U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

Einduitspraak na tussenuitspraak. Verweerder heeft de bestreden besluiten ingetrokken. Is er nog procesbelang? Is nu sprake van een BNT? Beroepen zijn niet-ontvankelijk.

Uitspraak



RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem

Bestuursrecht

zaaknummers: AWB 19/3033 en AWB 19/3034

einduitspraak van de meervoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 1 juli 2022 in de zaken tussen

[naam 1] , eiser, en

[naam 2] , eiseres,

mede namens hun minderjarige kinderen:

[kind 1] en [kind 2],

samen: eisers (gemachtigde: mr. A.M.J.M. Louwerse),

en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. E. Söylemez).

Procesverloop

In afzonderlijke besluiten van 6 december 2017 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de aanvragen van eisers om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen als kennelijk ongegrond. Ook heeft verweerder bepaald dat eisers Nederland onmiddellijk moeten verlaten en tegen hen een inreisverbod uitgevaardigd voor de duur van twee jaar.

Voor een weergave van het verdere procesverloop tot aan de tussenuitspraak verwijst de rechtbank naar haar tussenuitspraak van 28 maart 2022.

In de tussenuitspraak heeft de rechtbank verweerder in de gelegenheid gesteld een aanvullende motivering te geven of het bestreden besluit te wijzigen ten aanzien van zijn standpunt over Oekraïne als veilig land van herkomst.

Bij brief van 7 april 2022 heeft de verweerder de bestreden besluiten ingetrokken.

Eisers hebben desgevraagd aangegeven hun beroep te handhaven.

Verweerder heeft hier op 30 mei 2022 een reactie op gegeven, waarop eisers op 15 juni 2022 hebben gereageerd.

De rechtbank heeft daarna bepaald dat een nader onderzoek ter zitting achterwege blijft en het onderzoek op 15 juni 2022 gesloten.

Overwegingen

Hebben eisers nog procesbelang?

1. Zoals hierboven onder het procesverloop is weergegeven, heeft verweerder de bestreden besluiten op 30 mei 2022 ingetrokken. Daarbij heeft verweerder aangegeven dat opnieuw zal worden beslist op de aanvragen van eisers met inachtneming van het huidige besluit- en vertrekmoratorium ten aanzien van Oekraïne en de Richtlijn tijdelijke bescherming (de Richtlijn).

2. Eisers zijn het hiermee niet eens. Zij betogen nog steeds procesbelang te hebben en hebben gemotiveerd uiteengezet waarom verweerder op korte termijn een nieuwe beslissing op hun aanvraag moet nemen.

3. De rechtbank overweegt dat verweerder de bestreden besluiten waartegen eisers’ beroep zich richtte, heeft ingetrokken. Als verweerder nieuwe besluiten neemt, moet hij dat doen met inachtneming van alle feiten en omstandigheden die zich dan voordoen. Verweerder kan dan niet het oordeel dat de rechtbank heeft gegeven in haar tussenuitspraak over verweerders beoordeling van het asielrelaas van eisers, als ‘oordeel met formele rechtskracht’ tot uitgangspunt nemen. De rechtbank volgt het betoog van eisers hierover niet. De rechtbank concludeert dat eisers geen belang meer hebben bij een inhoudelijke beoordeling van de ingetrokken bestreden besluiten. Het beroep is in zoverre niet-ontvankelijk.

Heeft het beroep nu betrekking op het niet tijdig nemen van een besluit?

4. Om te beoordelen of het beroep van eisers nu moet worden aangemerkt als een beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit op de asielaanvraag van eisers, moet worden beoordeeld of de beslistermijn is verstreken. Daarbij is bepalend of verweerder eisers onder het bereik van de Richtlijn heeft kunnen laten vallen.

5. De rechtbank beantwoordt de laatste vraag bevestigend. Daarbij zijn de volgende bepalingen van belang.

Artikel 5, eerste lid, van de Richtlijn bepaalt dat de massale toestroom van ontheemden wordt vastgesteld bij een besluit van de Raad dat met gekwalificeerde meerderheid van stemmen wordt genomen op voorstel van de Commissie, die tevens elk verzoek van een lidstaat om de Raad een voorstel voor te leggen, onderzoekt.

Op grond van artikel 7, eerste lid, van de Richtlijn kunnen de lidstaten andere categorie ën ontheemden dan die welke onder het in artikel 5 bedoelde besluit van de Raad vallen, tijdelijke bescherming krachtens deze richtlijn bieden ingeval deze om dezelfde redenen ontheemd zijn en uit hetzelfde land of dezelfde regio van oorsprong komen. Zij stellen de Raad en de Commissie hiervan onverwijld in kennis.

