Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

Bewaring, Albanese, inreisverbod onredelijk bezwarend, familie Griekenland, verlengde ophouding, capaciteit, lichter middel, ultimum remedium, onvoldoende middelen, beroep ongegrond

Uitspraak



RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht

zaaknummers: NL22.2867 en NL22.2873

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen [eiser], eiser

V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. M.J. Paffen), en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. M. Janssen).

Procesverloop

Bij besluit van 20 februari 2022 (bestreden besluit 1) heeft verweerder aan eiser een terugkeerbesluit en een inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd. Verweerder heeft op diezelfde dag aan eiser de maatregel van bewaring (bestreden besluit 2) op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 ( Vw ) opgelegd.

Eiser heeft tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld. Het beroep tegen bestreden besluit 2 moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.

De rechtbank heeft de beroepen op 28 februari 2022 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen N. Rexhepi. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is van Albanese nationaliteit en is geboren op [2001] .

Over bestreden besluit 1

2. De rechtbank stelt vast dat eiser geen gronden heeft aangevoerd tegen het terugkeerbesluit.

3. Ten aanzien van het inreisverbod voert eiser aan dat dit voor hem onredelijk bezwarend is. Eiser kan hierdoor niet als seizoenarbeider in Griekenland gaan werken. Door het opleggen van het inreisverbod wordt eiser de mogelijkheid om zijn familie te onderhouden ontnomen, wat eiser onredelijk vindt. Verweerder had dus af moeten zien van

het opleggen van een inreisverbod.

4. De rechtbank overweegt als volgt. In het gehoor voor het opleggen van het terugkeerbesluit en inreisverbod van 20 februari 2022 is aan eiser gevraagd naar de redenen om af te zien van het opleggen van het inreisverbod, dan wel de duur van het inreisverbod te verkorten. Eiser heeft in dit gehoor niet naar voren gebracht dat hij wil werken in Griekenland. Hij heeft aangegeven geen zakelijke belangen te hebben in Nederland of Europa. Verweerder heeft hier in het bestreden besluit dan ook niet gemotiveerd op hoeven reageren. Het opleggen van het inreisverbod is het gevolg van eisers keuze, namelijk om via Nederland illegaal naar het Verenigd Koninkrijk proberen te reizen, en komt voor zijn rekening en risico. Dat eiser familie in Griekenland en Duitsland heeft, doet hier niet aan af. De rechtbank is daarom van oordeel dat verweerder aan eiser een inreisverbod van twee jaar heeft mogen opleggen. Deze beroepsgrond slaagt niet.

Over bestreden besluit 2

Verlengde ophouding

5. Eiser voert aan dat de ophouding ten onrechte is verlengd, omdat een gebrek aan capaciteit bij de vreemdelingenpolitie geen grond voor verlenging van de ophouding mag zijn. Daarbij komt dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de verlenging van de ophouding niet korter heeft geduurd dan 48 uur. De verlenging van de ophouding is daarom onrechtmatig, aldus eiser.

6. In de beschikking verlenging ophouding van 19 februari 2022 is onder meer vermeld dat om een zorgvuldige beslissing te kunnen nemen gedurende de ophouding het noodzakelijk is om te kunnen vaststellen wat de (rechtmatige) verblijfspositie en nationaliteit van eiser is. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit deze beschikking dat, daargelaten de vraag of er sprake was van een capaciteitsgebrek en of dit voor risico van verweerder dient te komen, de ophouding mede verlengd is omdat het onderzoek naar de verblijfsrechtelijke status van eiser nog niet was afgerond. De beroepsgrond slaagt daarom niet.

Gronden van de maatregel van bewaring

7. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:

3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging

daartoe heeft gedaan;

3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;

en als lichte gronden vermeld dat eiser:

4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;

4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;

4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.

8. Eiser heeft de gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag liggen, niet betwist.

Lichter middel

9. Eiser voert aan dat verweerder had moeten volstaan met het opleggen van een lichter middel dan de inbewaringstelling. De maatregel van bewaring is een ultimum remedium. Eiser is aangehouden in zijn vrije termijn, hij heeft eenpaspoort en hij is bereid om mee te werken aan zijn terugkeer. Verweerder had daarom bijvoorbeeld het paspoort van eiser in kunnen nemen, eenvlucht of busreis kunnen boeken en op het moment dat de reis of vlucht zou aanvangen het paspoort weer aan eiser terug kunnen geven. Dit had verweerder op zijn minst aaneiser moeten voorleggen.

10. De rechtbank oordeelt als volgt. Eiser wil meewerken aan zijn terugkeer naar Albanië en hij heeft een geldig paspoort. Eiser heeft daarentegen onvoldoende middelen om zijn terugreis te bekostigen. Gelet op de niet betwiste gronden en de omstandigheid dat eiser is aangetroffen terwijl hij illegaal probeerde uit te reizen naar het Verenigd Koninkrijk, mocht verweerder er dan ook vanuit gaan dat een lichter middel niet zou leiden tot het zelfstandig vertrek van eiser. Naar het oordeel van de rechtbank had verweerder daarom niet hoeven volstaan met een lichter middel dan de inbewaringstelling. De beroepsgrond slaagt niet.

11. De beroepen zijn ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.

12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:

verklaart de beroepen ongegrond;

wijst het verzoek om schadevergoeding af.

Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Verduijn, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A.W.M. Engels, griffier.

De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:

04 maart 2022

en is openbaar gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl

Mr. D. Verduijn M.A.W.M. Engels

Rechter Griffier

Rechtbank Midden-Nederland Rechtbank Midden-Nederland

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak voor zover die over bestreden besluit 2 gaat, kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Tegen deze uitspraak voor zover die over bestreden besluit 1 gaat, kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature