Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL22.2775
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser] , eiser
V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. E. Stap), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. M. Janssen).
Procesverloop
Bij besluit van 18 februari 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a en b en onder c, van de Vreemdelingenwet 2000 ( Vw ) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 28 februari 2022 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen mw. P. Berry. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Overwegingen
1. Eiser stelt van Nigeriaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [1997] .
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de bewaring noodzakelijk is met het oog op de vaststelling van de identiteit of nationaliteit van eiser en met het oog op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor beoordeling van een asielaanvraag. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en
nationaliteit;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer; en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
Tevens heeft verweerder in de maatregel van bewaring overwogen dat eiser (1°) in bewaring werd gehouden in het kader van een terugkeerprocedure uit hoofde van de Terugkeerrichtlijn, (2°) reeds de mogelijkheid van toegang tot de asielprocedure heeft gehad en (3°) op redelijke gronden kan worden aangenomen dat hij de aanvraag louter heeft ingediend om de uitvoering van het terugkeerbesluit uit te stellen of te verijdelen.
3. Eiser heeft de gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag liggen, niet betwist.
Tijdigheid omzetting eerdere maatregel van bewaring
4. Eiser voert aan dat de eerdere maatregel van bewaring van 3 februari 2022 niet tijdig is omgezet. Op 14 januari 2022 heeft een bewaringszitting plaatsgevonden over zijn eerdere maatregel van bewaring, bij zittingsplaats Rotterdam. Daarbij is eiser telefonisch gehoord en heeft hij kenbaar gemaakt dat hij een herhaalde asielaanvraag wilde indienen. De gemachtigde van eiser heeft op 15 februari 2022 een e-mail naar de regievoerder gestuurd, waarin hij heeft aangegeven dat eiser een herhaalde asielaanvraag wil indienen. In het vertrekgesprek van 16 februari 2022 staat ook dat de regievoerder heeft gehandeld naar aanleiding van voornoemde e-mail van de gemachtigde van eiser. Omdat de maatregel van bewaring pas op 18 februari 2022 is omgezet, is dit volgens eiser te laat. Verweerder geeft aan dat op de zitting van 14 februari 2022, eiser apart door de rechter is gehoord. Verweerder moest daarom het proces-verbaal van mondelinge uitspraak afwachten, om te kunnen weten dat eiser een asielwens had geuit. Dat is op 16 februari 2022 ontvangen.
5. De rechtbank overweegt als volgt. Bij de beoordeling van de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring, mag de rechtbank niet meenemen of de grondslag van de eerdere maatregel tijdig is gewijzigd. De eerdere maatregel ligt niet ter beoordeling bij deze rechtbank voor.1 Dit is alleen anders wanneer er sprake is van een opeenstapeling van ernstige gebreken aan de zijde van verweerder.2 Daarvan acht de rechtbank niet gebleken. De beroepsgrond slaagt niet.
6. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
1. Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS), 10 januari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:67.
2 ABRvS, 26 april 2021, ECLI:NL:RVS:2021:885.
Beslissing
De rechtbank:
verklaart het beroep ongegrond;
wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Verduijn, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A.W.M. Engels, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
04 maart 2022
en is openbaar gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl
Mr. D. Verduijn M.A.W.M. Engels
Rechter Griffier
Rechtbank Midden-Nederland Rechtbank Midden-Nederland
Documentcode: [documentcode]
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling
Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.