In de preambule van het Uitvoeringsbesluit (EU) 2022/382 van de Raad van 4 maart 2022 tot vaststelling van het bestaan van een massale toestroom van ontheemden uit Oekraïne in de zin van artikel 5 van Richtlijn 2001 /55/EG, en tot invoering van tijdelijke bescherming naar aanleiding daarvan (het Uitvoeringsbesluit) staat onder (14):“De lidstaten kunnen ook andere categorieën van ontheemden dan die waarop dit besluit van toepassing is, tijdelijke bescherming bieden indien die personen om dezelfde redenen ontheemd zijn geraakt uit hetzelfde land of dezelfde regio van oorsprong als bedoeld in dit besluit. In dat geval moeten de lidstaten de Raad en de Commissie daar onmiddellijk van in kennis stellen. In dat verband moeten de lidstaten worden aangemoedigd te overwegen de tijdelijke bescherming uit te breiden tot personen die Oekraïne kort voor 24 februari 2022 zijn ontvlucht omdat de spanningen toenamen of die zich net vóór die datum op het grondgebied van de Unie bevonden (bijvoorbeeld voor vakantie of werk) en die als gevolg van het gewapende conflict niet naar Oekraïne kunnen terugkeren.”In het derde lid van artikel 2 van het Uitvoeringsbesluit staat: “Overeenkomstig artikel 7 van Richtlijn 2001 /55/EG kunnen de lidstaten dit besluit ook toepassen op andere personen, onder wie staatlozen en onderdanen van andere derde landen dan Oekraïne, die legaal in Oekraïne verbleven en die niet in veilige en duurzame omstandigheden naar hun land of regio van oorsprong kunnen terugkeren.”

Artikel 17, eerste lid, van de Richtlijn bepaalt dat personen die tijdelijke bescherming genieten, te allen tijde een asielaanvraag moeten kunnen indienen. Op grond van het tweede lid wordt het onderzoek van een asielaanvraag die niet voor het einde van de periode van tijdelijke bescherming is behandeld, na het verstrijken van die periode voltooid.

6. De rechtbank is van oordeel dat verweerder eisers met toepassing van artikel 2, derde lid, van het Uitvoeringsbesluit onder het toepassingsbereik van de Richtlijn heeft kunnen brengen. Eisers komen uit Oekraïne, hebben daar altijd legaal verbleven en kunnen nu niet naar hun land van oorsprong terug vanwege de oorlogssituatie; zij zijn praktisch gezien ‘ontheemde Oekraïners’. Daar komt bij dat deze Richtlijn op het moment van de intrekking van de bestreden besluiten al gold en dat hun aanvragen door de intrekking weer zijn opengevallen in de ‘beslisfase’. De verplichting om in plaats van de ingetrokken besluiten nieuwe besluiten te nemen is daarnaast niet sterker dan de opschorting op grond van artikel 43a van de Vreemdelingenwet 2000 dan wel artikel 17, tweede lid, van de Richtlijn. Ook is het niet zo dat de Richtlijn moet wijken voor termijnen die de Procedurerichtlijn geeft, nu de Richtlijn geldt als ‘specialis’ ten opzichte van de Procedurerichtlijn.

7. Dat eisers hierdoor nog langer in onzekerheid blijven verkeren over een verblijfsrecht in Nederland, maakt het voorgaande niet anders. Doordat zij onder de Richtlijn zijn komen te vallen, mogen zij vooralsnog in Nederland blijven en houden zij recht op onderkomen, toelage en onderwijs. Bovendien mogen zij nu ook werken in Nederland.

8. Het voorgaande brengt mee dat de beslistermijn nog niet is verstreken. Het verzoek van eisers om het beroep mede gericht te laten zijn tegen het niet tijdig nemen van een besluit is dan ook prematuur en daarmee niet-ontvankelijk.

Conclusie

9. De beroepen zijn niet-ontvankelijk.

10. Gelet op de overwegingen onder 6 van de tussenuitspraak is de rechtbank van oordeel dat er wel aanleiding bestaat om verweerder te veroordelen in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank vast op € 2.656,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 2 punten voor het verschijnen op de zittingen en 0,5 punt voor een zienswijze na tussenuitspraak, met een waarde van € 759,- per punt en wegingsfactor 1) voor de verleende rechtsbijstand.

Beslissing

De rechtbank:

verklaart de beroepen niet-ontvankelijk;

veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 2.656,50.

Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Kraefft, voorzitter, en mr. W.B. Klaus en mr. S. Mac Donald, rechters, in aanwezigheid van mr. M. Schaap-Huijsmans, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 juli 2022.

griffier rechter

afschrift verzonden aan partijen op:

Coll:

RechtsmiddelTegen deze uitspraak kan binnen een week na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Richtlijn 2001/55/EG.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde wetgeving

Gerelateerde advocaten

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature