstig zijn van een objectief verifieerbare bron. De beoordeling van opvolgende asielaanvragen bestaat daarom uit twee stappen: het beoordelen van de ontvankelijkheid van de aanvraag en vervolgens het inhoudelijk beoordelen van de opvolgende asielaanvraag. De boordeling van de ontvankelijkheid van de aanvraag bestaat uit twee fasen:

Fase 1 is het onderzoek of er nieuwe elementen of bevindingen zijn of door de vreemdeling zijn voorgelegd in verband met de behandeling van de vraag of hij in aanmerking komt voor internationale bescherming. Elementen of bevindingen zijn nieuw wanneer die niet zijn onderzocht in het kader van het op de vorige asielaanvraag genomen besluit en waarop dat besluit niet kon worden gebaseerd. Alleen als er nieuwe elementen of bevindingen zijn ten opzichte van de eerdere asielaanvraag, komt verweerder toe aan fase 2.

Fase 2 is het onderzoek of de nieuwe elementen en bevindingen de kans aanzienlijk groter maken dat de vreemdeling in aanmerking komt voor internationale bescherming.

Als aan de vereisten in beide fasen is voldaan, moet verweerder vervolgens overgaan tot de inhoudelijke beoordeling van de opvolgende aanvraag (stap 2) .

8. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de opvolgende aanvraag van eiser niet op de juiste wijze heeft beoordeeld. De rechtbank zal dat nader toelichten. Ten eerste overweegt de rechtbank dat verweerder in het verweerschrift stelt dat hij in het bestreden besluit niet het standpunt heeft ingenomen dat in deze procedure hetzelfde document (het arrestatiebevel, maar dan het origineel) is ingediend als in de vorige procedure (waarbij toen een kopie is overgelegd). De rechtbank leest echter in het bestreden besluit dat verweerder daar wél vanuit is gegaan door te concluderen dat het overleggen van het originele arrestatiebevel niet tot gevolg heeft dat sprake is van een nieuw element of bevinding, aangezien het kopie daarvan al in de eerdere procedure inhoudelijk is beoordeeld. Omdat verweerder naar het oordeel van de rechtbank in het verweerschrift het juiste standpunt weergeeft, het betreft in deze procedure een ander document, namelijk het verzoek aan de onderzoekrechtbank tot arrestatie van eiser, is het bestreden besluit op dit punt onjuist gemotiveerd.

9. Vervolgens heeft verweerder zich ten aanzien van dit (andere) document ten onrechte op het standpunt gesteld dat daarmee geen sprake is van een nieuw element of bevinding (fase 1). Verweerder wordt niet gevolgd in zijn standpunt dat het in de vorige procedure overgelegde arrestatiebevel al is onderzocht en inhoudelijk beoordeeld en, omdat het in de onderhavige procedure overgelegde document niet meer relevante informatie bevat dan het arrestatiebevel, een inhoudelijke beoordeling daarvan niet meer nodig is. Verweerder verwijst in dit kader naar rechtsoverweging 8 van de vorige uitspraak van de rechtbank, waarin is beoordeeld of de andere door eiser overgelegde documenten voldoende zijn om de authenticiteit van het arrestatiebevel aan te tonen. De rechtbank heeft in die rechtsoverweging echter slechts geoordeeld dat die overige documenten onvoldoende ondersteunend zijn aan het arrestatiebevel en de authenticiteit van dat bevel dus niet is komen vast te staan. Dit betekent niet dat het arrestatiebevel inhoudelijk is beoordeeld zoals

bedoeld in artikel 40, tweede en derde lid, van de Procedurerichtlijn3 en artikel 4, derde lid, van de Kwalificatierichtlijn.4 Aangezien het (kopie van het) arrestatiebevel in die procedure niet is onderzocht in het kader van het op de die asielaanvraag genomen besluit, is er nu sprake van een nieuw element of bevinding.

10. Omdat er volgens verweerder geen sprake is van een nieuw element of bevinding, heeft verweerder in het bestreden besluit geen standpunt ingenomen over de vraag of het nieuwe element de kans aanzienlijk groter maakt dat eiser in aanmerking komt voor internationale bescherming (fase 2). Voor zover verweerder zich in het verweerschrift op het standpunt heeft willen stellen dat, gelet op de uitkomst van het onderzoek door Bureau Documenten en de eerdere inhoudelijke beoordeling van het arrestatiebevel, dit de kans op internationale bescherming niet aanzienlijk groter maakt, is de rechtbank van oordeel dat deze motivering onvoldoende en onjuist is. Zoals de rechtbank in de vorige rechtsoverweging heeft overwogen, heeft er in de vorige procedure geen inhoudelijke beoordeling plaatsgevonden van het arrestatiebevel, maar is alleen de authenticiteit daarvan beoordeeld. Daarnaast dient verweerder volgens de eerdergenoemde Afdelingsuitspraak ook bij de beoordeling van fase 2 documenten te betrekken waarvan hij de authenticiteit niet kan vaststellen. Dit betekent dat verweerder, ook in het kader van de samenwerkingsplicht, in zijn beoordeling verder moet kijken dan alleen naar de authenticiteit van een document, bijvoorbeeld door het document te beoordelen aan de hand van zijn standpunt over eerdere verklaringen van eiser, eerder overgelegde documenten, door eiser in staat te stellen een zienswijze uit te brengen op het voornemen, door hem te horen of op een andere manier te beoordelen of die documenten relevant kunnen zijn voor de beoordeling van de aanvraag.

Conclusie

11. De opvolgende aanvraag van eiser is ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit, omdat deze in strijd is met artikelen 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien, omdat het op weg van verweerder ligt om de ontvankelijkheid van de aanvraag van eiser opnieuw te beoordelen. Indien de aanvraag ontvankelijk wordt verklaard, zal verweerder de aanvraag van eiser inhoudelijk moeten beoordelen. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen, omdat dat naar het zich laat aanzien geen doelmatige en efficiënte afdoeningswijze zou inhouden. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van vier weken.

12. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van

€ 759,- en een wegingsfactor 1).

3 Richtlijn 2013/32/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende gemeenschappelijke procedures voor de toekenning en intrekking van de internationale bescherming . 4 Richtlijn 2011/95/EU van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011inzake normen voor de erkenning van onderdanen van derde landen of staatlozen als personen die internationale

bescherming genieten, voor een uniforme status voor vluchtelingen of voor personen die in aanmerking komen voor subsidiaire bescherming, en voor de inhoud van de verleende bescherming.

Beslissing

De rechtbank:

verklaart het beroep gegrond;

vernietigt het bestreden besluit;

draagt verweerder op binnen vier weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;

veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.518,-.

Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Eversteijn, rechter, in aanwezigheid van mr. Z.E.M. van der Maas, griffier.

De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde jurisprudentie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature